In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 2001 en werkzaam als koelmonteur in de haven van Rotterdam, heeft misbruik gemaakt van zijn functie om de invoer van ongeveer 40 kilogram cocaïne te faciliteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte actief deelnam aan een groepsgesprek via Signal, waarin werd gecommuniceerd over de invoer van cocaïne. De verdachte had een telefoon bij zich waarmee hij contact had met medeverdachten en was op de hoogte van de aanwezigheid van de cocaïne in de container. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij geen wetenschap had van de cocaïne, ongeloofwaardig was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de cocaïnehandel zwaar hebben meegewogen. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen telefoons verbeurd verklaard, aangezien deze zijn gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.