ECLI:NL:RBROT:2025:4633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
10/278801-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling met bewezenverklaring van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 13 dagen en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van zware mishandeling. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, en is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 dagen, gelijk aan het voorarrest, en een taakstraf van 60 uren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het slachtoffer heeft door de mishandeling een gebroken kaak opgelopen en ondervindt nog steeds lichamelijke en psychische gevolgen. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak meegewogen, wat heeft geleid tot een lagere taakstraf dan geëist door de officier van justitie. Daarnaast heeft de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 11.062,19 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/278801-22
Datum uitspraak: 9 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. M.F.A. van Pelt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. S.I. Eijfferts, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Primair ten laste gelegde: vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, zware mishandeling, kan worden bewezen. Door het slachtoffer met kracht in het gezicht te slaan, heeft de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte de aangeefster [slachtoffer] met een vuist in het gezicht heeft geslagen en dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat bij de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bestond. De verklaring van de verdachte dat hij niet de intentie had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, vindt de rechtbank aannemelijk. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte [slachtoffer] vanuit een worsteling met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Door op die manier te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte wordt daarom van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
4.2.
Subsidiair ten laste gelegde: bewezenverklaring zonder nadere motivering
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 oktober 2022 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld door haar tegen het
gezicht te stompen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feit
De verdachte heeft het slachtoffer op straat met zijn vuist in het gezicht geslagen. Het letsel bestond uit een breuk aan beide kanten van haar onderkaak, waaraan zij moest worden geopereerd. Ook is er zenuwletsel, waarbij blijvend gevoelsverlies niet is uit te sluiten. Het slachtoffer heeft inmiddels meerdere tandheelkundige behandelingen ondergaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd lichamelijke en psychische gevolgen ondervindt. Naast dat het geweld gevolgen heeft voor het slachtoffer, heeft dit een negatieve invloed op haar gevoel van veiligheid, te meer nu de mishandeling op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden en er meerdere getuigen zijn geweest.
Persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (hierna: de reclassering) heeft op 31 januari 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in. Het risico op recidive en letsel wordt ingeschat als laag. De verdachte woont nog thuis, heeft werk en krijgt steun van zijn familie. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt met de officier van justitie dat – naast de dertien dagen die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – een taakstraf passend is. De rechtbank zal echter een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
In het bijzonder is ook gelet op het tijdverloop van deze zaak. Bij de berechting van een zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 29 oktober 2022, toen de verdachte is aangehouden. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaar en zeven maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met zeven maanden is geschonden. De overschrijding van zeven maanden in deze zaak is in het geheel niet toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank zou voor de feiten zonder schending van de redelijk termijn een taakstraf van 80 uren passend hebben gevonden maar zal nu volstaan met een taakstraf van 60 uren.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 23.562,19, te weten € 8.562,19 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade).
8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de kosten op de offerte. De verdediging heeft verwezen naar de brief van de tandarts van 13 juni 2024, waarin staat dat het slachtoffer al een zwakke kies had en dat er in de toekomst twee nieuwe implantaten worden geadviseerd. De benadeelde partij dient voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het bedrag van € 5.232,24 kan in een civiele zaak aan de orde komen.
Ten aanzien van de immateriële schade is verzocht het bedrag te matigen naar € 2.500,00, onder verwijzing naar vergelijkbare zaken en de Smartengeldgids.
8.2.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat ook de gevorderde materiële schade van € 5.232,24 kan worden toegewezen. De persoonlijke predispositie bij een benadeelde partij staat niet in de weg aan een integrale schadevergoeding. De verdachte heeft de benadeelde partij mishandeld, waardoor een kennelijk zwakke kies veel kracht moest opvangen, hetgeen heeft geleid tot het verlies van de kies. Ter voorkoming van nog meer kaakgewrichtsklachten worden door de tandarts twee implantaten geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat dit onder rechtstreekse schade valt en dat de verdachte ook deze kosten moet vergoeden.
Ook is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid en gelet op letselcategorie 2 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2024 worden vastgesteld op € 2.500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van de vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.062,19 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 11.062,19 (zegge: elfduizend tweeënzestig euro en negentien cent), bestaande uit € 8.562,19 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 11.062,19(
hoofdsom, zegge: elfduizend tweeënzestig euro en negentien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 11.062,19 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
90 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 9 april 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Rotterdam
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een uitgeslagen tand,
heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meerdere keren in/op/tegen het
gezicht te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld door haar een of meerdere keren in/op/tegen het
gezicht te slaan en/of te stompen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een
uitgeslagen tand ten gevolge heeft gehad.