5.1.1.Aanleiding onderzoek en verdenking
In oktober 2019 is de sociale recherche van de gemeente Den Haag een onderzoek gestart naar aanleiding van een aantal meldingen van diverse budgethouders over mogelijke fraude met PGB-gelden. Door Stad Zorg Haaglanden (hierna: SZH) zou niet of nauwelijks zorg zijn verleend, terwijl wel zorguren werden gedeclareerd. In april 2020 is een strafrechtelijk onderzoek gestart dat zich richtte op de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ), en de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en de moeder van [verdachte] , [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ), omdat [medeverdachte 1] eerder actief was binnen een vergelijkbare organisatie, namelijk de inmiddels failliete Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ), waarvan [verdachte] en [medeverdachte 2] bestuurders waren. Bij een aantal ‘budgethouders’ (de cliënten die betaalde zorg inkochten bij SZH) stonden [verdachte] en [medeverdachte 2] vermeld als vertegenwoordiger/contactpersoon. [medeverdachte 1] werd er kortweg van verdacht dat hij als vertegenwoordiger van de budgethouder facturen had ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), terwijl de budgethouder dit had moeten doen en dat daarop zorg stond vermeld die niet in die periode was geleverd. En voorts dat hij het geld dat hij daarmee ontving van de SVB heeft doorgestort naar de verdachte (witwassen) en dat hij dit alles samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft gedaan.
5.1.3.Beoordeling
[verdachte] heeft erkend dat zij van [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode verschillende bedragen van in totaal € 24.966,40 op haar rekening heeft ontvangen en dat [medeverdachte 1] op haar verzoek in diezelfde periode bedragen van in totaal € 77.421,90 heeft overgemaakt naar de bankrekening van haar moeder.Ter beantwoording van de vraag of hierbij sprake is van witwassen, dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van gelden met een vermoedelijke of aanwijsbare criminele herkomst.
Herkomst gelden
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de betalingen van [medeverdachte 1] een vergoeding waren voor het feit dat zij voormalige cliënten van [naam stichting] heeft overgedragen aan de nieuwe zorgonderneming van [medeverdachte 1] , SZH. [medeverdachte 1] heeft echter verklaard dat [verdachte] niet slechts een groep cliënten heeft overgedragen, maar dat zij die ook van zorg is blijven voorzien.Deze werkzaamheden werden vergoed vanuit het Persoonsgebonden Budget (PGB) van de betreffende cliënten (budgethouders). De vergoedingen werden gestort op de rekening van SZH, daarna doorgestort naar de privérekening van [medeverdachte 1] en vervolgens naar de bankrekeningen van [verdachte] en haar moeder, minus een inhouding van 20% voor overheadkosten, aldus [medeverdachte 1] .[medeverdachte 1] diende de voor de uitkering van de PGB-vergoedingen benodigde declaraties in bij de SVB; ook voor de cliënten die de facto door [verdachte] werden bediend.
Deze verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in de verklaring van verschillende cliënten van SZH met de strekking dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode zorg aan hen verleende, en in de chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] die zich in het dossier bevinden. Daarin wordt immers herhaaldelijk gesproken over cliënten, (persoonsgebonden) budgetten en declaraties.Gelet hierop is de verklaring van [verdachte] , dat zij slechts cliënten heeft overgedragen aan SZH en geen zorg is blijven verlenen, in strijd met de bewijsmiddelen. De tenlastegelegde bedragen die [medeverdachte 1] heeft overgemaakt aan [verdachte] dan wel, op aangeven van de verdachte, aan haar moeder, hebben aldus betrekking op door de verdachte aan bepaalde cliënten van SZH verleende zorg, en zijn afkomstig uit het PGB van die cliënten.
De rechtbank heeft bij vonnis van heden geoordeeld dat [medeverdachte 1] zich bij het indienen van PGB-declaraties voor de cliënten van SZH schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de SVB.Die oplichting bestond er onder meer uit dat [medeverdachte 1] met de DigiD van cliënten van SZH facturen ter betaling indiende bij de SVB, waardoor het voor de SVB leek alsof die facturen door de budgethouders zelf werden ingediend. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] de facturen valselijk opgemaakt, onder andere door uren te factureren waarvoor niet aantoonbaar zorg is verleend en door het ‘verschuiven’ van uren die in werkelijkheid waren gewerkt vóór het afgeven van de PGB-indicatie naar perioden waarin wel een PGB-indicatie was afgegeven. De aan [medeverdachte 1] uitgekeerde PGB-gelden, die hij vervolgens ten dele aan [verdachte] en haar moeder heeft doorgestort, zijn aldus in ieder geval gedeeltelijk uit misdrijf verkregen.
Gronddelict en opzet verdachte
De volgende vraag die zich aandient is of [verdachte] wist, dan wel moest weten dat de gelden die zij van [medeverdachte 1] ontving een criminele herkomst hadden. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. In de chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] wordt verschillende keren gesproken over het gebruik van DigiD’s van cliënten, ook specifiek in de context van het declareren van zorgkosten. Zo zegt [verdachte] op 4 oktober 2019 in een chatgesprek tegen [medeverdachte 1]
Hoii [voornaam medeverdachte 1] hoe is het? Kun je [persoon A] snel voor me declareren want ze wilt stoppen. Alvast dank! Haar digi is [inlogcode].Uit dit verzoek om een declaratie in te dienen, met gelijktijdige verstrekking van de DigiD-gegevens van de budgethouder, blijkt dat [verdachte] wist dat [medeverdachte 1] die gegevens gebruikte om declaraties in te dienen als waren zij ingediend door de budgethouder zelf. Dat dit in het betreffende geval van budgethouder [persoon A] ook daadwerkelijk is gebeurd, blijkt bovendien uit de geldstromen die na dit chatgesprek zichtbaar worden. Op 14 oktober 2024 stortte de SVB een viertal bedragen op de rekening van SZH onder vermelding van de naam [persoon A] , klaarblijkelijk afkomstig uit het PGB van [persoon A] . De daaropvolgende dag maakt [medeverdachte 1] een bedrag van € 2.454,40 over aan [verdachte] . Dit staat gelijk aan het totale door de SVB uitgekeerde bedrag, minus 20% overheadkosten.
Uit het feit dat [verdachte] zelf de DigiD-gegevens van de betreffende cliënt heeft verstrekt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij wist dat [medeverdachte 1] deze gegevens gebruikte voor het indienen van declaraties. Zij wist dus, met andere woorden, dat [medeverdachte 1] tenminste een deel van de PGB-gelden die zij ontving had verkregen door gebruik te maken van een valse hoedanigheid en dus dat die gelden gedeeltelijk uit misdrijf waren verkregen.
De rechtbank acht voorts bewezen dat [verdachte] ook minstgenomen had moeten weten dat [medeverdachte 1] bij het verkrijgen van de PGB-gelden gebruik maakte van valselijk opgemaakte facturen, waarop niet-gewerkte, dan wel in ieder geval niet verantwoorde of ‘verschoven’ uren waren opgenomen. In de chatgesprekken met [medeverdachte 1] deed [verdachte] verschillende keren het verzoek om bepaalde bedragen te declareren. Zo stuurde zij op 3 februari 2020 op verzoek van [medeverdachte 1] een lijst met namen van cliënten en daarachter te declareren bedragen.Alleen al gelet op hun omvang kunnen deze bedragen niet enkel zien op zorgverlening in de voorgaande maand of maanden en moeten dus – voor zover voor die bedragen ook daadwerkelijk door [verdachte] zorg was verleend – betrekking hebben gehad op eerdere maanden waarvoor reeds had moeten zijn gedeclareerd. Hier komt nog bij dat de SVB eiste dat facturen binnen zes weken na afloop van de maand waarin de zorg is verleend aan de budgethouder moesten worden verstrekt ter indiening. Deze termijn was opgenomen in de zorgovereenkomsten die zich in het dossier bevinden.Deze omstandigheden maken dat [verdachte] moet hebben beseft dat [medeverdachte 1] om deze bedragen vergoed te krijgen bij de SVB een onjuiste voorstelling van zaken zou moeten wekken (en gezien de in de loop van de in geding zijnde periode uitgekeerde zorggelden) ook daadwerkelijk heeft gewekt, over de periode waarin de betreffende zorg was verleend. In een ander bericht vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 1] om de bedragen op de te declareren facturen van twee budgethouders aan te passen, zonder daarbij enige indicatie te geven dat er ook meer zorg is verleend die de betreffende aanpassing zou kunnen rechtvaardigen. Gelet hierop moet [verdachte] hebben beseft dat ook bij de wijze van factureren – naast de wijze van het indienen van die facturen – sprake was van oplichting door [medeverdachte 1] en dus dat de bedragen die zij ter zake ontving in ieder geval gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig waren.
De witgewassen bedragen
De rechtbank heeft in het vonnis in de zaak van [medeverdachte 1] overwogen dat niet precies kan worden vastgesteld welk deel van de door hem van de SVB verkregen gelden uit oplichting afkomstig was. Dit betekent dat evenmin kan worden vastgesteld dat de volledige door [medeverdachte 1] aan [verdachte] en [medeverdachte 2] doorgestorte bedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal [verdachte] dan ook partieel vrijspreken van het witwassen van de specifieke in de tenlastelegging genoemde bedragen en komen tot bewezenverklaring van het witwassen van geldbedragen in algemene zin.