ECLI:NL:RBROT:2025:4746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/10/693511 / KG ZA 25-77
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet van Tamoil Nederland B.V. tegen MBC Transport B.V. inzake onrechtmatige daad en brandstofdiefstal

In deze zaak vorderde Tamoil Nederland B.V. betaling van €30.000 voor brandstof die met haar tankpassen was getankt. MBC Transport B.V. ging in verzet tegen een verstekvonnis, omdat zij niet wist dat haar vrachtwagen voor diefstal zou worden gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelde dat MBC niet onrechtmatig had gehandeld en dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat MBC wist of had moeten weten dat de vrachtwagen voor onoorbare activiteiten werd gebruikt. Het verstekvonnis werd vernietigd, en MBC kreeg terugbetaling van de betaalde bedragen. Tamoil werd veroordeeld in de kosten van het verzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693511 / KG ZA 25-77
Vonnis in verzet in kort geding van 3 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAMOIL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. N.T.F. van Barschot te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MBC TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. H.F.C. Hoogendoorn te De Bilt.
Partijen zullen hierna Tamoil en MBC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 7 november 2024, met producties;
  • het verstekvonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 20 december 2024 (C/10/688693 / KG ZA 24-1040);
  • de verzetdagvaarding van 3 februari 2025, met producties;
  • de mondelinge behandeling van 20 maart 2025;
  • de pleitnota van Tamoil;
  • de pleitnota van MBC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen 20 september 2024 en 22 september 2024 is op meerdere locaties in Nederland een grote hoeveelheid brandstof (ruim 19.000 liter dieselolie en bijna 84 liter benzine) getankt met tankpassen van Tamoil. De brandstof was eigendom van Tamoil. Voor de brandstof is niet betaald.
2.2.
De diesel is getankt in een vrachtwagen die op naam staat van MBC. De chauffeur op dat moment was de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ), bestuurder van Elite Transport B.V. (hierna: Elite). Zij is houder van de tankpassen die bij het tanken zijn gebruikt.
2.3.
Bij verstekvonnis van 20 december 2024 zijn MBC, Elite en [persoon A] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan € 30.000,-- vermeerderd met kosten. Het verstekvonnis is op 6 januari 2025 (niet in persoon) betekend.

3.Het geschil

3.1.
MBC vordert in deze verzetprocedure – samengevat – vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de vordering van Tamoil, met veroordeling van Tamoil in de kosten van het verzet. Daarnaast vordert MBC terugbetaling van het bedrag dat zij op grond van het verstekvonnis heeft betaald, of nog zal betalen, één en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Tamoil voert verweer en concludeert tot ongegrondverklaring van het verzet, met bekrachtiging van het verstekvonnis.

4.De beoordeling

4.1.
MBC heeft het verzet tijdig en op juiste wijze ingesteld. Het verzet is daarom ontvankelijk.
4.2.
In deze verzetprocedure dient de voorzieningenrechter te beoordelen of de oorspronkelijke vordering van Tamoil toewijsbaar is. Het gaat om een vordering tot betaling van een geldsom van € 30.000,--. Volgens vaste jurisprudentie is in geval van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden​. De voorzieningenrechter moet toetsen of (a) het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn, (b) sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en (c) de belangen van partijen de toewijzing rechtvaardigen, mede in het licht van het risico van onmogelijkheid van terugbetaling (restitutierisico)​. Een kort geding-procedure biedt in de regel geen ruimte voor uitgebreid bewijs door bijvoorbeeld getuigenverhoren​.
4.3.
Tamoil baseert haar vordering op onrechtmatige daad, meer in het bijzonder op onrechtmatige betrokkenheid van MBC bij de brandstofdiefstal. Het gaat volgens Tamoil om groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW van de betrokkenen bij de diefstal, te weten [persoon A] , Elite en MBC. Bij het feitelijk tanken van de brandstof is MBC niet betrokken geweest. Het gaat er daarom of MBC wist of behoorde te weten dat haar vrachtwagen door [persoon A] gebruikt zou worden voor diefstal van brandstof.
4.4.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Daartoe is het volgende van belang. Vast staat dat de gestolen brandstof met de vrachtwagen van MBC is vervoerd. Dit enkele feit is echter onvoldoende om te concluderen dat MBC zelf onrechtmatig heeft gehandeld. MBC heeft aangevoerd dat de vrachtwagen kort tevoren was verhuurd aan [persoon A] , die een kennis is van de ex-partner van [persoon B] . Deze verhuur is tot stand gekomen door tussenkomst van die ex-partner. Ter onderbouwing heeft MBC een schriftelijke huurovereenkomst overgelegd. Aanleiding om te vermoeden dat de vrachtwagen voor verkeerde dingen gebruikt zou gaan worden had MBC niet, zo heeft zij betoogd. Tamoil heeft weliswaar vraagtekens geplaatst bij de authenticiteit van die overeenkomst, maar de in dat verband aangevoerde omstandigheden maken niet op voorhand voldoende aannemelijk dat de overeenkomst vervalst is. Dat er duidelijke verschillen zichtbaar zijn tussen de handtekening van [persoon A] onder de overeenkomst en die op zijn paspoort (waarover MBC beschikt), is eerder een aanwijzing voor de authenticiteit van de overeenkomst: als MBC de huurovereenkomst pas naderhand heeft opgesteld (zoals Tamoil suggereert) en daarbij de handtekening had willen nabootsen, zou zij wel beter haar best hebben gedaan om beide op elkaar te laten lijken. Tamoil acht ook van belang dat MBC de huurovereenkomst pas heeft laten zien toen het verstekvonnis al was gewezen, terwijl Tamoil daar eerder al naar gevraagd had. Uiteraard was het handiger geweest als MBC al op eerste verzoek de huurovereenkomst aan Tamoil zou hebben gestuurd, net zoals het verstandiger was geweest als zij geen verstek zou hebben laten gaan. Onhandig opereren is echter onvoldoende om de (verstrekkende) conclusie te kunnen trekken dat MBC in het complot zat of had moeten vermoeden dat [persoon A] onoorbare plannen had met de vrachtwagen. Voor de meeste overige door Tamoil aangevoerde omstandigheden geldt hetzelfde. Voor andere geldt dat die alleen ‘verdacht’ zijn als al wordt aangenomen dat MBC in het complot zat of beter had moeten weten. Los van die aanname valt dan niet in te zien waarom die omstandigheden relevant zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan het (door Tamoil in dit verband gestelde) feit dat de vrachtwagen is gehuurd, terwijl de brandstof kort daarna is gestolen.
4.5.
De voorzieningenrechter is al met al van oordeel dat de door Tamoil aangevoerde omstandigheden niet genoeg zijn om te concluderen dat MBC wist of aanleiding had te vermoeden dat de vrachtwagen voor onoorbare activiteiten gebruikt zou gaan worden, zodat niet valt in te zien dat zij het ter beschikking stellen van de vrachtwagen had moeten weigeren. Meer onderzoek naar de feiten – bijvoorbeeld naar de echtheid van handtekeningen of de precieze context van de verhuur – hoort thuis in een bodemprocedure. Hierop stuit de vordering van Tamoil al af.
4.6.
Tamoil heeft tot slot aangevoerd dat een vordering ook in kort geding toegewezen kan worden om verdere benadeling van de eiser te voorkomen. In zijn algemeenheid is dat misschien juist, maar dat rechtvaardigt nog niet om in dit geval MBC op basis van een onvoldoende overtuigende grondslag te verplichten tot betaling van een substantieel geldbedrag aan Tamoil, waarna het aan MBC zou zijn om te proberen dat geld in een bodemprocedure terug te krijgen. Als het doel van Tamoil was om haar verhaalsmogelijkheden positie veilig te stellen, dan had het voor de hand gelegen om conservatoir beslag te leggen op de vrachtwagens van MBC. Dat is in een dergelijk geval het aangewezen middel. Dat zij dat middel niet heeft benut, komt voor haar risico.
4.7.
Het verstekvonnis kan dus niet in stand blijven voor zover daarin MBC is veroordeeld. Het zal in zoverre worden vernietigd. Het verstekvonnis blijft van kracht voor zover daarin [persoon A] en Elite zijn veroordeeld.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat Tamoil zich op grond van het verstekvonnis heeft verhaald op vrachtwagens van MBC. Het daarmee gemoeide bedrag staat op dit moment in depot bij de deurwaarder in afwachting van de uitkomst van deze procedure. Die uitkomst brengt mee dat geen grond bestaat voor enige betaling door MBC aan Tamoil. Alles wat op grond van het verstekvonnis is voldaan, zal dus moeten worden terugbetaald. De daartoe strekkende vordering van MBC is toewijsbaar.
4.9.
Tamoil zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van MBC worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 1.999,00
Hier kan nog een bedrag aan nakosten bijkomen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart het verzet gegrond;
5.2.
vernietigt het bij verstek gewezen vonnis van 20 december 2024 (zaak-/rolnummer C/10/688693 / KG ZA 24-1040) voor zover het MBC betreft; en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.3.
wijst de vordering van Tamoil tegen MBC af;
5.4.
veroordeelt Tamoil tot terugbetaling van al hetgeen is of nog zal worden voldaan door MBC op grond van het in 5.2 genoemde verstekvonnis;
5.5.
veroordeelt Tamoil in de proceskosten van het geding in verzet, aan de zijde van MBC tot vandaag begroot op € 1.999,--, vermeerderd met € 92,-- en de kosten van betekening als aan de veroordeling niet binnen veertien dagen na vandaag wordt voldaan en het vonnis vervolgens wordt betekend;
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.
[3500/1980]