ECLI:NL:RBROT:2025:476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
24/11355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening voor Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van leerkracht in opleiding na geweldsdelict

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in de afrondende fase van zijn studie tot leerkracht in opleiding is, had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verzoeker eerder was veroordeeld voor een geweldsdelict. Dit delict viel binnen de terugkijktermijn van vier jaar, waardoor de staatssecretaris oordeelde dat de VOG niet kon worden afgegeven. Verzoeker had echter na het geweldsdelict al twee keer een VOG ontvangen voor stages, wat de voorzieningenrechter deed twijfelen aan de consistentie van het beleid.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat verzoeker in de laatste fase van zijn studie zit en zonder VOG niet kan afstuderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was, gezien de tijdsdruk en de positieve adviezen van de reclassering en de school. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat verzoeker behandeld moest worden alsof hij in het bezit was van een VOG. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan verzoeker.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de aanvrager en de samenleving, waarbij de voorzieningenrechter concludeerde dat de positieve ontwikkelingen van verzoeker en het tijdsverloop sinds het delict zwaarder wogen dan de eerdere veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11355

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.H. Kazem).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 5 december 2024 heeft de staatssecretaris verzoekers aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is een VOG?
3. Een VOG is een verklaring waaruit blijkt dat iemands gedrag in het verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie. Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag kijkt de staatssecretaris of iemand strafbare feiten op zijn naam heeft staan die een risico vormen voor die specifieke taak of functie. Het kan dus gebeuren dat iemand die strafbare feiten heeft gepleegd, wel een VOG krijgt voor de ene functie maar niet voor de andere functie.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoeker heeft een VOG aangevraagd voor de functie van leerkracht in opleiding bij de Stichting Islamitisch College in Schiedam.
5. De staatssecretaris heeft het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geraadpleegd. In dit systeem worden alle misdrijven en een groot aantal overtredingen van natuurlijke personen en rechtspersonen geregistreerd. Voor de functie van leerkracht in opleiding geldt in het JDS een terugkijktermijn van vier jaar. Als verzoeker binnen de terugkijktermijn in detentie zat of onder toezicht stond van justitie, dan wordt de terugkijktermijn verlengd met de periode waarin verzoeker in detentie zat of onder toezicht stond.
6. De staatssecretaris heeft geconstateerd dat verzoeker binnen de terugkijktermijn in het JDS voorkomt met een veroordeling voor een geweldsdelict. De staatssecretaris vindt dit delict niet verenigbaar met de functie van leerkracht in opleiding. Vandaar dat de VOG is geweigerd. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat er aan hem een VOG wordt verstrekt.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
8. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
9. Verzoeker zit in de afrondende fase van zijn studie. Hij heeft een lopende stage bij een basisschool in Schiedam. Die stage mag hij sinds januari 2025 niet voortzetten, omdat hij geen VOG heeft. Daarnaast kan verzoeker zonder VOG in februari 2025 niet starten met zijn afstudeerstage. Hierdoor zou hij niet kunnen afstuderen. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Beleidsregels
10. De minister beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van beleidsregels, de ‘Beleidsregels VOG-NP-RP 2024’. Kort gezegd komen deze regels op het volgende neer:
- als iemand niet voorkomt in het JDS, dan wordt een VOG afgegeven;
- als iemand wel voorkomt in het JDS, dan wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Verzoeker komt voor in het JDS, zodat bij hem moet worden gekeken naar het objectieve en naar het subjectieve criterium.
Objectief criterium
11. Bij het objectieve criterium wordt gekeken naar de volgende vraag:
- is er een risico voor de samenleving
- wanneer dit (of een soortgelijk) strafbaar feit zou worden gepleegd
- door een willekeurig persoon
- in de uitoefening van de activiteit waarvoor de VOG wordt aangevraagd?
Bij het objectieve criterium wordt niet gekeken naar de persoon van verzoeker zelf. Er wordt alleen gekeken of de delicten waarvoor verzoeker is veroordeeld, een risico vormen bij het vervullen van de functie als leerkracht.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het strafbare feit waarmee verzoeker voorkomt in het JDS, indien herhaald, een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de functie van leerkracht. Dit betekent dat de afgifte van de VOG in principe wordt geweigerd, tenzij er wordt voldaan aan het subjectieve criterium.
Subjectief criterium
12. Bij het subjectieve criterium wordt gekeken of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. Hierbij spelen de persoonlijke omstandigheden van verzoeker dus wel een rol. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop, de hoeveelheid strafbare feiten en de persoonlijke belangen van verzoeker.
De hoeveelheid strafbare feiten
13. Verzoeker is één keer in aanraking gekomen met politie en justitie, namelijk met het geweldsdelict. De staatssecretaris heeft dit in het voordeel van verzoeker meegewogen.
De afdoening van de strafzaak
14. De rechtbank Rotterdam heeft verzoeker voor dit geweldsdelict veroordeeld tot 383 dagen gevangenisstraf waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, 240 uren taakstraf subsidiair 120 dagen hechtenis en € 4.871,86 schadevergoeding. De 83 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf staan gelijk aan het aantal dagen dat verzoeker al in voorlopige hechtenis had gezeten.
15. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat dit geen lichte straf is. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris aangevoerd dat het opleggen van een lage geldboete wordt gezien als een lichte straf. Het opleggen van een gevangenisstraf en taakstraf is volgens de staatssecretaris geen lichte straf. Daarnaast wijst de staatssecretaris erop dat de straf lager is uitgevallen, omdat de strafzaak na meer dan twee jaar is afgedaan (overschrijding van de redelijke termijn).
16. Gelet op de gegeven toelichting ter zitting kan de voorzieningenrechter het standpunt van de staatssecretaris volgen dat er geen sprake is van een lichte straf. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er echter ook geen sprake van een zware straf, mede gezien de aard van het delict en de daarbij volgens de geldende richtlijnen passende straf.
Het tijdsverloop
17. Verzoeker heeft het geweldsdelict gepleegd op 12 juni 2021. De rechtbank Rotterdam heeft hem op 31 oktober 2024 veroordeeld. Voor de terugkijktermijn wordt de datum van de rechterlijke uitspraak als uitgangspunt genomen, tenzij er meer dan twee jaar is verstreken sinds de pleegdatum. In dit geval zit er meer dan twee jaar tussen de pleegdatum en de uitspraak van de rechtbank. Daarom wordt in dit geval de pleegdatum als uitgangspunt genomen.
18. De staatssecretaris gaat uit van een terugkijktermijn van vier jaar en 81 [1] dagen (het aantal dagen dat verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten). Dit betekent dat het geweldsdelict vanaf begin september 2025 buiten de terugkijktermijn valt. Verzoeker zou onder de huidige omstandigheden dan wel in aanmerking komen voor een VOG. Er is dus sprake van tijdsverloop en de staatssecretaris heeft dit meegenomen in zijn beoordeling.
Belangenafweging
19. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker één keer voorkomt in het JDS met een (ernstig) geweldsdelict, dat hij daarvoor geen lichte (maar ook geen zware) straf heeft gekregen en dat er sprake is van tijdsverloop. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting verklaard dat in de bezwaarprocedure zal worden gekeken naar de terugkijktermijn die
op dat momentgeldt. Dit betekent dat het tijdsverloop bij het nemen van de beslissing op bezwaar nog verder zal zijn toegenomen.
20. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 13 mei 2022 (dus na de pleegdatum van het geweldsdelict) wel een VOG heeft gekregen voor een stage bij dezelfde school. Volgens de staatssecretaris komt dit omdat er op dat moment nog onvoldoende bekend was over het geweldsdelict. Uit een e-mail van de directeur van de school van november 2024 blijkt dat de eerdere stage positief is verlopen en dat dit heeft geleid tot verdere samenwerking. Zij kennen verzoeker als een betrouwbare en betrokken stagiair. Ook op 5 juli 2022 heeft verzoeker een VOG gekregen voor werkzaamheden in de kinderopvang. Verzoeker heeft verder een reclasseringsadvies uit mei 2022 overgelegd dat naar aanleiding van het geweldsdelict is opgemaakt. In het advies wordt geconcludeerd dat het erop lijkt dat het gaat om een eenmalige, uit de hand gelopen situatie met schadelijke gevolgen voor alle betrokkenen, hetgeen door verzoeker ook wordt betreurd. Ten aanzien van de sociaal maatschappelijke situatie stelt de reclassering dat deze goed op orde is en dat er geen problemen en/ of criminogene factoren vast kunnen worden gesteld. Gelet op deze bevindingen acht de reclassering interventies niet noodzakelijk. Ook blijkt uit het advies dat de rapporteur met de mentor van verzoeker heeft gesproken. Volgens de mentor is verzoeker enthousiast, een communicatieve schakel in de klas en lijkt hij het vak als leraar oprecht te ambiëren. Volgens de reclassering wordt het risico op recidive als laag ingeschat.
21. Verzoeker heeft tijdens de zitting nog aangevoerd dat hij niet weet of hij in de toekomst nog stage kan lopen bij dezelfde school, als hij nu geen VOG krijgt en aanzienlijke studievertraging oploopt. Die mogelijkheid is er nu nog wel.
22. Er is sprake van een ernstig delict dat niet met een lichte straf is afgedaan, maar de andere factoren wegen in deze voorlopige beoordeling voor de voorzieningenrechter zwaarder. Op dit moment resteert er nog circa 7,5 maand voordat het geweldsdelict buiten de terugkijktermijn valt. Op het moment van de beslissing op bezwaar, zal deze termijn nog korter zijn. Verzoeker is voor en na het delict nooit in aanraking gekomen met justitie en lijkt na het delict een positieve ontwikkeling te hebben doorgemaakt. De school en mentor zijn positief over hem. Ook heeft verzoeker na het delict twee keer eerder wel een VOG gekregen en werkzaamheden naar tevredenheid uitgevoerd. Verzoeker zit in de laatste fase van zijn studie en het is voor hem van groot belang dat hij dit op een goede manier kan afronden. Een onderbreking van zijn studie – met alle gevolgen van dien – zal daar niet aan bijdragen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker dient te worden behandeld alsof hij in het bezit is van een VOG voor de functie van leerkracht in opleiding bij de Stichting Islamitisch College in Schiedam. Deze voorlopige voorziening vervalt twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
24. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de staatssecretaris het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verzoeker wordt behandeld alsof hij in het bezit is van een VOG voor de functie van leerkracht in opleiding bij de Stichting Islamitisch College in Schiedam;
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt twee weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoeker heeft 83 dagen in voorlopige hechtenis gezeten, maar de staatssecretaris is in het bestreden besluit uitgegaan van 81 dagen.