ECLI:NL:RBROT:2025:473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
83.254408.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met persoonsgebonden budgetten door zorgaanbieder met gebruik van DigiD van cliënten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961, die als zorgverlener werkzaam was bij de zorgonderneming [bedrijf A]. De verdachte werd beschuldigd van oplichting en witwassen in het kader van de verstrekking van persoonsgebonden budgetten (PGB) aan cliënten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van valse facturen en het gebruik van de DigiD van budgethouders, onterecht geldbedragen heeft verkregen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De verdachte had zorg gedeclareerd die in werkelijkheid niet of niet geheel was geleverd, en hij had zich als vertegenwoordiger van de budgethouders gepresenteerd, terwijl hij in feite de zorgverlener was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door de SVB te misleiden en dat hij een substantieel deel van de verkregen gelden heeft witgewassen door deze over te maken naar zijn privérekening en die van medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 83.254408.21
Datum uitspraak: 15 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. N. ten Donkelaar, advocaat te Nijmegen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14, 15, 18 en 19 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. H.C. Vermaseren en M.A. van Rijswijk (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.

4.Verzoek verdediging voeging nadere stukken

De raadsvrouw van de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) heeft bij pleidooi een tiental bijlagen overgelegd en verzocht deze bij het dossier te voegen. Voor alle bijlagen met uitzondering van bijlage 6 geldt dat de rechtbank reeds ter zitting op dit verzoek heeft beslist. Op het verzoek tot toevoeging van bijlage 6 zal thans worden beslist.
Bijlage 6 betreft een omvangrijk pakket stukken. De verdediging heeft toegelicht dat hierin een onderverdeling is aangebracht per cliënt van Stad Zorg Haaglanden ( [bedrijf A] ). De stukken bestaan voor iedere cliënt steeds uit twee delen. Het eerste deel betreft een administratief overzicht van de zorgtaken die voor de betreffende cliënt zijn uitgevoerd. Deze overzichten zijn afkomstig uit de administratie van [bedrijf A] en zijn ingevuld in de periode waarop zij betrekking hebben. De verdachte heeft verklaard dat deze overzichten niet volledig zijn en aldus geen verantwoording bevatten voor
allewerkzaamheden die in zijn ogen in de betreffende perioden zijn uitgevoerd. Het tweede deel betreft bescheiden die volgens de verdachte uitwijzen dat hij daadwerkelijk werkzaamheden voor de betreffende cliënt heeft uitgevoerd, zoals e-mailcorrespondentie die de verdachte ten behoeve van de cliënt met instanties heeft gevoerd. [verdachte] wenst deze stukken aan het dossier toegevoegd te zien, omdat daaruit naar zijn overtuiging blijkt dat hij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht voor de betreffende cliënten. Volgens [verdachte] waren deze stukken aanwezig en zijn ze ten onrechte niet betrokken bij het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich tegen toevoeging van bijlage 6 aan het dossier verzet. Het betreft een omvangrijke verzameling stukken, die op een zeer laat moment – bij pleidooi – in het geding is gebracht en waarvan de inhoud en authenticiteit niet meer kan worden onderzocht.
Beoordeling
De rechtbank wijst het verzoek tot toevoeging van deze bijlage aan het dossier af, gelet op de omvang daarvan, het zeer late moment waarop het verzoek is gedaan, en het verzet van de officier van justitie. Wel heeft zij gelet op het mede aan de hand van deze stukken gevoerde betoog van [verdachte] , met de strekking dat in ieder geval ter zake van een deel van de bij de SVB gefactureerde uren aantoonbaar daadwerkelijk zorg is verleend. Daarbij zij opgemerkt dat ook de officier van justitie dit in zijn betoog tot uitgangspunt heeft genomen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Aanleiding onderzoek en verdenking
Op 12 december 2018 heeft [verdachte] de zorgonderneming [bedrijf A] . opgericht. [1] [bedrijf A] is statutair en feitelijk gevestigd te Den Haag en richtte zich in de relevante periode in het bijzonder op het verlenen van zorg aan cliënten die aanspraak konden maken op een Persoonsgebonden Budget (PGB). Een PGB kan op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangevraagd bij de gemeente. Als onderdeel van de aanvraag moet onder andere een PGB-plan worden ingediend, waarin de hulpvraag en het met de zorg beoogde resultaat worden omschreven. Indien de gemeente de benodigde indicatie verstrekt, kan de zorgbehoeftige (‘de budgethouder’) vervolgens zelf zorg inkopen bij een zorginstelling. Daartoe wordt tussen de budgethouder en de zorginstelling een zorgovereenkomst afgesloten. De zorginstelling levert aan de budgethouder facturen aan waarop de verleende zorg in rekening wordt gebracht. Deze facturen dienen door de budgethouder te worden gecontroleerd, ondertekend, en verzonden naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die namens de gemeente zorg draagt voor de betaling. De SVB eist dat facturen binnen zes weken na afloop van de maand waarin de zorg is verleend door de zorgverlener aan de budgethouder worden verstrekt. Deze termijn is opgenomen in de zorgovereenkomsten die [bedrijf A] sloot met de budgethouders. [2] Vervolgens kan de budgethouder de facturen beoordelen en inzenden, per post of digitaal met behulp van een DigiD. Bij gebruik van de DigiD wordt de factuur voorzien van een digitale handtekening. De budgethouder kan ook een vertegenwoordiger voor PGB-zaken aanwijzen die zorg draagt voor het controleren en indienen van de facturen, door een speciaal daartoe bestemd formulier in te vullen en aan de SVB toe te sturen. [3]
In oktober 2019 is de sociale recherche van de gemeente Den Haag een onderzoek gestart naar aanleiding van een aantal meldingen van diverse budgethouders van [bedrijf A] over mogelijke fraude met PGB-gelden. Door [bedrijf A] zou niet of nauwelijks zorg zijn verleend, terwijl wel zorguren werden gedeclareerd. Bij die meldingen viel op dat [verdachte] bij de SVB geregistreerd stond als vertegenwoordiger van de budgethouder, hetgeen in strijd is met artikel 1.2.5 van de Regeling maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018. Op grond hiervan mag een zorgaanbieder niet ook een klant vertegenwoordigen. [4]
In april 2020 is het strafrechtelijk onderzoek gestart. Het onderzoek richtte zich op [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), omdat [verdachte] eerder actief was binnen een vergelijkbare organisatie, de inmiddels failliete Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ), met laatstgenoemden als bestuurders. Bij een aantal budgethouders stonden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vermeld als vertegenwoordiger/contactpersoon.
Bewijswaardering feit 1 en 2: oplichting en witwassen
[verdachte] wordt in de kern verweten dat hij door middel van oplichting de SVB heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen afkomstig uit het PGB van cliënten van [bedrijf A] en dat hij vervolgens een deel van de hiermee verkregen bedragen heeft witgewassen.
5.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van oplichting (feit 1), omdat geen sprake is geweest van wederrechtelijke bevoordeling van [verdachte] of een ander, noch van een daarop gericht oogmerk. Daartoe voert zij aan dat [verdachte] daadwerkelijk alle zorg heeft verleend die hij bij de SVB heeft gedeclareerd ten laste van de persoonsgebonden budgetten van zijn cliënten. Subsidiair stelt de verdediging dat in ieder geval niet bewezen kan worden verklaard dat het gehele tenlastegelegde bedrag door oplichting is verkregen, maar slechts een substantieel lager bedrag, aangezien de gedeclareerde zorg aantoonbaar ten minste grotendeels is verleend.
Ten aanzien van het witwassen (feit 2) is primair eveneens vrijspraak bepleit, omdat de door [verdachte] aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overgemaakte bedragen niet uit misdrijf afkomstig waren. Het betreft PGB-gelden die zijn uitgekeerd ter zake van door [medeverdachte 1] bediende cliënten. [verdachte] heeft enkel op verzoek van [medeverdachte 1] declaraties ingediend bij de SVB en de uitgekeerde gelden doorgestort. Dit is niet heimelijk gebeurd, zodat ook geen sprake is van enige vorm van verhullen of verbergen.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide feiten. In het navolgende zal zij eerst stilstaan bij de oplichting (feit 1) en vervolgens bij het witwassen (feit 2).
Oplichting
Op basis van de verklaringen van [verdachte] in de verhoren met de Sociale Recherche en ter zitting, en de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan het volgende worden vastgesteld over de werkwijze die de verdachte hanteerde binnen [bedrijf A] .
[verdachte] was steeds betrokken bij de aanvraag van het PGB van de cliënten van [bedrijf A] . Hij vulde voor hen onder andere het PGB-plan in dat moest worden ingediend bij de gemeente. In sommige gevallen deed hij dit in samenspraak met cliënten. In andere gevallen ondertekenden zij een blanco formulier dat vervolgens door [verdachte] werd ingevuld en ingediend. [5]
In veel gevallen begon [verdachte] naar eigen zeggen al met de zorgverlening voordat door de gemeente een PGB-indicatie werd verstrekt. In die gevallen bracht hij deze uren later alsnog in rekening op verzamelfacturen die – ogenschijnlijk – slechts betrekking hadden op de periode ná de toekenning van het PGB. [6] Met andere woorden, [verdachte] factureerde eerder verleende zorg als ware zij verleend in de periode waarin sprake was van een PGB-indicatie en waarin die zorg dus voor vergoeding in aanmerking zou komen. Dit onderdeel van de verklaring van [verdachte] sluit aan bij een patroon dat naar voren komt in de zorgdossiers van een groot aantal cliënten van [bedrijf A] . In veel gevallen is kort na het verstrekken van de indicatiestelling vanuit de gemeente met het indienen van één of enkele facturen vrijwel het volledige PGB opgemaakt. Een voorbeeld hiervan biedt het dossier van cliënt [persoon A] . Op 20 april 2020 werd aan haar een PGB toegekend voor een bedrag van € 289,88 per vier weken, voor een periode van drie maanden. [7] Op 7 mei 2020 werd een factuur ingediend voor door [bedrijf A] verleende zorg, nominaal in de maand april 2020, ten belope van € 850. [8] Daarmee was vrijwel het volledige voor een periode van drie maanden toegekende PGB opgebruikt, circa twee weken nadat het was toegekend, wat overigens kennelijk niet door de budgetverlenende instantie is opgemerkt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij – en dus niet de budgethouder, zoals het hoort – namens [bedrijf A] de bij de SVB ingediende facturen ondertekende. [9] Hij heeft voorts verklaard dat hij in ieder geval voor een deel van zijn cliënten ook de declaraties indiende bij de SVB. In sommige gevallen deed hij dit met zijn eigen DigiD, waarbij hij optrad als vertegenwoordiger van de cliënt – overigens zonder dat hij zich met het daartoe bestemde formulier als PGB-vertegenwoordiger van de betreffende cliënt had geregistreerd bij de SVB. In andere gevallen diende hij de facturen in met de DigiD van de budgethouder. [10] In de klantdossiers aangetroffen in de digitale administratie van [bedrijf A] zijn van veel budgethouders de DigiD-inloggegevens aangetroffen. [11] [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat die gegevens niet in alle gevallen werden gebruikt voor het indienen van declaraties bij de SVB, maar dat dit wel voor kwam. [12]
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich door zo te handelen schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de SVB. Zoals eerder vermeld dienen declaraties door de budgethouder of zijn of haar vertegenwoordiger te worden gecontroleerd, ondertekend en ingediend. Met deze controle door de budgethouder wordt gewaarborgd dat de zorg die de zorgverlener in rekening brengt ook daadwerkelijk is verleend. Door als zorgverlener zijn eigen facturen te ondertekenen en in te dienen, heeft [verdachte] deze waarborg omzeild. De rechtbank stelt voorts vast dat in ieder geval van een substantieel deel van de gefactureerde uren op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of zij daadwerkelijk zijn gewerkt. [verdachte] heeft immers, zo heeft hij zelf ook verklaard, geen deugdelijke administratie daarvan bijgehouden. [13] Bovendien staat op grond van het voorgaande vast dat een deel van de gefactureerde uren niet is gewerkt in de periode waarop de betreffende facturen zouden moeten zien. Deze uren zijn door de verdachte ‘verschoven’ van de periode waarin zij zijn gewerkt, gelegen vóór het afgeven van de PGB-indicatie, naar een latere periode, ná het afgeven van de PGB-indicatie. Gelet op het eerdergenoemde patroon – waarbij veelal kort na het afgeven van de indicatie één of meerdere facturen werden ingediend waarmee (vrijwel) het gehele PGB werd opgebruikt – is aannemelijk dat [verdachte] op deze wijze heeft ‘geschoven’ met een substantieel deel van de gefactureerde uren. [verdachte] heeft aldus met valse facturen de SVB bewogen tot het uitkeren van gelden (afkomstig uit de PGB’s van budgethouders) waarop feitelijk geen aanspraak bestond. Er werd immers onder vermelding van een onjuiste periode zorg in rekening gebracht die feitelijk voor de indicatiestelling was verleend en dus bij een juiste voorstelling van zaken niet voor vergoeding in aanmerking zou zijn gekomen. Daarnaast heeft [verdachte] in de gevallen waarin hij met de DigiD van budgethouders facturen heeft ingediend, met het aannemen van die valse hoedanigheid het bij de SVB doen voorkomen alsof de facturen door die budgethouder zelf waren goedgekeurd en ingediend. Indien het bij de SVB bekend was geweest dat deze facturen niet door de budgethouder, maar door de zorgverlener werden ingediend, zouden de betreffende uren eveneens niet zijn vergoed of zelfs mogelijk hebben geleid tot beëindiging van de vergoeding.
Het verweer dat geen sprake is van oplichting omdat alle uren die door de verdachte bij de SVB zijn gefactureerd daadwerkelijk gewerkte uren betreffen, gaat gelet op het voorgaande niet op.
Het door oplichting verkregen bedrag
Uit een analyse van de mutaties op twee bankrekeningen van [bedrijf A] in de periode van 1 januari 2019 tot en met 19 mei 2020 blijkt dat de SVB in deze periode in totaal het in de tenlastelegging opgenomen bedrag van € 219.144,28 aan [bedrijf A] heeft uitgekeerd ter zake van haar bij de gemeente geregistreerde cliënten. Dit bedrag valt uiteen in een bedrag van € 169.709,32 gestort op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] en een bedrag van € 49.434,96 gestort op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] . [14]
Het is niet met zekerheid vast te stellen dat het totale tenlastegelegde bedrag, kort gezegd, door middel van oplichting is verkregen. Zoals de rechtbank in het voorgaande heeft overwogen, geldt in ieder geval voor een substantieel deel van de gefactureerde uren dat daarvoor niet (aantoonbaar) werkzaamheden zijn verricht, dan wel dat zij niet in de op de facturen vermelde periode zijn gewerkt, of dat zij met gebruikmaking van de DigiD van cliënten (en dus van een valse hoedanigheid) door [verdachte] zijn gedeclareerd. Op basis van het dossier kan echter niet worden uitgesloten dat een beperkt deel van de gefactureerde uren zorg daadwerkelijk is verleend, in de op de factuur vermelde periode, en op juiste wijze is gedeclareerd. De rechtbank komt daarom tot bewezenverklaring van het door oplichting doen afgeven van meerdere geldbedragen en niet van enig concreet bedrag.
Witwassen
Uit het voorgaande vloeit voort dat wettig en overtuigend is bewezen dat in ieder geval een substantieel deel van de gelden die [verdachte] van de SVB heeft ontvangen door middel van oplichting is verkregen. Dit zijn dan ook gelden afkomstig uit eigen misdrijf. De gelden zijn door de SVB uitbetaald op twee bankrekeningen van [bedrijf A] . Het grootste deel hiervan, te weten € 169.709,32, is door de SVB gestort op de bankrekening van [bedrijf A] met nummer [rekeningnummer 1] . [15] Vanaf deze bankrekening is een bedrag van in totaal € 139.329,26 doorgestort naar de privérekening van [verdachte] , met nummer [rekeningnummer 3] . [16] Vanaf deze rekening zijn vervolgens de in de tenlastelegging opgenomen bedragen van € 77.421,80 en € 24.966,50 doorgestort naar de privérekeningen van respectievelijk medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dit gebeurde gespreid over een groot aantal stortingen van wisselende omvang, in de periode maart 2019 tot en met mei 2020. [17]
De omschrijving bij de stortingen is veelal ‘Inzake PL’, waarmee mogelijk bedoeld wordt ‘persoonlijke lening’. [18] Uit de chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , evenals de verklaringen van [verdachte] bij de recherche en ter zitting, volgt echter dat het doorstortingen betrof van gelden die waren verkregen uit de persoonsgebonden budgetten van cliënten die door [verdachte] en [medeverdachte 1] als cliënten van laatstgenoemde werden beschouwd en ook door haar werden bediend. [19]
Met het aldus doorstorten van de uit (eigen) misdrijf verkregen gelden, onder vermelding van een misleidende omschrijving, heeft [verdachte] die gelden witgewassen. Gelet op de eerdere overwegingen van de rechtbank kan niet van het volledige bedrag dat de verdachte van de SVB heeft ontvangen worden vastgesteld dat dit door middel van oplichting is verkregen. Hetzelfde geldt derhalve voor het deel van dit bedrag dat [verdachte] vervolgens heeft doorgestort naar medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dit betekent dat enkel het witwassen van geldbedragen in algemene zin bewezen zal worden verklaard en niet het witwassen van de specifieke in de tenlastelegging genoemde bedragen.
5.1.4.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, de verweren worden verworpen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij,
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020, in Nederland, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten: meerdere geldbedragen door — zakelijk weergegeven —
- bedrieglijk in te spelen op en/of (administratieve) handelingen of vastlegging aan te passen aan de procedures en/of omstandigheden bij het uitbetalen van zorggelden door de SVB en/of
- valse facturen voor geleverde zorg op te maken en/of verzenden aan SVB, terwijl die zorg in werkelijkheid niet of niet geheel is geleverd, en
- niet (middels machtigingsaanvragen) aan SVB bekend te maken dat de zorgfacturen niet werden ingediend door de budgethouder, maar door (een medewerker van) Stadzorg Haaglanden BV, zijnde de zorgaanbieder en/of
- de DigiD-gegevens (naam en wachtwoord) van budgethouders te gebruiken om in te loggen in het netwerk van de overheid (waaronder het DigiD-systeem en/of dat van de SVB en/of het Zorgportaal) teneinde zorgfacturen in te dienen en/of te autoriseren voor betaling door de SVB) en/of zich aldus voor te doen als die budgethouder met de DigiD-accounts van de budgethouder ;
2
hij
op tijdstippen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander meermalen, (van voorwerpen, te weten
geldbedragen de werkelijke aard
ende herkomst, heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemde voorwerpen was, en/of heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover de tenlastelegging schrijffouten bevat, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.

6.Verzoek getuigenverhoren

De verdediging heeft verzocht een aantal getuigen te horen dat kan verklaren over de werkzaamheden die de verdachte namens [bedrijf A] voor hen heeft verricht. Nu zoals uit het voorgaande blijkt niet ter discussie staat dat de verdachte daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor cliënten van [bedrijf A] , ziet de rechtbank hiertoe geen noodzaak. Het verzoek wordt afgewezen.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Oplichting, meermalen gepleegd;
2.
witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan [verdachte] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en zijn persoon en persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
[verdachte] heeft zich gedurende een periode van anderhalf jaar schuldig gemaakt aan PGB-fraude via [bedrijf A] . Hij heeft dit onder meer gedaan door met de DigiD van budgethouders in te loggen bij [bedrijf A] en daarbij facturen in te dienen, waardoor het leek alsof de budgethouders deze zelf hadden ingediend. [verdachte] heeft daarnaast als vertegenwoordiger van die budgethouders facturen ingediend terwijl hij dit niet mocht, hij was immers al de zorgverlener. [verdachte] heeft voorts bij herhaling zorguren gefactureerd die in werkelijkheid door hem zijn verleend
voordathet PGB was toegekend, zodat die zorg niet voor vergoeding in aanmerking had kunnen komen in de periode die op de facturen stond vermeld. Een substantieel deel van de daarmee verkregen geldbedragen heeft hij vervolgens witgewassen, door overboeking ervan naar de bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[verdachte] heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld bedoeld voor de zorg van cliënten van [bedrijf A] . Daarbij heeft hij de schade die hij hiermee toebracht aan het in het PGB-systeem te stellen vertrouwen in het algemeen en aan de betreffende budgethouders in het bijzonder, kennelijk niet van belang gevonden. De budgethouders, een kwetsbare groep, hadden met behulp van een PGB op een adequate manier in hun zorgbehoefte moeten kunnen voorzien. In ieder geval delen van deze budgetten en daarmee aanzienlijke geldbedragen, bedoeld voor hulpbehoevenden, zijn zo ten onrechte bij [verdachte] terechtgekomen.
Het witwassen van crimineel verkregen vermogen vormt daarnaast een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 augustus 2024, waaruit blijkt dat [verdachte] weliswaar eerder maar meer dan vijf jaren geleden is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft dit daarom niet in het nadeel van [verdachte] meegewogen.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen wel worden opgelegd. De rechtbank heeft echter ook meegewogen dat deze zaak ter zitting gelijktijdig maar niet gevoegd is behandeld met de zaak tegen [verdachte] onder parketnummer 83.225707.20, waarin [verdachte] bij vonnis van heden ook een straf wordt opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat bewaakt dat het totaal van de in deze en de genoemde zaak opgelegde straffen gelijk is aan de straf die bij een gevoegde beoordeling van beide zaken zou zijn opgelegd.
De rechtbank heeft daarnaast in het voordeel van [verdachte] meegewogen dat het dossier aanwijzingen bevat dat met betrekking tot een aantal ingediende facturen wel zorg is verleend door [verdachte] . Verder heeft de rechtbank de omvang van het door [verdachte] witgewassen bedrag niet precies kunnen vaststellen. Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De doorzoeking van de woning van [verdachte] heeft op 26 augustus 2020 plaatsgevonden. Op die datum is de redelijke termijn waarbinnen de zaak inhoudelijk dient te worden berecht, aangevangen. Die termijn wordt door de rechtbank in dit geval gesteld op twee jaar. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van die termijn rechtvaardigen. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden, namelijk met ongeveer tweeënhalf jaar. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan [verdachte] en wordt gecompenseerd in de strafmaat.
De rechtbank zal alles overziend een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist en acht een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat [verdachte] in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de reeds genoemde artikelen 57, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot het horen van getuigen;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij,
op één of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020, te ’s Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: één of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal 219.144,28 euro), in elk geval van enig goed, door — zakelijk weergegeven —
- bedrieglijk in te spelen op en/of (administratieve) handelingen of vastlegging aan te passen aan de procedures en/of omstandigheden bij het uitbetalen van zorggelden door de SVB en/of
- valse facturen (voor geleverde zorg) op te (doen) maken en/of (doen) verzenden aan SVB, terwijl die zorg in werkelijkheid niet of niet geheel is geleverd, en/of
- niet (middels machtigingsaanvragen) aan SVB bekend te (doen) maken dat de zorgfacturen niet werden ingediend door de budgethouder, maar door (een medewerker van) Stadzorg Haaglanden BV, zijnde de zorgaanbieder en/of
- de DigiD-gegevens (naam en wachtwoord) van budgethouders te gebruiken om in te loggen in het netwerk van de overheid (waaronder het DigiD-systeem en/of dat van de SVB en/of het Zorgportaal) teneinde zorgfacturen in te dienen en/of te autoriseren voor betaling door de SVB) en/of zich aldus voor te doen als die nader te noemen budgethouder met de DigiD-accounts van de budgethouder van - onder meer - [persoon B] en/of [persoon A] en/of [persoon C] ;
2
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2020 te ’s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (van) één of meer voorwerp (en), te weten
- een geldbedrag van (in totaal) EUR 77.421,80 en/of
- een geldbedrag van (in totaal) EUR 24.966,40,
althans een geldbedrag van (in totaal) EUR 102.388,20,
in elk geval (een) of meer geldbedrag(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of eeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die voorwerp (en) geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Voetnoten

1.Bijlage 1, p. 632.
2.Zie bijvoorbeeld: bijlage 4, p. 101.
3.DOCW/MO-SR/2020/0001, p. 2.
4.Relaas proces-verbaal, p. 1.
5.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 15 november 2024.
6.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 15 november 2024; verhoor verdachte 28 augustus 2020, bijlage 94, p. 1654.
7.Bijlage 25, p. 558-559.
8.Bijlage 25, p. 562-563.
9.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 15 november 2024; Verhoor verdachte 28 augustus 2020, bijlage 94, p. 1652-1653.
10.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 15 november 2024; Verhoor verdachte 28 augustus 2020, bijlage 94, p. 1654.
11.Bijlagen 47, 49, 52, 53 t/m 55, 57 t/m 62, 65 en 67.
12.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 15 november 2024.
13.Verhoor verdachte 27 november 2020, bijlage 96, p. 1674.
14.bijlage 100, p. A0026; en bijlage 103, p. A0037.
15.bijlage 100, p. A0026.
16.bijlage 101, p. A0027; en bijlage 102, p. A0028-A0035.
17.bijlage 101, p. A0027; en bijlage 102, p. A0028-A0035.
18.bijlage 102, p. A0028-A0035.
19.Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 15 november 2024; verhoor vd. 28 augustus 2022, bijlage 94, p. 1653, 1659; verhoor vd. 29 augustus 2020; en bijlage 95, p. 1663; bijlage 104, p. 1567-1568, 1599-1600, 1614, 1638-1639.