ECLI:NL:RBROT:2025:4676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/10/679534 / HA ZA 24-447
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling afgewezen in faillissement van Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen

In deze zaak heeft de curator van Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen (SERT) een vordering ingesteld tegen Robo B.V. om een bedrag van € 50.000,00 terug te vorderen, dat door SERT aan Robo was betaald. De curator stelde dat deze betaling onverschuldigd was, omdat er geen rechtsgrond voor de betaling zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk een rechtsgrond was voor de betaling, aangezien er een rekeningcourantverhouding bestond tussen SERT en Robo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de betaling onverschuldigd was. De vordering van de curator is dan ook afgewezen. De rechtbank heeft de curator tevens veroordeeld in de proceskosten van Robo, die zijn vastgesteld op € 5.495,00. Dit vonnis is uitgesproken op 9 april 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679534 / HA ZA 24-447
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[eiser],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen,
kantoorhoudende te Breda,
eiser,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
ROBO B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde,
advocaat mr. L.T. van der Sluis te Rotterdam.
Partijen worden hierna de curator en Robo genoemd.

1.De zaak in het kort

Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen heeft een bedrag van € 50.000,00 betaald aan Robo. Na het faillissement van Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen vordert de curator het betaalde bedrag terug van Robo, omdat de betaling onverschuldigd zou zijn gedaan. De vordering van de curator wordt afgewezen, omdat er wel een rechtsgrond is voor de betaling.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 mei 2024, met producties 1 tot en met 24;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
  • de brieven van de rechtbank van 29 juli 2024 en 22 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het bericht van de rechtbank van 6 januari 2025, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling;
  • de aanvullende productie-inventarislijst van de curator, met productie 25;
  • de aanvullende productie-inventarislijst van de curator, met producties 26 en 27;
  • de akte overlegging producties van Robo, met producties 8 tot en met 15;
  • de spreekaantekeningen voor de mondelinge behandeling van de curator en Robo;
  • de mondelinge behandeling van 7 februari 2025.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de datum bepaald waarop er vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
Op 15 november 2022 is Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen (hierna: SERT) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig. SERT hield zich bezig met het verlenen van (service)diensten aan de bewoners van de serviceflat “Residentie Terneuzen”. Bestuurder van SERT was [naam 1] (hierna: [naam 1]).
3.2.
Robo houdt zich onder meer bezig met advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering. [naam 1] is voormalig bestuurder van Robo.
3.3.
Op 11 april 2019 heeft SERT een bedrag van € 50.000,00 betaald aan Robo.
3.4.
Op 21 september 2023 heeft de curator Robo gesommeerd om het bedrag van € 50.000,00 terug te betalen. Robo heeft dat niet gedaan.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Robo te veroordelen tot betaling van:
€ 50.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2019, althans vanaf 5 oktober 2023, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de buitengerechtelijke kosten van € 1.275,00;
de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
Aan zijn vordering legt de curator het volgende ten grondslag. Voor de betaling van het bedrag van € 50.000,00 door SERT aan Robo op 11 april 2019 bestond geen enkele grond. SERT heeft dus onverschuldigd betaald en heeft recht op terugbetaling van dit bedrag vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
4.3.
Robo concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator in zijn vorderingen of afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van de curator, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
4.4.
Robo voert aan dat de betaling op 11 april 2019 een afbetaling is geweest op een rekeningcourantvordering van haar op SERT. Zij onderbouwt deze vordering onder meer met de jaarrekeningen van SERT waarin deze vordering is opgenomen. Ook heeft zij toegelicht hoe deze vordering tot stand is gekomen. Volgens Robo is er dus niet onverschuldigd betaald.
4.5.
Op de relevante stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Kernvraag in deze zaak is of er een rekeningcourantverhouding bestond tussen SERT en Robo, waarop door SERT is afgelost met de betaling van € 50.000,00 op 11 april 2019. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dit betekent dat de betaling van € 50.000,00 op 11 april 2019 niet onverschuldigd is en dat de vordering van de curator moet worden afgewezen. De rechtbank licht dit hierna toe.
5.2.
Op grond van artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Op de curator, die zich beroept op het rechtsgevolg van de onverschuldigde betaling, rust de stelplicht en de bewijslast voor de feiten die tot de slotsom kunnen leiden dat een rechtsgrond voor de betaling ontbreekt. Robo heeft gemotiveerd betwist dat de betaling onverschuldigd was. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft de curator zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
Het bestaan van de rekeningcourantverhouding tussen SERT en Robo
5.3.
De in het geding gebrachte stukken uit de administratie van SERT wijzen op het bestaan van een rekeningcourantschuld van SERT aan Robo van € 100.000,00, waarop in 2019 € 50.000,00 is afgelost.
5.3.1.
In de jaarrekeningen van SERT van 2017, 2020 en 2021 staat een rekeningcourantschuld aan Robo van € 100.000,00 (in 2017) respectievelijk € 50.000,00 (in 2020 en 2021). Daarnaast is er een jaarrekening van 2019 in het geding gebracht, met daarop de naam Stichting Residentie Terneuzen (hierna: SRT). Ook daarin staat een rekeningcourantschuld aan Robo van € 100.000,00 (ultimo 2018) en van € 50.000,00 (ultimo 2019). Op de zitting heeft de curator erkend dat deze jaarrekening van 2019 niet van SRT, maar van SERT is. De rechtbank stelt vast dat de jaarrekeningen van SERT van 2017 tot en met 2021 op elkaar aansluiten.
5.3.2.
Ook in de kolommenbalans van SERT over 2016 staat een rekeningcourantschuld aan Robo van € 100.000,00 vermeld.
5.3.3.
De rechtbank ziet niet in dat, zoals door de curator is aangevoerd, niet van deze stukken uitgegaan zou kunnen worden. De stellingen van de curator hierover komen er eigenlijk op neer dat het opnemen van een schuld op de kolommenbalans, in grootboeken en in de jaarstukken niet betekent dat de schuld ook daadwerkelijk bestond. De administratie van SERT sluit echter aan bij de door Robo aangevoerde feitelijke gang van zaken, zoals hierna wordt toegelicht. Dat, zoals de curator op de zitting nog heeft aangevoerd, de jaarstukken van SERT niet door het bestuur zouden zijn geaccordeerd of gepubliceerd, betekent ook niet dat aan de inhoud daarvan voorbij zou moeten worden gegaan.
5.4.
In de jaarrekeningen van Robo staat een rekeningcourantvordering van € 100.000,00 (in 2016, 2017 en 2018) en van € 50.000,00 (in 2019, 2020 en 2021) op SRT. Volgens Robo is sprake van een simpele verschrijving en betreft het in werkelijkheid een rekeningcourantvordering op SERT (in plaats van SRT). De rechtbank ziet geen reden daaraan te twijfelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de grootboekkaarten uit de administratie van Robo vanaf 2016 een rekeningcourantvordering op SERT (en niet SRT) staat van € 100.000,00, waarop op 11 april 2019 € 50.000,00 is afgelost. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat in de jaarrekening van SRT van 2018 geen rekeningcourantschuld aan Robo staat opgenomen. Kennelijk worden de sterk op elkaar lijkende namen van SERT en SRT door beide partijen door elkaar gebruikt (zoals ook is gebeurd in de jaarrekening van SERT van 2019, zie hiervoor onder 5.3.1). De rechtbank begrijpt dat daardoor verwarring kan zijn ontstaan, maar ziet hierin geen reden om het bestaan van de rekeningcourantverhouding tussen SERT en Robo te betwijfelen.
Het ontstaan van de rekeningcourantverhouding tussen SERT en Robo
5.5.
Robo heeft aangevoerd dat de rekeningcourantverhouding tussen haar en SERT als volgt is ontstaan:
SERT had een schuld aan Stichting Collectieve Inkoopcentrale Nederland (voorheen genaamd Stichting Dienstverlening Serviceflats Inkoop, hierna: CIN). Die schuld bedroeg in 2015 € 178.522,00.
Tussen CIN, SERT, Robo en Heereweegen B.V. (hierna: Heereweegen) zijn in 2016 afspraken gemaakt over de overname van de rekeningcourantpositie tussen CIN en SERT door – uiteindelijk – Robo.
Op 30 juni 2016 is een leningsovereenkomst gesloten tussen Heereweegen en SERT.
Heereweegen heeft haar vordering op grond van deze lening op 15 juli 2016 overgedragen aan Robo.
De rekeningcourantschuld van SERT aan CIN is in 2016 met € 100.000,00 verminderd en vanaf dat moment is een rekeningcourantschuld van SERT aan Robo geadministreerd van € 100.000,00.
Op 28 juni 2017 heeft Heereweegen een bedrag van € 114.509,00 betaald aan CIN, waarmee de al eerder geadministreerde afspraken daadwerkelijk zijn afgewikkeld.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat Robo het ontstaan van de rekeningcourantverhouding tussen haar en SERT hiermee voldoende heeft toegelicht. De toelichting van Robo zal hierna worden besproken, mede aan de hand van wat de curator daarover in de dagvaarding en tijdens de zitting heeft aangevoerd.
Ad a) en e): de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN
5.7.
Robo heeft twee uitdraaien van crediteurenkaarten overgelegd. Dit heeft zij gedaan ter onderbouwing van haar stelling dat SERT in 2015 een rekeningcourantschuld had aan CIN, die in 2016 met € 100.000,00 is afgenomen. Volgens de curator gaat het om crediteurenkaarten van CIN, waaraan geen waarde kan worden gehecht. De rechtbank stelt vast dat het niet om crediteurenkaarten van CIN gaat, maar om crediteurenkaarten van SERT over 2015 en 2016, waarop CIN als crediteur is geadministreerd. Volgens de crediteurenkaart over 2015 had SERT een rekeningcourantschuld aan CIN van € 178.522,00. Uit de crediteurenkaart over 2016 volgt dat de rekeningcourantschuld aan CIN in 2016 is afgenomen met € 100.000,00 door een memoriaalboeking van € 100.000,00 met als omschrijving “aflossing schuld door ontv. geld Robo”. Dit onderstreept de door Robo beschreven gang van zaken.
5.8.
De curator heeft onvoldoende onderbouwd waarom niet zou kunnen worden uitgegaan van de juistheid van deze crediteurenkaarten. Zijn stelling dat sprake is van interne documenten van entiteiten waar [naam 1] de touwtjes in handen had, terwijl getwijfeld moet worden aan de integriteit van [naam 1], is – wat er ook zij van de juistheid daarvan – niet voldoende. De curator heeft verder aangevoerd dat hij de crediteurenkaarten niet kent, omdat deze nooit aan hem zouden zijn overhandigd. Dit betekent echter niet dat niet uitgegaan zou kunnen worden van wat er is geadministreerd. Dat, zoals de curator op dit punt ten slotte heeft aangevoerd, de grootboekkaart van CIN over 2017 een vordering op SRT (en niet SERT) vermeldt, acht de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Zoals hiervoor onder 5.4 al is overwogen, worden de namen van SERT en SRT vaker door elkaar gebruikt.
Ad b) afspraken over de overname van de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN
5.9.
De curator heeft aangevoerd dat opvallend is dat er geen contracten of e-mails tussen CIN, SERT, Robo en Heereweegen uit 2016 zijn overgelegd, waaruit de door Robo gestelde gang van zaken zou blijken. Volgens de curator ligt het voor de hand dat dergelijke complexe afspraken schriftelijk zouden zijn vastgelegd.
5.10.
Dit argument overtuigt niet. De door Robo gestelde afspraken blijken voldoende uit de overgelegde documenten, die in dit vonnis worden besproken. Een nadere onderbouwing in de vorm van (andere) contracten of e-mails is niet nodig.
Ad c) de leningsovereenkomst tussen Heereweegen en SERT
5.11.
Op 30 juni 2016 is een leningsovereenkomst gesloten tussen Heerewegen en SERT. Daarin staat onder meer het volgende.
“(…)
Heereweegen B.V. stelt een lening ter beschikking aan Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen van maximaal tweehonderdvijftig duizend euro (€ 250.000,-), welke aangewend moet worden voor betaling van achterstallige gas- en elektraleveranciers;
De lening kan in tranches worden opgenomen in de periode mei tot en met augustus 2017. Uitbetaling zal slechts plaatsvinden op basis van facturen, respectievelijk concreet verzoek; (…)”
5.12.
De curator heeft erop gewezen dat in de jaarrekening van SRT over 2018 een lening van Heereweegen aan SRT is opgenomen. De curator leidt hieruit af dat de leningsovereenkomst als bedoeld onder 5.11 geen betrekking heeft op SERT, maar op SRT.
5.13.
Robo heeft toegelicht dat Heereweegen ook een lening heeft verstrekt aan SRT. Dit betreft een andere, al langer bestaande lening in verband met de aankoop van onroerend goed, aldus Robo. De curator heeft dit bij gebrek aan wetenschap betwist. Blijkens de omschrijving van deze post in de jaarrekening van SRT gaat het om een achtergestelde lening. Het bedrag van de lening (€ 152.678,00) is ook anders dan de lening die door Heereweegen aan SERT is verstrekt (maximaal € 250.000,00, waarvan volgens Robo € 100.000,00 is ‘opgenomen’ via de aflossing door Heereweegen van de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit inderdaad om een andere lening gaat.
Ad d) de overdracht van Heereweegen aan Robo
5.14.
In de akte van overdracht tussen Heerewegen en Robo van 15 juli 2016 staat onder meer het volgende.
“(…)
Heereweegen B.V. verkoopt haar lening, aan Stichting Residentie Terneuzen, aan RoBo B.V. onder de voorwaarden zoals in de overeenkomst d.d. 30 juni 2016 is vastgesteld;
De koopprijs wordt bepaald op € 100.000,-; (…)”
5.15.
In de akte van cessie staat dat Heereweegen haar lening aan SRT (en niet SERT) van € 100.000,00 overdraagt aan Robo. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving. De akte van cessie dateert van twee weken na de leningsovereenkomst tussen Heereweegen en SERT en verwijst ook naar (de datum van) die overeenkomst (30 juni 2016). Robo heeft toegelicht dat zij na ondertekening van deze leningsovereenkomst met Heereweegen en SERT heeft afgesproken dat Heereweegen € 100.000,00 voor SERT zou betalen aan CIN, waarna Heereweegen de vordering die zij daardoor kreeg aan Robo heeft overgedragen.
5.16.
De curator betwist dat de cessie aan SERT is medegedeeld. Tijdens de zitting heeft [naam 1] desgevraagd toegelicht dat hij ten tijde van de cessie bestuurder was van zowel Robo als SERT en dat hij de cessie namens Robo heeft ondertekend. Volgens Robo brengt het voorgaande mee dat de vereiste mededeling van de cessie geacht moet worden te zijn gedaan. De rechtbank stelt vast dat de akte voor Robo niet door [naam 1] is ondertekend, maar door [naam 2]. Uit de verklaring van [naam 1] leidt de rechtbank wel af dat hij als bestuurder van SERT kennis heeft genomen van de cessie. De curator heeft dat niet betwist, zodat wordt uitgegaan van de juistheid daarvan. De rechtbank overweegt dat de vereiste mededeling vormvrij kan plaatsvinden en dat deze ook in een of meer gedragingen besloten kan liggen (artikel 3:37 lid 1 BW). Om iedere discussie te vermijden was het misschien wel beter geweest als er een expliciete (schriftelijke) mededeling was geweest, maar dat is geen vereiste. Omdat in de gegeven omstandigheden aangenomen moet worden dat [naam 1] als bestuurder van SERT kennis had van de cessie, is naar het oordeel van de rechtbank in deze specifieke situatie voldaan aan het vereiste van mededeling aan de debiteur van de overgedragen vordering.
5.17.
De curator heeft verder nog aangevoerd dat er op 15 juli 2016 nog helemaal geen vordering van Heereweegen op SERT was die overgedragen kon worden. Dit argument slaagt niet. Sprake is van een toekomstige vordering, gebaseerd op een bestaande rechtsverhouding. Dergelijke vorderingen kunnen op grond van artikel 3:97 BW bij voorbaat worden geleverd.
Ad f) de betaling van Heereweegen aan CIN
5.18.
Uit een bankafschrift blijkt dat Heereweegen op 28 juni 2017 een bedrag van € 114.509,00 heeft betaald aan CIN, met als omschrijving “aankoop lening Terneuzen”. Volgens Robo betreft dit een afwikkeling van de afspraken, zoals die eerder al waren geadministreerd. Partijen kwalificeerden deze betaling als een betaling ‘namens SERT’, aldus Robo.
5.19.
De curator betwist dat de betaling van € 114.509,00 heeft plaatsgevonden ten gunste van SERT. De omschrijving “aankoop lening Terneuzen” kan ook betrekking hebben op SRT, die ook geld heeft geleend van Heereweegen en kennelijk ook een schuld aan CIN heeft, aldus de curator. De rechtbank ziet in de enkele omstandigheid dat Heereweegen ook aan SRT een (achtergestelde) lening heeft verstrekt onvoldoende aanleiding om te betwijfelen dat de onderhavige betaling aan CIN ten gunste van SERT is gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet vast staat dat ook SRT een schuld aan CIN had. Zoals hiervoor onder 5.8 al is overwogen, kan niet uitgesloten worden dat de vermelding van een vordering op SRT op de grootboekkaart van CIN over 2017 op een kennelijke verschrijving berust. Deze grootboekkaart vermeldt wel de betaling van € 114.509,00 op 28 juni 2017.
5.20.
Aan de curator kan wel worden toegegeven dat het betaalde bedrag van € 114.509,00 niet overeenkomt met het bedrag dat in mindering is betaald op de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN (€ 100.000,00). Ook is het de rechtbank niet helemaal duidelijk geworden waarom de daadwerkelijke betaling aan CIN pas bijna een jaar na de gemaakte en geadministreerde afspraken is gedaan. De rechtbank stelt wel vast dat de datum van betaling valt binnen de periode waarin de lening volgens de overeenkomst opgenomen kon worden. Deze omstandigheden zijn al met al onvoldoende reden om de door Robo gestelde gang van zaken te betwijfelen.
Overige stellingen van de curator
5.21.
Wat de curator verder nog heeft aangevoerd, kan het voorgaande niet anders maken. De rechtbank licht dat hierna toe.
5.22.
Volgens de curator is de door Robo gestelde gang van zaken niet logisch. In de leningsovereenkomst, gesloten op 30 juni 2016, staat dat SERT in de periode mei tot en met augustus 2017 € 250.000,00 mocht lenen van Heereweegen. Waarom zou dan meteen daarna (en bijna een jaar voor de overeengekomen opnametermijn) worden afgesproken dat Heereweegen € 100.000,00 zou betalen ter vermindering van de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN? En waarom zou CIN dan op 19 juli 2016 de rekeningcourantpositie met SERT al met € 100.000,00 bijstellen, terwijl zij op dat moment nog niet was betaald? En waarom staat op de crediteurenkaart “aflossing schuld door ontv. geld Robo”, terwijl Heereweegen – en niet Robo – uiteindelijk aan CIN zou hebben betaald?
5.23.
Op de zitting heeft Robo desgevraagd toegelicht dat de lening met Heereweegen tot stand is gekomen doordat zowel SERT als de VvE technisch failliet waren. Er waren twee opties: of de bewoners moesten bijbetalen, of er moest een externe lening worden gezocht. Er is toen een bedrag van € 100.000,00 verstrekt om crediteuren af te lossen, en dit is ook daadwerkelijk gebeurd. Partijen kwalificeerden dit als een (indirecte) opname van de geldlening. Er was een maximumbedrag van € 250.000,00 afgesproken, in tranches, en feitelijk is daarvan € 100.000,00 opgenomen doordat Heereweegen een deel van de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN heeft afgelost. Dit is op een ‘eenvoudige’ wijze geadministreerd: de rekeningcourantverhouding met CIN is met € 100.000,00 afgenomen en voor datzelfde bedrag is een rekeningcourantverhouding met Robo geadministreerd. De afbetaling aan CIN is in de kolommenbalans van SERT terug te vinden onder het kopje ‘crediteuren’ in de grootboeken; het is geen aparte post, aldus Robo. De rechtbank is van oordeel dat Robo hiermee in reactie op de – op zichzelf begrijpelijke – vragen van de curator een voldoende gemotiveerde toelichting heeft gegeven. Een nadere onderbouwing van het standpunt van de curator is vervolgens uitgebleven.
5.24.
Het voorgaande brengt mee dat ook voorbij wordt gegaan aan de stelling van de curator dat er geen bewijs is van feitelijke geldstromen vanuit Robo ten behoeve van SERT. Zoals namens Robo daarover is aangevoerd, gaat het om de overname door Robo van een vordering van Heereweegen op SERT (uit hoofde van de aflossing door Heereweegen van de rekeningcourantschuld van SERT aan CIN). Er heeft dus ook geen daadwerkelijke geldstroom in de zin van cash-out plaatsgevonden voor wat betreft de aflossing van de rekeningcourantschuld aan CIN.
5.25.
De curator heeft verder aangevoerd dat Robo voorafgaand aan deze procedure vier verschillende verklaringen heeft gegeven over het betaalde bedrag van € 50.000,00. Deze verklaringen verhouden zich onderling niet met elkaar (er worden bijvoorbeeld verschillende jaartallen en bedragen genoemd) en zijn daarom niet geloofwaardig. In de conclusie van antwoord is er weer een draai gegeven aan de betaling, aldus de curator. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor onder 5.2 is overwogen. Robo heeft in deze procedure gemotiveerd uiteengezet dat en waarom er een rechtsgrond is voor de betaling van SERT aan Robo op 11 april 2019. Wat de curator daartegenover heeft gezet is, zoals eerder in dit vonnis al is toegelicht, niet voldoende. Dat eerdere e-mailberichten van Robo misschien niet helemaal consistent zijn, maakt dat niet anders.
5.26.
Ten slotte beroept de curator zich op een e-mail van 3 november 2022 van [naam 3], destijds medebestuurder van SERT. Wat [naam 3] schrijft leidt echter niet tot een andere conclusie. Dat hij verklaart niet bekend te zijn met een lening tussen SERT en Robo is juist, want die was er ook niet.
Conclusie en proceskosten
5.27.
De vordering van de curator tot (terug)betaling van het bedrag van € 50.000,00 wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor de nevenvorderingen.
5.28.
Op de zitting heeft Robo de rechtbank verzocht om in het vonnis op te nemen dat Robo nog een (resterende) vordering van € 50.000,00 op SERT heeft, zodat de curator die vordering, zoals al eerder door Robo aan hem is verzocht, op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen zal plaatsen. Dit verzoek gaat het geschil van partijen, zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd, te buiten. De rechtbank gaat daar daarom aan voorbij.
5.29.
Omdat de curator de partij is die ongelijk krijgt, zal hij in de proceskosten (inclusief nakosten) van Robo worden veroordeeld. Deze kosten worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2,0 punten × tarief € 1.214,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.495,00
5.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.31.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gebaseerd op de wet en niet is weersproken.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten van Robo, tot op heden vastgesteld op € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de curator niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de curator € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt de curator in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
1977/1918