ECLI:NL:RBROT:2025:4691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
71-185996-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor invoer van cocaïne, veroordeling voor voorbereidingshandelingen tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte afkomstig uit Colombia. De verdachte werd beschuldigd van het invoeren van cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de invoer van cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was dat de ingevoerde partij metaalgrit cocaïne bevatte. De rechtbank oordeelde dat de informatie van buitenlandse opsporingsautoriteiten en de aangetroffen cocaïnewasserij niet voldoende bewijs opleverde voor de invoer. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne. De verdachte was in Nederland gekomen om samen met anderen een cocaïnewasserij op te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij de opbouw van de cocaïnewasserij en dat hij de rol van chef/kok of chemicus vervulde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft geen geldboete opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71-185996-23
Datum uitspraak: 9 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1965,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
verblijvende op het adres [adres 1] ,
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 5 maart 2025 en van 9 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de zitting van 3 maart 2025 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023 samen met anderen betrokken is geweest bij de invoer in Nederland van in dragermateriaal (metaalgrit) verwerkte verdovende middelen en bij de voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of invoeren daarvan.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van 10.000 euro.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In juli en augustus 2023 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) informatie over twee containers uit Colombia met als eindbestemming Nederland die zouden zijn beladen met 1.920 zakken van een onbekend dragermateriaal, waarvan 480 stuks gecontamineerd zouden zijn met elk twee kilo cocaïne. Ook wordt in die informatie de naam van de man genoemd die als chemicus verantwoordelijk zou zijn voor het extraheren van de verdovende middelen in Nederland, verdachte [verdachte] .
De bedoelde containers zijn op 24 juli 2023 afgeleverd bij verdachte [medeverdachte 1] op het adres [adres 2] . Daar zijn de zakken, gevuld met magnetisch ijzer (metaalgrit), uit de containers gehaald.
Op 4 augustus 2023 is [verdachte] vanuit Colombia in Rotterdam gearriveerd.
Op 9 augustus 2023 wordt [verdachte] bij zijn hotel opgehaald door verdachte [medeverdachte 2] in een witte Seat Leon (kenteken [kenteken 1] ). Op een locatie in Heinenoord stappen [verdachte] en [medeverdachte 2] over in de laadruimte van een Opel Combo (kenteken [kenteken 2] ), die vervolgens naar een loods aan de [adres 3] rijdt.
Bij de doorzoekingen op 10 augustus 2023 worden op het adres [adres 2] en in de loods aan de [adres 3] identieke zakken metaalgrit aangetroffen.
In de loods aan de [adres 3] (hierna: de loods) wordt ook een cocaïnewasserij in opbouwfase aangetroffen. In de loods zijn een grote hoeveelheid chemicaliën (ammonia, ethylacetaat, zwavelzuur), jerrycans met benzine en verschillende voorwerpen (speciekuipen, bakken, tonnen) gevonden die kunnen worden gebruikt om cocaïne uit een dragermateriaal te extraheren. Daarbij zijn ook lege flesjes met verpakkingen van een cocaïnetester gevonden. Er werden aanwijzingen gezien dat op kleine schaal al een begin was gemaakt met het extractieproces.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op beide locaties geen cocaïne in de zakken metaalgrit kunnen vaststellen.
In de loods zijn in een prullenbak (werk)handschoenen aangetroffen die op DNA zijn onderzocht. Aan de binnenkant van deze handschoenen is DNA aangetroffen van de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] . De handschoenen waren aan de buitenkant vervuild met een zwarte stof en ook werd hierop cocaïne aangetroffen.
4.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 ontbreekt het bewijs dat de ingevoerde partij metaalgrit cocaïne bevatte. Aanwijzingen dat dit wel het geval is geweest, zijn er in de vorm van de door de buitenlandse opsporingsautoriteiten verstrekte informatie, een indicatief testresultaat door het LFO, de aangetroffen cocaïnewasserij en de sporen van cocaïne die daarin werden gevonden. Gezien de uiteindelijk negatieve testuitslagen van het NFI bij het onderzochte metaalgrit is er echter onvoldoende bewijs voor een veroordeling ter zake van de invoer van cocaïne en de LIRC-informatie kan niet als bewijs worden gebruikt.
De onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen kunnen op basis van de bevindingen in het dossier wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van beide feiten te worden vrijgesproken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte een materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd om hem als medepleger van deze feiten te kunnen aanmerken. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte in de loods aan de Westdijk in Heinenoord is geweest. Als de rechtbank daarover anders oordeelt, dan is niet duidelijk over welke voorwerpen hij op dat moment de beschikking had en wat hij in de loods zou hebben gedaan. In de keuken van de loods zijn handschoenen met daarop het DNA van de verdachte aangetroffen. Op één paar handschoenen zat cocaïne en de handschoenen waren mogelijk vervuild met het grit. Dit staat echter niet vast, aangezien er geen NFI-rapport is waar dit uit blijkt en ook niet duidelijk is wanneer en door wie dit vuil erop is gekomen. Dat er cocaïne op zat, is voor de verdachte ontlastend; aangezien er in het metaalgrit geen cocaïne zat, moet die cocaïne een andere herkomst hebben.
4.3.
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De in Heinenoord en in ’s Graveland aangetroffen zakken metaalgrit zijn onderzocht en het NFI heeft de aanwezigheid van cocaïne hierin niet kunnen vaststellen. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs voor de (verlengde) invoer van cocaïne.
4.4.
Bewijswaardering feit 2
De rechtbank acht op basis van de hiervoor vastgestelde feiten, in combinatie met de navolgende omstandigheden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen en dat zijn opzet daar ook op was gericht:
- In de telefoon van de verdachte wordt het nummer van medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. In de telefoon van [medeverdachte 3] staat het nummer van de verdachte opgeslagen onder “ [naam] ”. Op 8 augustus 2023 chatten zij met elkaar, waarbij de verdachte schrijft dat er geen geld is aangekomen voor zijn vrouw. Er wordt een screenschot teruggestuurd van een transactie/geldoverdracht van Western Union van 14.000 pesos. Vervolgens spreken ze af dat ze elkaar morgen (9 augustus) rond 09.45 uur zullen ontmoeten.
- Op 8 augustus 2023 hebben [medeverdachte 2] en ‘[contact 1]’, waarvan de rechtbank concludeert dat dit medeverdachte [medeverdachte 4] is, contact met elkaar. Uit de chats blijkt dat het plan is om de volgende dag spullen naar de loods te brengen, om samen met “[contact 2]” (de rechtbank begrijpt: [contact 2]) 160 zakken te openen en te selecteren, om uit de zakken met zwart poeder ‘allemaal 100 gram (te) pakken’ en om deze zakken in rijen uit te leggen, apart van de zakken met grijs grit. In andere chatberichten tussen deze verdachten wordt ook gesproken over ‘wassen’, ‘base' en over goederen die in de loods nodig zijn voor het maken van een ‘blok’ – de rechtbank begrijpt in deze context: een blok cocaïne.
- Op 9 augustus 2023 om 09.48 uur wordt gezien dat de verdachte voor zijn hotel staat. Hij wordt om 10.14 uur opgehaald door [medeverdachte 2] . Gezien wordt dat zij onderweg overstappen in de laadruimte van een Opel Combo en naar de loods aan de [adres 3] worden gebracht. Deze waarnemingen worden ondersteund door de chatgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] .
- Op 9 augustus 2023 vanaf 15.00 uur laat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] weten dat volgens [contact 2] de afspraak is om pas morgen te wassen en dat hij klaar is voor vandaag.
- Op 10 augustus worden in de cocaïnewasserij witte (werk)handschoenen gevonden; aan de binnenzijde daarvan is het DNA van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen. Op de handschoenen zaten ook sporen van cocaïne.
- In het tasje van een medeverdachte, in de loods en op een afbeelding in meerdere telefoons van medeverdachten zijn briefjes met notities in de Spaanse taal aangetroffen, met daarop een lijst met stoffen en voorwerpen, waarvan de rechtbank in samenhang met de chats vaststelt dat deze betrekking hebben op de cocaïnewasserij. Een deel van die goederen is ook daadwerkelijk in de loods aangetroffen.
Geconfronteerd met bovenstaande, voor hem belastende feiten en omstandigheden heeft de verdachte zich consequent beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte ten aanzien van de cocaïnewasserij de rol van chef/kok of chemicus vervulde of moest gaan vervullen, en dat de aangetroffen handschoenen kennelijk zijn gebruikt om met een proefopstelling alvast een begin te maken met het productieproces, dat een dag later daadwerkelijk zou starten. De verdachte is vanuit Colombia naar Nederland gekomen om de productieplaats in te richten en het productieproces aan andere betrokkenen uit te leggen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte, samen met anderen, betrokken is geweest bij de (opbouw van de) cocaïnewasserij in de loods in Heinenoord. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij in de periode van 29 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord , althans in Nederland ,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een (handels) hoeveelheid cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen, en om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, en- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededaders tezamen en in vereniging toen en daar opzettelijk
- een loods en opslagruimte, behorende bij het perceel aan [adres 3] , ter beschikking gesteld, en
- speciekuipen, bakken en tonnen voorhanden gehad, en
- diverse chemische stoffen, waaronder ammonia, ethylacetaat en zwavelzuur voorhanden gehad, en
- een productieopstelling opgezet ten behoeve van de productie van verdovende middelen, en
- een of meer ontmoetingen en/of besprekingen gehad met betrekking tot het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn mededader(s) .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden en/of te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd en de strafoplegging
De verdachte, afkomstig uit Colombia, is naar Nederland gekomen om samen met anderen een zogenoemde cocaïnewasserij op te zetten. Het wassen van cocaïne vormt een belangrijke schakel bij de handel in en verkoop van cocaïne. Het gaat bovendien vaak gepaard met milieuschade, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden of in de buurt van woonwijken. Daarmee is dit een enorm maatschappelijk (milieu)probleem. De productie van en de (internationale) handel in harddrugs, waaronder cocaïne, wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast, en kan dan ook leiden tot ernstige ontwrichting van de samenleving. Het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot harddrugs dient daarom zeer krachtig te worden bestreden.
Het voorgaande maakt dat niet kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
De officier van justitie heeft bij haar eis aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie voor voorbereiding en bevordering van synthetische drugs. Vanuit de rechtspraak kent het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen eigen oriëntatiepunten voor dit soort feiten. De officier van justitie gaat ervan uit dat de aangetroffen cocaïnewasserij een zogenoemde fase 1-locatie betrof, nu er enkel sprake was van opbouw en voorbereiding, en dat het ging om een productielocatie van categorie IV (professionele opzet, hoge capaciteit). De rol daarbij van de verdachte is aan te merken als die van belangrijke uitvoerder.
De raadsman heeft aangevoerd dat de rol van de verdachte in het geheel beperkt was, aangezien hij maar zes dagen in Nederland was. Verzocht wordt de verdachte geen hogere straf op te leggen dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Deze tijd was voor hem zwaarder dan voor een gemiddelde Nederlandse gedetineerde, omdat hij geen Nederlands spreekt en door de reisafstand geen bezoek van familie en vrienden kon ontvangen. Er wordt door de verdediging geen meerwaarde gezien in het opleggen van een geldboete, terwijl dit wel buitensporig veel leed toevoegt aan de toch al penibele financiële situatie van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsman zich aangesloten bij het verweer van zijn collega in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] , die gemotiveerd uiteengezet heeft dat in dit geval sprake is van een (relatief kleine) fase 1-productielocatie van categorie I.
Wanneer wordt uitgegaan van de door de officier van justitie gehanteerde richtlijn, was ook naar het oordeel van de rechtbank sprake van een fase 1-locatie, waarbij voorbereidingen werden getroffen voor een in te richten cocaïnewasserij. Gelet op de inrichting van de loods en de daarin aangetroffen voorwerpen, gaat de rechtbank echter niet uit van een professionele productielocatie met een hoge capaciteit, maar van een (middelgrote) productielocatie tussen categorie I en II. De verwachting was kennelijk wel dat men over een langere periode een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne uit de zakken zou halen. Dat er uiteindelijk geen cocaïne in het metaalgrit werd aangetroffen, doet niets af aan de criminele intenties van de verdachten en de strafbaarheid van de door hen gepleegde voorbereidingshandelingen. Met de officier van justitie kwalificeert de rechtbank de rol van de verdachte als die van belangrijke uitvoerder.
Omdat de rechtbank uitgaat van een andere classificatie van de aangetroffen cocaïnewasserij, zal een lagere straf worden opgelegd dan geëist door de officier van justitie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals verzocht is door de verdediging, zou echter geen recht doen aan de ernst van het bewezen feit. De rechtbank zal, gelet op hetgeen de verdediging hierover naar voren heeft gebracht, aan de verdachte geen geldboete opleggen, maar zal zijn financieel motief verdisconteren in de op te leggen gevangenisstraf. Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de status van verdachte in Nederland kunnen aan deze alinea geen toezeggingen worden ontleend dat een van beide situaties zich voor zal doen.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is voor bepaalde tijd geschorst tot aan deze uitspraak en zal dus bij deze uitspraak worden hervat. De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nieuwe schorsing, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord en/of Antwerpen en/of Westerschelde, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 2 ahf/ond A Opiumwet)
2
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/ hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- een of meer loods(en) en/of schuur en/of opslagruimte, althans één of meer ruimtes behorende bij het perceel aan [adres 3] , ter beschikking gesteld, en/of;
- aanpassingen/verbouwingen aan/bij die loods(en) en/of schuur en/of opslagruimte, althans aan/bij die één of meer ruimtes aangebracht en/of (laten) aanbrengen ten behoeve van de opslag van chemicaliën en/of grondstoffen en/of materialen en/of ten behoeve van de inrichting van een productieruimte, en/of;
- 131 zaken met dragermateriaal (ijzerpoerder/zwart grit) voorhanden gehad, en/of;
- speciekuipen, bakken en/of tonnen voorhanden gehad, en/of;
- diverse chemische stoffen, waaronder amonia, ethylacetaat en/of zwavelzuur voorhanden gehad, en/of;
- ( delen van) een productieopstelling opgezet en/of geplaatst ten behoeve van de productie van verdovende middelen, en/of;
- een of meer ontmoeting(en) en/of bespreking(en) gehad met betrekking tot het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en);
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet)