ECLI:NL:RBROT:2025:4661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/5416 tot en met ROT 23/5440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting voor deelauto's en de vraag naar de belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2025, wordt het beroep van eiseres, een bedrijf dat deelauto's verhuurt, tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had aan eiseres naheffingsaanslagen opgelegd, omdat de deelauto's geparkeerd stonden op plaatsen waar geen parkeerbelasting was betaald. Eiseres betwistte de aanslagen en stelde dat deze aan de laatste huurder van de auto moesten worden opgelegd, in plaats van aan haar als kentekenhouder. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd aan eiseres, omdat de auto’s niet verhuurd waren op het moment van constatering van het parkeren zonder betaling van belasting. De rechtbank legt uit dat de definitie van 'parkeren' in de relevante wetgeving een doorlopende actie betreft, en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen aan eiseres heeft opgelegd, aangezien de huurovereenkomst op dat moment al was beëindigd. Eiseres verzocht de rechtbank om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, maar de rechtbank zag hier geen aanleiding toe. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de naheffingsaanslagen in stand blijven en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/5416 tot en met ROT 23/5440

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2025 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Lagas),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 en 12 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld op de zitting van 23 januari 2025. Gelijktijdig is ook zaak ROT 23/8352 behandeld. Aan de zitting hebben namens eiseres haar gemachtigde en [persoon A] deelgenomen en namens de heffingsambtenaar zijn gemachtigden.

Feiten

2. Eiseres is een bedrijf dat deelauto’s verhuurt via een zogenoemd free-floating concept. Hierbij kunnen via een applicatie van eiseres (de app) auto’s worden gehuurd. Via de app is zichtbaar waar auto’s beschikbaar zijn en men kan deze reserveren of direct huren. Als de huurder de auto niet meer wil gebruiken, meldt hij zich af via de app.
Bij eiseres zijn twee opties voor het na gebruik achterlaten van de auto. Of de auto moet op een speciaal daarvoor bestemde parkeerplaats worden neergezet of de auto moet in een bepaald deelgebied worden gezet. Een deelgebied bestaat uit een aantal straten waar de auto moet worden geplaatst. Als een auto in de app geselecteerd wordt, is te zien welke optie op die auto van toepassing is. De naheffingsaanslagen waar het hier om gaat, zien zowel op de situatie waarin de auto op een speciaal daarvoor bestemde parkeerplaats moet worden geplaatst als op de situatie waarin de auto in een bepaald deelgebied moet worden geplaatst.
3. De beroepen, zoals hieronder uiteengezet, hebben betrekking op afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 11 en 12 juli 2023.
Zaaknummer
Vorderingsnummer
Datum uitspraak op bezwaar
23/5416
[vorderingsnummer 1]
11-7-2023
23/5417
[vorderingsnummer 2]
11-7-2023
23/5418
[vorderingsnummer 3]
11-7-2023
23/5419
[vorderingsnummer 4]
12-7-2023
23/5420
[vorderingsnummer 5]
12-7-2023
23/5421
[vorderingsnummer 6]
11-7-2023
23/5422
[vorderingsnummer 7]
11-7-2023
23/5423
[vorderingsnummer 8]
11-7-2023
23/5424
[vorderingsnummer 9]
11-7-2023
23/5425
[vorderingsnummer 10]
11-7-2023
23/5426
[vorderingsnummer 11]
12-7-2023
23/5427
[vorderingsnummer 12]
12-7-2023
23/5428
[vorderingsnummer 13]
12-7-2023
23/5429
[vorderingsnummer 14]
12-7-2023
23/5430
[vorderingsnummer 14]
12-7-2023
23/5431
[vorderingsnummer 15]
11-7-2023
23/5432
[vorderingsnummer 16]
12-7-2023
23/5433
[vorderingsnummer 17]
12-7-2023
23/5434
[vorderingsnummer 17]
12-7-2023
23/5435
[vorderingsnummer 4]
12-7-2023
23/5436
[vorderingsnummer 18]
12-7-2023
23/5437
[vorderingsnummer 19]
11-7-2023
23/5438
[vorderingsnummer 20]
11-7-2023
23/5439
[vorderingsnummer 21]
11-7-2023
23/5440
[vorderingsnummer 22]
11-7-2023
4. Het bedrag van de naheffingsaanslagen bestaat uit een deel verschuldigde parkeerbelasting en een deel naheffingskosten (€ 66,50). De parkeeracties hebben alle plaatsgevonden in Rotterdam.
5. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan eiseres als kentekenhouder van de deelauto’s.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Wettelijk kader
7. De aanslagen zijn opgelegd op basis van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam (de Verordening).
Artikel 6, derde lid, aanhef en onderdeel b, onder 1̊, van de Verordening luidt als volgt:
Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 5, onderdeel b, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huur- of leaseovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder of gebruiker van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder of gebruiker wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 225, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet, waarin eenzelfde bepaling is opgenomen over wie wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
In de Verordening wordt in artikel 1 parkeren als volgt gedefinieerd:
Parkeren: Gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet kent eenzelfde definitiebepaling van ‘parkeren’.
Geschil
8.1.
Niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat een auto van eiseres stond geparkeerd op een betaald-parkeren-plaats waarvoor eiseres geen vergunning had en waarvoor geen parkeerbelasting was betaald. Evenmin is in geschil dat de auto’s niet verhuurd waren op de momenten waarop werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan.
8.2.
Eiseres voert aan dat de aanslagen niet aan haar moeten worden opgelegd, maar aan degene die als laatste huurder kan worden aangemerkt. Dat is volgens eiser immers degene die de auto heeft geparkeerd. Dit past volgens eiseres zowel bij een grammaticale (letterlijke) uitleg van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet als bij een teleologische interpretatie (uitleg op basis van het doel van de regel) van deze bepaling. De heffingsambtenaar knoopt volgens eiseres ten onrechte aan bij het moment waarop geconstateerd wordt dat geparkeerd is zonder parkeerbelasting te betalen.
8.3.
Verweerder betoogt dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd omdat alle naheffingsaanslagen zien op een moment dat de huuroverkomst tussen eiseres en de huurder al was beëindigd. Artikel 225, vijfde lid aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet is in die situatie niet van toepassing.
Oordeel rechtbank
Grammaticale interpretatie
9. “ Parkeren” wordt zowel in de Verordening als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet gedefinieerd als een doorlopende actie. Het gaat immers om “
Gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig”. Dit is anders dan in het dagelijks spraakgebruik, waarin onder parkeren veelal wordt verstaan ‘het neerzetten van een voertuig’. In die zin wijkt de definitie in de Verordening en de Gemeentewet daarvan dus af. “Ten tijde van het parkeren” ziet dus niet op het moment dat de huurder het voertuig heeft neergezet, maar op het moment dat de parkeercontroleur constateert dat sprake is van parkeren in de zin van de wet en Verordening. Dat betekent dat als de auto niet is verhuurd op het moment dat de parkeercontroleur constateert dat sprake is van parkeren zonder dat er parkeerbelasting is betaald de naheffingsaanslag niet via artikel 225, vijfde lid aanhef en onder b, van de Gemeentewet aan de eerdere huurder wordt opgelegd, maar aan de kentekenhouder.
Teleologische interpretatie
10. Ook als gekeken wordt naar het doel van de regel (teleologische interpretatie), is het moment waarop de parkeercontroleur constateert dat er sprake is van parkeren in de zin van de Gemeentewet en de Verordening doorslaggevend.
In de Tweede nota van wijziging [1] staat:
“De gelijkschakeling van de in het kentekenregister ingeschrevene met de belastingplichtige vindt ingevolge onderdeel b van de derde volzin evenmin plaats indien een huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wieten tijde van het parkerenhuurder van het voertuig was. In dat geval wordt de huurder als belastingplichtige aangemerkt. Deze bepaling voorkomt dat autoverhuurbedrijven die in situaties van korte verhuur worden geconfronteerd met naheffingsaanslagen parkeerbelasting, de huurders zouden moeten aanspreken ten einde de verschuldigde belasting te kunnen verhalen. Voor situaties van langere verhuur - in casu gesteld op een periode van langer dan 3 maanden - is een
soortgelijke bepaling niet nodig omdat in die situaties de naamsvermelding in het kentekenregister kan worden overgeschreven van het verhuurbedrijf naar de huurder.”
(Onderstreping door de rechtbank).
11. Ook hier gaat het om “ten tijde van het parkeren” en geldt dezelfde uitleg van parkeren als bij de grammaticale uitleg. Met parkeren wordt een voortdurende actie bedoeld, zodat “ten tijde van” het parkeren moet worden gelezen als het moment dat de controleur constateert dat sprake is van parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank is slechts beoogd een uitzondering te maken voor die gevallen waarin de auto wel verhuurd is op het tijdstip dat er wordt geconstateerd dat er voor de auto geen parkeerbelasting is betaald.
12. De rechtbank weegt daarbij mee dat artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet als doel heeft dat duidelijk moet zijn bij wie de naheffingsaanslag kan worden ingevorderd. In de Tweede nota van wijziging [2] staat namelijk ook:
In de eerste volzin van het vijfde lid is bepaald dat - zolang de belasting niet is voldaan - als belastingplichtige wordt aangemerkt de houder van het voertuig. Deze bepaling is nodig omdat in dat geval met het oog op het vervolgtraject - invordering van de naheffingsaanslag bij de belastingplichtige - duidelijk dient te zijn wie aanspreekbaar is.
Als ervanuit wordt gegaan dat de naheffingsaanslag moet worden opgelegd aan degene die de auto voorafgaand aan de constatering van de parkeercontroleur als laatste heeft gehuurd (de eerdere huurder), kunnen er bewijsrechtelijke problemen ontstaan. Zo kan de eerdere huurder zich op het standpunt stellen dat hij de auto niet op de desbetreffende parkeerplaats heeft neergezet. De bedoeling van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet, is juist dergelijke problemen te voorkomen. Dat een uitzondering is gemaakt voor verhuursituaties maakt dat niet anders. Het is niet aan de heffingsambtenaar om uit te zoeken wie in de periode na afloop huur en op het moment van constatering van het parkeren verantwoordelijk kan worden gehouden voor voldoening van de naheffingsaanslag.
Werkwijze van andere gemeenten
13. Eiseres wijst erop dat andere gemeenten een andere werkwijze volgen en de naheffingsaanslag opleggen aan de laatst bekende huurder. Dat andere gemeenten het anders doen, betekent niet dat de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam daaraan is gebonden. De wet en de Verordening dwingen daar niet toe.
Prejudiciële vragen
14. Eiseres verzoekt de rechtbank prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen [3] .
De rechtbank ziet hier geen aanleiding toe, omdat zij zich niet voor een rechtsvraag ziet gesteld die pas (goed) kan worden beantwoord na uitleg van de Hoge Raad. Dat het beantwoorden van de rechtsvraag belangrijk is voor eiseres en in veel zaken van belang is, is onvoldoende reden om toch vragen te stellen.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, mrs. C. Laukens en
S.E.C. Debets, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1989/90, 19405, nr. 13 p.10
2.Idem en dan onderaan p. 9, begin p.10
3.Artikel 27ga Algemene wet inzake Rijksbelastingen