8.3.Verweerder betoogt dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd omdat alle naheffingsaanslagen zien op een moment dat de huuroverkomst tussen eiseres en de huurder al was beëindigd. Artikel 225, vijfde lid aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet is in die situatie niet van toepassing.
Grammaticale interpretatie
9. “ Parkeren” wordt zowel in de Verordening als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet gedefinieerd als een doorlopende actie. Het gaat immers om “
Gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig”. Dit is anders dan in het dagelijks spraakgebruik, waarin onder parkeren veelal wordt verstaan ‘het neerzetten van een voertuig’. In die zin wijkt de definitie in de Verordening en de Gemeentewet daarvan dus af. “Ten tijde van het parkeren” ziet dus niet op het moment dat de huurder het voertuig heeft neergezet, maar op het moment dat de parkeercontroleur constateert dat sprake is van parkeren in de zin van de wet en Verordening. Dat betekent dat als de auto niet is verhuurd op het moment dat de parkeercontroleur constateert dat sprake is van parkeren zonder dat er parkeerbelasting is betaald de naheffingsaanslag niet via artikel 225, vijfde lid aanhef en onder b, van de Gemeentewet aan de eerdere huurder wordt opgelegd, maar aan de kentekenhouder.
Teleologische interpretatie
10. Ook als gekeken wordt naar het doel van de regel (teleologische interpretatie), is het moment waarop de parkeercontroleur constateert dat er sprake is van parkeren in de zin van de Gemeentewet en de Verordening doorslaggevend.
In de Tweede nota van wijzigingstaat:
“De gelijkschakeling van de in het kentekenregister ingeschrevene met de belastingplichtige vindt ingevolge onderdeel b van de derde volzin evenmin plaats indien een huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wieten tijde van het parkerenhuurder van het voertuig was. In dat geval wordt de huurder als belastingplichtige aangemerkt. Deze bepaling voorkomt dat autoverhuurbedrijven die in situaties van korte verhuur worden geconfronteerd met naheffingsaanslagen parkeerbelasting, de huurders zouden moeten aanspreken ten einde de verschuldigde belasting te kunnen verhalen. Voor situaties van langere verhuur - in casu gesteld op een periode van langer dan 3 maanden - is een
soortgelijke bepaling niet nodig omdat in die situaties de naamsvermelding in het kentekenregister kan worden overgeschreven van het verhuurbedrijf naar de huurder.”
(Onderstreping door de rechtbank).
11. Ook hier gaat het om “ten tijde van het parkeren” en geldt dezelfde uitleg van parkeren als bij de grammaticale uitleg. Met parkeren wordt een voortdurende actie bedoeld, zodat “ten tijde van” het parkeren moet worden gelezen als het moment dat de controleur constateert dat sprake is van parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank is slechts beoogd een uitzondering te maken voor die gevallen waarin de auto wel verhuurd is op het tijdstip dat er wordt geconstateerd dat er voor de auto geen parkeerbelasting is betaald.
12. De rechtbank weegt daarbij mee dat artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet als doel heeft dat duidelijk moet zijn bij wie de naheffingsaanslag kan worden ingevorderd. In de Tweede nota van wijzigingstaat namelijk ook:
In de eerste volzin van het vijfde lid is bepaald dat - zolang de belasting niet is voldaan - als belastingplichtige wordt aangemerkt de houder van het voertuig. Deze bepaling is nodig omdat in dat geval met het oog op het vervolgtraject - invordering van de naheffingsaanslag bij de belastingplichtige - duidelijk dient te zijn wie aanspreekbaar is.
Als ervanuit wordt gegaan dat de naheffingsaanslag moet worden opgelegd aan degene die de auto voorafgaand aan de constatering van de parkeercontroleur als laatste heeft gehuurd (de eerdere huurder), kunnen er bewijsrechtelijke problemen ontstaan. Zo kan de eerdere huurder zich op het standpunt stellen dat hij de auto niet op de desbetreffende parkeerplaats heeft neergezet. De bedoeling van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, is juist dergelijke problemen te voorkomen. Dat een uitzondering is gemaakt voor verhuursituaties maakt dat niet anders. Het is niet aan de heffingsambtenaar om uit te zoeken wie in de periode na afloop huur en op het moment van constatering van het parkeren verantwoordelijk kan worden gehouden voor voldoening van de naheffingsaanslag.
Werkwijze van andere gemeenten
13. Eiseres wijst erop dat andere gemeenten een andere werkwijze volgen en de naheffingsaanslag opleggen aan de laatst bekende huurder. Dat andere gemeenten het anders doen, betekent niet dat de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam daaraan is gebonden. De wet en de Verordening dwingen daar niet toe.
14. Eiseres verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe, omdat zij zich niet voor een rechtsvraag ziet gesteld die pas (goed) kan worden beantwoord na uitleg van de Hoge Raad. Dat het beantwoorden van de rechtsvraag belangrijk is voor eiseres en in veel zaken van belang is, is onvoldoende reden om toch vragen te stellen.