ECLI:NL:RBROT:2025:4783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
83/268511-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van mensensmokkel en arbeid laten verrichten door illegale vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel en het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen. De verdachte, geboren in 1982 en ingeschreven in de basisregistratie op een adres in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Cras. De officier van justitie, mr. R.P. Zwarts, had vrijspraak geëist voor de ten laste gelegde feiten, maar ook bewezenverklaring en een gevangenisstraf van 27 weken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 3 en 4 april 2025.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het helpen verschaffen van verblijf in Nederland aan twee aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en het laten verrichten van arbeid door hen terwijl zij illegaal in Nederland verbleven. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding onvoldoende specifiek was en dat de verklaringen van de aangevers inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding partieel nietig was ten aanzien van het onderdeel "en/of andere personen".

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de GVVA-aanvragen van de aangevers bedrieglijk waren verkregen en dat de verdachte hen arbeid had laten verrichten. De verklaringen van de aangevers waren tegenstrijdig en er was geen bewijs dat de verdachte financieel voordeel had behaald. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 83/268511-21
Datum uitspraak: 18 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 4 april 2025.

2.Tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
In de tenlastelegging staat in feit 1 opgenomen dat de verdachte samen met één of meer andere(n) [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en of andere personen uit winstbejag en uit beroep of gewoonte behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland terwijl hij wist of ernstig reden had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was en/of dat hij samen met één of meer andere(n) [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of andere personen, arbeid heeft laten verrichten, terwijl zij wederrechtelijk in Nederland verbleven, Nederland terwijl hij wist of ernstig reden had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was.
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij samen met één of meer andere(n) uit beroep of gewoonte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of andere personen behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P. Zwarts heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1. en 2. ten laste gelegde “en/of andere personen”;
  • bewezenverklaring van het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig weken.

4.Voorvragen

4.1.
De geldigheid van de dagvaarding
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het in de tenlastelegging bij feit 1 en feit 2 gebruikte onderdeel “
en/of andere personen” onvoldoende specifiek is. Het is de verdediging niet duidelijk om welke personen het gaat en ten aanzien van welke gedragingen de verdachte wordt vervolgd. Daarom heeft de verdediging verzocht om de dagvaarding ten aanzien van dit onderdeel partieel nietig te verklaren.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende specifiek is, nu uit het dossier volgt om welke andere personen en welke gedragingen het gaat.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding jegens welke persoon en de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘
zodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen.’ Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit of de feiten waarvan de verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen. De vraag is of de betreffende omschrijvingen aan deze maatstaf voldoen.
De rechtbank stelt met de raadsvrouw vast dat in het dossier verschillende namen naast die van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden genoemd. Er is echter door op deze wijze van ten laste leggen onvoldoende concreet gemaakt ten aanzien van welke andere personen de verdachte precies wordt beschuldigd, temeer nu er in het dossier – dat niet uitblinkt in overzichtelijkheid – ten aanzien van een aantal van deze personen geen betrokkenheid van de verdachte of zijn medeverdachte is gesteld of gebleken. Daarnaast zijn de andere personen in het dossier niet allen te koppelen aan de periodes die in de dagvaarding zijn genoemd.
4.1.4.
Conclusie
Dit brengt met zich mee dat de dagvaarding van feit 1 en feit 2 partieel nietig is ten aanzien van het onderdeel “
andere personen”. De dagvaarding is voor het overige geldig.
4.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1 en feit 2. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 en feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de GVVA-aanvragen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) opzettelijk verkeerd en op bedrieglijke wijze zijn ingevuld. Er kan niet tot een bewezenverklaring van wederrechtelijke toegang worden gekomen, nu niet vastgesteld kan worden dat de verblijfsvergunningen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op bedrieglijke wijze zijn verkregen. Er is voorts geen bewijs dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkzaamheden voor de verdachte hebben verricht, nadat zij in Nederland zijn aangekomen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn onbetrouwbaar nu zij zichzelf op meerdere punten tegenspreken en aantoonbaar onjuiste dingen hebben verklaard. De berichten in de telefoon van [slachtoffer 2] leveren geen bewijs voor werkzaamheden die [slachtoffer 2] voor de verdachte zou hebben verricht. Tot slot heeft de verdachte geen financieel of materieel voordeel verkregen. De komst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar Nederland heeft de verdachte geld gekost, nu hij voor hun kost en inwoning heeft gezorgd.
5.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Aanleiding onderzoek
In februari 2020 heeft de politie in Leiden melding gedaan bij de Recherche Sociale Zaken en Werkgelegenheid van arbeidsuitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die enige tijd onbetaald zouden hebben gewerkt in een restaurant. In mei en juni 2020 zijn de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgenomen. Zij hebben verklaard dat zij in december 2019 vanuit Pakistan naar Nederland zijn gekomen onder de Aziatische horecaregeling.
Deze regeling houdt – kort gezegd en voor zover relevant – in dat een specialiteitenrestaurant waar overwegend Aziatische gerechten worden bereid, gespecialiseerd opgeleide en ervaren koks in het land van herkomst mag werven als het niet mogelijk is gebleken om in Nederland of de Europese Unie een zodanige kok te werven. Als voldaan is aan alle voorwaarden verleent de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (hierna: GVVA). Deze bestaat uit een verblijfsdocument en een aanvullend document. In het aanvullende document is vermeld bij welke werkgever en onder welke voorwaarden de vreemdeling mag werken.
Beide aangevers hebben verklaard dat zij de Pakistaanse nationaliteit bezitten en dat zij in 2019 in Pakistan met de verdachte in contact zijn gekomen. Er is afgesproken dat zij naar Nederland zouden komen om werkzaamheden als specialiteitenkok voor de Indiase keuken te verrichten in één van de restaurants van de verdachte en zijn medeverdachte.
Door de verdachte is vervolgens op 5 juli 2019 een aanvraag gedaan voor een GVVA voor [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] zou als specialiteitenkok werkzaam zijn in het restaurant [naam restaurant 1] in Leiden. Op 14 december 2019 is [slachtoffer 2] vervolgens in Nederland aangekomen. Op 4 februari 2020 heeft hij zijn GVVA opgehaald.
Door de medeverdachte is op 10 juli 2019 een aanvraag gedaan voor een GVVA voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zou als specialiteitenkok werkzaam zijn in het restaurant [naam restaurant 2] in Haarlem. Op 27 december 2019 is [slachtoffer 1] in Nederland aangekomen. Op 3 maart 2020 heeft hij zijn GVVA opgehaald.
Beide aangevers hebben verklaard dat zij aan de verdachte een bedrag van € 20.000,= moesten betalen om de toegang tot Nederland mogelijk te maken. Zij hebben verklaard dat zij na aankomst in Nederland direct aan het werk werden gezet. Op 24 februari 2020 heeft de verdachte [slachtoffer 2] weggestuurd en zijn beide aangevers naar de politie gestapt.
Verklaringen [slachtoffer 2]
heeft bij de politie verklaard dat hij in Pakistan een agrarische opleiding heeft gevolgd en dat hij daar niet heeft gewerkt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij, na aankomst in Nederland, in het restaurant van de verdachte in Leiden aan het werk werd gezet. Hij heeft daar allerlei werkzaamheden verricht maar hij is niet als kok aan de slag gegaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij daarnaast klusjes voor de verdachte moest verrichten in diens kamers en huizen die via Airbnb werden verhuurd. [slachtoffer 2] heeft daar reparaties uitgevoerd, geverfd, tegels gelegd, kamers schoongemaakt en vuil weggebracht. Hij heeft verklaard dat hij elke dag veertien uur achter elkaar werkte en dat hij dit zes dagen per week deed. Vanaf zijn aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 2] eerst twee weken in de woning van de verdachte in Diemen gelogeerd en daarna verbleef hij in een kamer boven het restaurant van de verdachte in Leiden. Hij heeft verklaard dat hij geen loon heeft ontvangen en dat de verdachte hem eenmaal vijftig euro voor rookwaar heeft gegeven.
[slachtoffer 2] is op 22 april 2024 door de rechter-commissaris gehoord. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in Pakistan een hogere studie in de landbouw heeft gevolgd, maar dat het diploma dat hij behaalde een koksdiploma betrof. Deze opleiding heeft hij parttime in de avonduren gevolgd. Zijn opleiding in de landbouw is in 2013 geëindigd en daarna heeft hij een tweejarige koksopleiding gevolgd. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er in deze opleiding voor verschillende keukens kon worden gekozen en dat hij voor de Indiase en Pakistaanse keuken heeft gekozen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in Nederland zeven dagen per week en vierentwintig uur per dag beschikbaar moest zijn om voor de verdachte te werken.
Verklaringen [slachtoffer 1]
heeft bij de politie verklaard dat hij niet hoog is opgeleid en dat hij in Pakistan als winkelier en als bereider van kindersnoep werkte. In 2011 is hij naar Oostenrijk vertrokken en in 2015 is hij teruggekeerd naar Pakistan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij, na aankomst in Nederland in december 2019, op verschillende locaties heeft gewerkt, zowel in een restaurant als in de kamers en huizen die via Airbnb werden verhuurd. [slachtoffer 1] heeft allerlei werkzaamheden verricht, zoals het bezorgen van eten via UberEats, schoonmaken, bedden verschonen, tegels zetten en verven. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij elke dag voor de verdachte werkte, hij moest dag en nacht beschikbaar zijn. Hij werkte minstens twaalf uur per dag. Vanaf zijn aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 1] in een kamer boven het restaurant in Leiden geslapen. Hij heeft verklaard dat hij geen loon heeft ontvangen en dat hij van de verdachte tijdens meerdere momenten in totaal hooguit tweehonderd euro heeft gekregen voor taxikosten etc.
Op 16 april 2024 is [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris gehoord. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in Pakistan geen contact met de verdachte heeft gehad, maar dat hij via zijn broer in contact is gekomen met de verdachte. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij een gediplomeerd kok is en dat hij in Pakistan een paar jaar als kok heeft gewerkt. Hij heeft in Pakistan de hogeschool gedaan en daar in twee jaar in 2014 zijn koksdiploma behaald. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in Nederland de gehele tijd in de woning van de verdachte in Diemen heeft gelogeerd en dat hij zeven dagen per week vierentwintig uur per dag beschikbaar moest zijn voor de verdachte om werkzaamheden te verrichten. Hij heeft voornamelijk in de Airbnb-kamers en huizen gewerkt en alleen de laatste week in een restaurant.
Overige onderzoeksresultaten
De verdachte is door de politie slechts één keer verhoord, in november 2021. Hij is toen niet met alle onderzoeksresultaten geconfronteerd. Op de zitting heeft hij daar wel op gereageerd.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 197a Sr, -kort gezegd: mensensmokkel- is vereist dat verdachte, al dan niet uit winstbejag, behulpzaam is geweest een persoon toegang tot of doorreis door of verblijf te verschaffen in Nederland of een andere lidstaat van de EU, of dat betrokkene daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de toegang of doorreis of het verblijf wederrechtelijk is. Voor hulp bij illegaal verblijf (art. 197a lid 2 Sr) is het winstbejag een vereiste.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197a, lid 4 Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig, schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel of behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijf.
Artikel 197b Sr stelt strafbaar om iemand die illegaal in Nederland verblijft krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid te laten verrichten. Op grond van artikel 12 eerste lid onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vervalt het verblijfsrecht of recht op oponthoud in Nederland als er voor een werkgever wordt gewerkt.
Een beroep of gewoonte maken als bedoeld in artikel 197c Sr duidt erop dat verdachte zich vaker en met enige regelmaat, al dan niet beroepsmatig schuldig heeft gemaakt aan het krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid laten verrichten van iemand die illegaal in Nederland verblijft.
Het begrip ‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de
wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige
bevoegdheid’.
In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) en dient te worden beoordeeld in samenhang met regelgeving. In artikel 8 Vw staat limitatief vermeld wanneer een vreemdeling verblijfsrecht in Nederland heeft. Artikel 12, eerste lid onder c, van de Vw bepaalt – voor zover hier van belang – dat aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, is toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Op grond van artikel 2 van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning (Twv) of zonder dat een vreemdeling in bezit is van een GVVA.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken. Vervolgens zal de rechtbank feit 1 bespreken.
Vrijspraak van feit 2
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk het grondgebied van Nederland zijn binnen gekomen, doordat de GVVA’s op bedrieglijke wijze zijn verkregen. De verdachte heeft op zich de juiste procedure gevolgd voor het verkrijgen van de GVVA’s van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar heeft bij deze aanvragen bedrieglijke, onjuiste of onvolledige informatie gebruikt, aldus de officier van justitie.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden te werk worden gesteld als Indiase specialiteitenkok op respectievelijk de locatie Haarlem en Leiden. Voor zover de bedrieglijkheid van de aanvragen moet volgen uit de omstandigheid dat de koks helemaal niet over de vereiste diploma’s zouden beschikken, kan niet worden vastgesteld of de mogelijk valse diploma’s bij verdachte bekend waren of dat deze juist door de aanvragers (buiten medeweten van verdachte) zijn gebruikt om naar Nederland te kunnen komen.
Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie dat de beoogde werkzaamheden van [slachtoffer 1] voor het restaurant in Haarlem zouden berusten op een schijnconstructie, omdat er geen twee restaurants op die locatie waren maar slechts 1, ontbreekt het bewijs voor deze stelling. Ter zitting heeft de verdachte middels de beelden van Google Streetview aangetoond dat er op de locatie Haarlem twee toegangsdeuren waren onder nummer [nummer X] . De verdachte stelt daarbij dat één van deze deuren voor het nog te openen restaurant van medeverdachte Rubene was en één voor het afhaalrestaurant van de verdachte. Nu de politie in de ten laste gelegde periode niet in het pand is geweest, kan het tegendeel niet worden vastgesteld. Ook heeft de verdachte toegelicht dat er per restaurant ten minste twee koks nodig waren, hetgeen verklaart waarom er meerdere GVVA’s zijn aangevraagd.
De officier van justitie heeft de bedrieglijkheid van de GVVA-aanvraag voor [slachtoffer 2] (voor het restaurant in Leiden) gebaseerd op het standpunt dat vraag 9.7 aanvankelijk niet was beantwoord. Echter, na een vraag daarover van het UWV heeft de verdachte die vraag wel beantwoord en niet is gebleken dat het UWV geen genoegen nam met dat antwoord. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat de VOF meerdere GVVA-aanvragen heeft gedaan. Uit het dossier volgt echter dat daarvan twee waren voor het restaurant te Leiden ( [slachtoffer 2] en [naam 1] ) en dat dit teveel zou zijn is niet gebleken.
Tot slot verklaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat zij de verdachte € 20.000,- hebben betaald om naar Nederland te komen via de route van de GVVA’s. De verdachte heeft dat ontkend. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er bedragen zijn betaald. Aangevers stellen dat maar zijn wisselend in hun verklaringen hoe dat bedrag betaald zou zijn. Enig steunbewijs ontbreekt. Over de bij de rechter-commissaris (door de aangevers) overgelegde stukken heeft de verdachte een plausibele verklaring ter zitting gegeven. Er lijkt ook geen onderzoek te zijn gedaan naar de bankrekening van de verdachte en er zijn ook geen andere bewijsmiddelen in het dossier die betalingen ondersteunen. Dat er sprake was van een vooropgezet plan dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen betaling dan wel anderszins wederrechtelijk zijn binnengekomen volgt niet uit het dossier.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de toegang tot Nederland door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk was, zodat de verdachte vrijgesproken moet worden van feit 2.
Vrijspraak van feit 1
Voorts ligt de vraag aan de rechtbank voor of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf in Nederland en het laten verrichten van arbeid door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] terwijl hij wist of moest vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was. De rechtbank overweegt het volgende.
Beide aangevers hebben verklaard dat zij, vóór zij een GVVA hadden ontvangen, werkzaamheden voor de verdachte hebben verricht. Zij hebben bovendien verklaard dat de werkzaamheden die zij hebben verricht niet de werkzaamheden waren waarvoor zij naar Nederland waren gekomen.
De verdachte heeft tijdens het politieverhoor en ter terechtzitting verklaard dat hij voor zijn restaurant in Leiden een specialiteitenkok voor de Indiase keuken nodig had, maar dat het niet lukte om deze in Nederland te vinden. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Pakistan heeft gevonden en dat zij gediplomeerde specialiteitenkoks waren. De verdachte heeft daarom voor [slachtoffer 2] een GVVA-aanvraag op basis van de Aziatische horecaregeling ingediend. Zijn vrouw, de medeverdachte, heeft een zelfde aanvraag voor [slachtoffer 1] voor haar restaurant in Haarlem ingediend. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , nadat zij in Nederland waren aangekomen, geen werkzaamheden voor hem of voor zijn restaurants hebben verricht omdat zij nog niet over hun GVVA beschikten en dat hij hen daarom geen loon heeft betaald. De verdachte heeft verklaard dat hij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] onderdak heeft verschaft. Door de verdachte (en de verdediging) is gesteld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] misbruik van de verdachte hebben gemaakt. Nadat zij hun verblijfvergunning in handen hadden, hebben zij zich direct bij de politie gemeld als slachtoffers van arbeidsuitbuiting.
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag geplaatst of er door de aangevers op geld waardeerbare arbeid is verricht. De rechtbank constateert dat alleen de aangevers over werkzaamheden hebben verklaard. De aangevers hebben voorts alleen over hun eìgen werkzaamheden en omstandigheden verklaard. Zij hebben niets verklaard over de arbeid of klusjes die door de ander werden verricht. Beide aangevers hebben tijdens hun verhoren bij de politie en de rechter-commissaris wisselende en op sommige punten zelfs tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er terughoudend moet worden om gegaan met de verklaringen van de aangevers en dat deze in ruime mate bevestiging in andere bewijsmiddelen moet vinden om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Dat is niet het geval.
Door de politie is (enkel) de telefoon van [slachtoffer 2] uitgelezen en zijn de WhatsAppberichten die daarin zijn gevonden tussen de telefoon van [slachtoffer 2] en de telefoon van de verdachte bekeken. In deze berichten wordt om geld gevraagd om bestellingen te kunnen betalen, worden boodschappenlijstjes gestuurd of wordt gevraagd om een overzicht van de totaalbedragen van thuisbezorgd.nl en UberEats te geven, ook zijn er berichten die zien op het betalen van rekeningen, salaris of salarisstrookjes. Dit zou erop kunnen wijzen, zoals de officier van justitie betoogt, dat [slachtoffer 2] heeft gewerkt, en dat dit dus het vereiste steunbewijs kan zijn.
De verdachte is tijdens zijn enige verhoor bij de politie niet met deze berichten geconfronteerd. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij deze berichten naar de telefoon van [slachtoffer 2] heeft gestuurd maar dat een groot deel van deze berichten niet voor [slachtoffer 2] was bestemd maar voor een ander, namelijk de chefkok [naam 2] . Deze [naam 2] beschikte niet over een mobiele telefoon waarop de applicatie WhatsApp was geïnstalleerd. De verdachte stuurde daarom berichten voor [naam 2] naar de telefoon van [slachtoffer 2] , zodat hij deze berichten, die zagen op de bedrijfsvoering van het restaurant, aan [naam 2] kon doorgeven, nu [slachtoffer 2] boven het restaurant in Leiden verbleef. [slachtoffer 2] beantwoordde deze berichten vervolgens, maar deze antwoorden waren afkomstig van [naam 2] , aldus de verdachte.
Deze verklaring van de verdachte vindt steun in de verklaring die [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Toen zei [slachtoffer 2] ook dat de verdachte en [naam 2] met elkaar communiceerden via de apps van [slachtoffer 2] en dat [slachtoffer 2] dan boodschappen ontving en verstuurde voor [naam 2] .
Nu de verdachte een alternatieve verklaring voor de berichten die over het verrichten van arbeid door [slachtoffer 2] lijken te gaan, heeft gegeven, welke verklaring steun vindt in de verklaring van [slachtoffer 2] , stelt de rechtbank vast dat er in het dossier verder geen bewijsmiddelen zijn opgenomen die de belastende verklaringen van de aangevers ondersteunen. Dit maakt dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte de aangevers arbeid heeft laten verrichten.
Voorts blijkt niet uit het dossier dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. De aangevers hebben weliswaar verklaard dat zij de verdachte twintigduizend euro per persoon, een astronomisch bedrag voor Pakistaanse begrippen, hebben betaald om naar Nederland te komen. Deze betalingen zijn echter niet vast komen te staan. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder de beoordeling van feit 2 is overwogen.
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte geen of te weinig loon betaald en geen belasting afgedragen over de gewerkte dagen en daarmee voordeel behaald. Echter, niet is gebleken dat de aangevers voor de verdachte hebben gewerkt, zoals hiervoor is overwogen, zodat ook niet is gebleken dat er op deze wijze financieel voordeel is bereikt door de verdachte. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde winstbejag evenmin bewezen.
De verdachte wordt ook van feit 1 vrijgesproken, omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte de aangevers arbeid heeft laten verrichten en ook winstbejag niet is bewezen.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 1. en 2. ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van het onderdeel “en/of andere personen” in de feiten 1 en 2;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mr. A. Hello en mr. W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 december 2019 tot en
met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans
(elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
- [slachtoffer 1] , en/of,
- [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het verschaffen van verblijf in
Nederland, dan wel die perso(o)n(en) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft/hebben verschaft,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), aan voornoemde
perso(o)n(en) woonruimte verschaft en/of voornoemde perso(o)n(en) arbeid laten
verrichten,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen
had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een beroep of gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 14 december 2019 tot en
met 19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans
(elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
- [slachtoffer 1] , en/of,
- [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
welke perso(o)n(en) zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland
heeft/hebben verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen
verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen
had(den) te vermoeden dat de toegang of dat verblijf en/of de arbeid
wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een beroep of gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
(art 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht,
art 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht,
art 197b Wetboek van Strafrecht,
art 197c Wetboek van Strafrecht,
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 10 april 2019 tot en met
19 mei 2020, te Haarlem en/of Leiden en/of Diemen en/of Amsterdam, althans
(elders) in Nederland, en/of in Pakistan,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) ander(en), te weten:
- [slachtoffer 1] , en/of,
- [slachtoffer 2] ,
en/of andere personen,
behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door
Nederland,
en/of (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
heeft/hebben verschaft,
door:
- voornoemd(e) perso(o)n(en) te werven om bij hem, verdachte, te komen werken,
en/of
- voornoemd(e) perso(o)n(en) op te halen van het vliegveld, en/of
- voor voornoemd(e) perso(o)n(en) huisvesting in Nederland te regelen, en/of
- voor voornoemd(e) perso(o)n(en) een aanvraag voor een GVVA-vergunning in te
dienen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen
had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
van welk(e) feit(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een beroep of gewoonte
heeft/hebben gemaakt;
(art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht)