ECLI:NL:RBROT:2025:470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
83-355088-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschrift tot opheffing van een voorlopige maatregel in het kader van de Wet op de economische delicten

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoekschrift ex artikel 28 lid 3 van de Wet op de economische delicten (WED). De rechtbank behandelde het verzoek van de verdachte, vertegenwoordigd door haar raadsman en raadsvrouw, tot opheffing of wijziging van een eerder door de officier van justitie opgelegd bevel. Dit bevel verplichtte de verdachte zich te onthouden van bepaalde handelingen met betrekking tot de betaalplatformen Boosty en DonationsAlert, in het kader van vermoedelijke overtredingen van de Sanctiewet 1977.

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verdachte niet in staat zou zijn om aan het bevel te voldoen. De verdediging stelde dat de verdachte geen beschikkingsmacht meer had over de betrokken betaalplatformen, omdat zij haar aandelen in het bedrijf had verkocht. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er nog steeds een sterke verwevenheid was tussen de verdachte en het bedrijf, waardoor de verdachte feitelijk nog steeds zeggenschap had.

Na beoordeling van de feiten concludeert de rechtbank dat de verdachte wel degelijk in staat is om het bevel na te leven. De rechtbank oordeelt dat de regeling die aan het bevel is verbonden niet in strijd is met de wet en dat de officier van justitie bevoegd was om deze maatregel op te leggen. De rechtbank wijst het verzoek van de verdachte in alle onderdelen af, waardoor het bevel en de regeling in stand blijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 83-355088-24
Raadkamernummer: 25-000245
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, economische meervoudige raadkamer, op het verzoek van:

[verdachte] , verdachte,

gevestigd te [adres] ,
raadsman mr. G.J. van Oosten en raads vrouw mr. L.J. Moerdijk, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.

Procedure

Op 23 december 2024 heeft de officier van justitie bij voorlopige maatregel als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) bevolen dat de verdachte zich onthoudt van het toegang bieden aan natuurlijke personen en/of rechtspersonen en/of entiteiten en/of lichamen tot de betaalplatformen Boosty en DonationsAlert voor het werven van donaties waarbij verbodsbepalingen van regelingen die gebaseerd zijn op de Sanctiewet 1977 worden overtreden. Daarbij is tevens een regeling als bedoeld in artikel 28, tweede lid, WED juncto artikel 10, eerste lid, WED opgelegd.
Op grond van artikel 28, derde lid, WED is namens de verdachte een verzoekschrift ingediend.
Het verzoekschrift is op 9 januari 2025 in openbare raadkamer behandeld. Daarbij zijn gehoord de officier van justitie en de gemachtigde raadslieden van de verdachte.

Het verzoekschrift

Standpunt verdachte
Het verzoek strekt primair tot opheffing van het bevel en de regeling en subsidiair tot wijziging van de regeling. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte niet (meer) de rechten en middelen heeft om het bevel op te volgen en de in de regeling genoemde maatregelen te treffen. Doordat de verdachte de aandelen van [bedrijf] heeft verkocht en overgedragen heeft zij geen beschikkingsmacht meer over [bedrijf] en de door [bedrijf] uitgebate betaalplatformen DonationsAlerts en Boosty.
Daarnaast is aangevoerd dat de regeling in strijd is met de WED, omdat artikel 28 WED slechts voorziet in de bevoegdheid bevelen te geven die ertoe strekken zich van bepaalde gedragingen te
onthouden, terwijl verdachte in de regeling wordt bevolen bepaalde handelingen te
verrichten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dient te worden afgewezen. [bedrijf] is formeel eigenaar/beheerder van de betaalplatformen Boosty en DonationsAlert. Er is echter sprake van een sterke verwevenheid tussen [verdachte] en [bedrijf]. De levering van de aandelen van [bedrijf] door [verdachte] aan een derde betekent niet dat de feitelijke beschikkingsmacht van [verdachte] over [bedrijf] en de betaalplatformen is komen te vervallen.
De regeling is in overeenstemming met de WED, zodat een wijziging daarvan niet aan de orde is.
Beoordeling
Naar het oordeel van de raadkamer is onweersproken sprake van ernstige bezwaren tegen de verdachte van – kort gezegd – overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de Sanctiewet 1977. Daarnaast eisen de belangen die door de vermoedelijk overtreden voorschriften worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen.
De raadkamer is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte géén beschikkingsmacht (meer) heeft over de gedragingen van, door of namens [bedrijf]. Integendeel.
[verdachte] heeft nog steeds zeggenschap over (de activiteiten van) [bedrijf], doordat de verkoop van de aandelen in [bedrijf] aan een derde partij niet is afgewikkeld. In de “share purchase agreement” (hierna: SPA) is afgesproken dat de laatste deelbetaling door de koper plaats zal vinden op 31 december 2025 (artikel 3.2.2) en dat de aandelen zo lang (deels) in onderpand blijven bij [verdachte] (artikel 3.4). Uit de bij de SPA gevoegde en daarvan deel uitmakende “deed of pledge” (pandakte) blijkt bovendien dat de aan de aandelen verbonden stemrechten en het recht om vergaderingen bij te wonen toekomen aan de pandhouder, zijnde [verdachte] (artikel 3).
Daarnaast blijkt uit de SPA dat personeel in dienst bij [verdachte] dat voornamelijk werkt voor [bedrijf] in dienst blijft totdat [bedrijf] is geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (artikel 5.1.2). Dit personeel heeft toegang tot de websites van de betaalplatformen en houdt zich bezig met het onderhoud en de monitoring daarvan.
Tot slot heeft [bedrijf] zich jegens [verdachte] verbonden om tot de volledige betaling van de koopprijs, op dezelfde manier en in overeenstemming met de wet te zullen blijven opereren (artikel 5.1).
Op grond van voornoemde onweersproken feiten en omstandigheden is de raadkamer van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte geen uitvoering kan geven aan het bevel, zoals is aangevoerd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de bij het bevel behorende regeling niet in strijd is met de wet. Artikel 10 WED biedt de mogelijkheid om nader vorm te geven aan de voorlopige maatregel door alle bijzonderheden en gevolgen ervan naar behoefte te regelen, om de voorlopige maatregel effectief te laten zijn. De regeling voorziet in een situatie waarbij de bedrijfsvoering van [verdachte] zo min mogelijk schade zal ondervinden van de aan haar opgelegde maatregel. Mede gelet op de verdere bedrijfsvoering, is door de officier van justitie in de regeling niets opgenomen waartoe zij niet bevoegd was.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de raadkamer van oordeel dat de door de officier van justitie getroffen maatregel als bedoeld in artikel 28 WED en de daaraan verbonden maatregel in stand kunnen blijven. Het verzoek om opheffing dan wel wijziging wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek in alle onderdelen af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en is uitgesproken in openbare raadkamer op 16 januari 2025.