ECLI:NL:RBROT:2025:4630

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
10/252016-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in vereniging door minderjarige verdachte

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld in vereniging. De zaak betreft een woningoverval die plaatsvond op 29 september 2023 aan de 's-Gravenweg in Rotterdam. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft de woning van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], binnengedrongen met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen. Tijdens de overval is de aangever geslagen en gestompt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de poging tot overval, ondanks zijn ontkenning en het aandragen van een alternatieve verklaring over een onbekende vijfde persoon die bij de overval betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld en de alternatieve verklaring van de verdachte als onwaarschijnlijk afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 260 dagen, met een proeftijd van één jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. Tevens is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 3.000,- aan immateriële schade moet vergoeden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/252016-23
Datum uitspraak: 3 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2005,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. J.J. Boelaars, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 266 dagen met aftrek

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in de woning is geweest. De verdachte heeft verklaard dat een vijfde persoon bij de woningoverval betrokken was. Deze vijfde persoon heeft in de auto de kleding van de verdachte aangetrokken en is samen met [medeverdachte 1] naar de woning gegaan. De verdenking berust vooral op de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie, maar in zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris ontkent [medeverdachte 1] dat de verdachte is meegegaan naar de woning. Dat een vijfde persoon betrokken is geweest, blijkt uit de snapchatgesprekken op de telefoon van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de verklaring van [medeverdachte 1] bij de
rechter-commissaris. Mocht de rechtbank de latere verklaring van [medeverdachte 1] bij de
rechter-commissaris onbetrouwbaar achten, dan dienen zijn eerdere verklaringen bij de politie ook onbetrouwbaar te worden geacht en te worden uitgesloten van het bewijs. De camerabeelden en het DNA van de verdachte op de blauwe handschoenen die zijn aangetroffen in de auto zijn, in het licht van het voorgaande, van onvoldoende gewicht om te concluderen dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan deze poging tot woningoverval.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 29 september 2023 aan de ’s-Gravenweg in Rotterdam twee personen, waaronder [medeverdachte 1] , met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen de woning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn binnengedrongen. Aangever [slachtoffer 1] is door deze personen geslagen en gestompt. [medeverdachte 1] en de andere persoon zijn vervolgens de woning uitgerend en een auto ingestapt. Deze auto is later ter hoogte van Bergen op Zoom door de politie staande gehouden. Daarin zaten de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . De verdachte zat links achter de bestuurder. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte betrokken is geweest bij de poging tot overval. In het bijzonder komt dat neer op de vraag of de verdachte de persoon is geweest die samen met [medeverdachte 1] de woning is binnengedrongen.
Uit het dossier blijkt dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] bij de politie hebben verklaard dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] naar de woning is gegaan. Ook volgt uit die verklaringen dat de verdachte, nadat hij terugkwam van de woning, links achter de bestuurder in de auto is gaan zitten. Op een door een getuige gemaakt filmpje is te zien dat een persoon in een zwarte North Face jas links achter de bestuurder de auto instapt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet de persoon is die op dat filmpje te zien is, maar dat die persoon wel zijn jas en broek aan had en dat ze dezelfde schoenen droegen. Voorts is een DNA-mengprofiel met DNA van de verdachte aangetroffen aan de binnenzijde van blauwe wegwerphandschoenen. Deze handschoenen lagen in de auto op de grond achter de bestuurder, de plek waar de verdachte heeft gezeten. De personen die de woning zijn binnengedrongen droegen zulke handschoenen.
De verdediging heeft ter zitting een alternatief scenario aangedragen. Een vijfde persoon, wiens identiteit onbekend is gebleven, is op een gegeven moment in de auto erbij gekomen, heeft de kleren van de verdachte aangetrokken en die persoon is met medeverdachte [medeverdachte 1] in de woning geweest. Op de terugweg naar België zou de vijfde persoon zijn afgezet bij het centraal station van Rotterdam.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk. In de eerste verhoren bij de politie hebben de medeverdachten verklaard dat zij met zijn vieren in de auto zaten en dat de verdachte en [medeverdachte 1] naar de woning zijn gegaan. Pas later in het onderzoek is het verhaal van deze vijfde persoon naar voren gekomen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de eerste verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie. Hij heeft toen openheid van zaken gegeven over zijn eigen aandeel en was bovendien nog niet op de hoogte van de verklaring van de verdachte. De halverwege het verhoor gewijzigde verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris dat sprake zou zijn van een vijfde persoon is pas veel later naar voren gebracht, na confrontatie met de verklaring van de verdachte, en verder niet onderbouwd. Uit het dossier volgt weliswaar dat met de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] vóór en na de woningoverval via Snapchat contact is geweest met iemand met de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ”, maar het dossier biedt geen aanknopingspunten dat deze persoon een vijfde persoon in de auto is geweest die samen met [medeverdachte 1] de woning is ingegaan. Anders dan de verdediging betoogt, acht de rechtbank de eerste verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie dan ook bruikbaar voor het bewijs en zal deze dus niet uitsluiten van het bewijs.
Bovendien heeft de verdachte wisselend verklaard over de kledingwissel met deze vijfde persoon. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij de vijfde persoon zijn kleding heeft gegeven, terwijl hij ter zitting heeft verklaard dat hij geen toestemming heeft gegeven aan de vijfde persoon om zijn kleding aan te doen omdat hij aan het slapen was in de auto en weinig heeft meegekregen van de woningoverval. Wanneer en hoe deze vijfde persoon dan de kleding van de (vooral slapende) verdachte heeft aangedaan in de auto, is onduidelijk gebleven. Evenals wie deze persoon dan is en hoe hij heet.
Wat het alternatieve scenario ook onwaarschijnlijk maakt is de tijd die zit tussen het wegrijden van de ’s-Gravenweg en de signalering op de A4 bij Steenbergen. De verklaring van de verdachte dat zij eerst via het centraal station van Rotterdam zijn gereden, is gelet op de tijdsspanne onmogelijk. De rechtbank acht de verklaringen omtrent de vijfde persoon niet verifieerbaar en schuift het alternatieve scenario op basis van de andere bewijsmiddelen als niet aannemelijk ter zijde.
Gelet op het voorgaande, en onder verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals die in bijlage II zijn uitgewerkt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte degene is geweest die samen met [medeverdachte 1] de woning aan de ’s-Gravenweg te Rotterdam is binnengevallen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan de poging tot overval van de woning.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit, poging diefstal uit een woning in vereniging gepleegd, is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 september 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en/ zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om goederen, die aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met
het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gelegen aan de 's-Gravenweg,
hebbenbegeven en
- nadat die [slachtoffer 1] de deur had opengedaan die woning
zijnbinnengedrongen met
een vuurwapen, en voorzien
van handschoenen en gezichtsbedekkende kleding en daarbij een capuchon
over zijn, verdachtes, hoofd en
- die [slachtoffer 1] meermalen, tegen het hoofd en de schouder,
hebbengestompt en geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op zeventienjarige leeftijd samen met anderen geprobeerd een woning te overvallen. De verdachte is in de avond samen met drie anderen vanuit België naar Rotterdam gereden om de volgende dag een woningoverval te plegen. Die bewuste ochtend zijn twee van hen, voorzien van blauwe handschoenen, gezichtsbedekking en een vuurwapen, naar de woning gegaan. Toen aangever nietsvermoedend de deur opende (terwijl zijn vrouw en anderhalf jarige dochter ook thuis waren) zijn de verdachte en zijn medeverdachte de woning binnengedrongen, waar beide verdachten de aangever hebben geslagen en gestompt. Aangever heeft zich tegen de verdachte en medeverdachte verweerd. Zonder buit zijn de verdachten de woning weer uitgerend.
Een dergelijke poging tot woningoverval is een ernstig feit. Het feit heeft, zoals ook is gebleken uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring, veel impact gehad op de slachtoffers. Nog altijd zijn zij (in hun eigen huis) bang en voelen zij zich onveilig. Bij het slachtoffer [slachtoffer 1] is PTSS vastgesteld en zowel zijn partner als hij hebben therapie gehad ter verwerking van hetgeen heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt in haar overweging mee dat de verdachte en zijn medeverdachte met geweld een woning zijn ingegaan en op grove wijze inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook veroorzaakt dergelijk geweld gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, in het bijzonder bij buurtbewoners. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waaronder ook op de straf die aan medeverdachte [medeverdachte 1] is opgelegd. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij voor een overval op een woning een jeugddetentie van zes maanden het vertrekpunt is. Het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook een forse vrijheidsstraf. Bovendien weegt strafverzwarend mee dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals gevorderd door de officier van justitie en subsidiair verzocht door de verdediging, volstaat daarom niet. Alhoewel de pedagogische beïnvloeding een belangrijk strafdoel in het jeugdstrafrecht is, moeten de overige strafdoelen zoals vergelding en preventie niet uit het oog worden verloren. Dit betekent dat de verdachte terug moet naar een justitiële jeugdinrichting.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met daarbij een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod als bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte te motiveren in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Nu de rechtbank geen bijzondere voorwaarden oplegt op de naleving waarvan de jeugdreclassering toezicht moet houden, is er ook geen aanleiding een opdracht daartoe te geven.
Omdat de verdachte ruim een jaar in een schorsing loopt en omdat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met twee maanden, zal de rechtbank een proeftijd van één jaar opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [slachtoffer 1] , ter zake van het strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.181,17 aan materiële schade en een bedrag van € 7.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts vordert de benadeelde partij een bedrag van € 492,47 aan proceskosten, welk bedrag een derde deel is van de totale proceskosten. Tot slot verzoekt de benadeelde partij aan de verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen vanwege de aanhoudende angst van aangever dat de verdachten een gerichte overval op zijn woning hebben willen uitvoeren.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw, bij een veroordeling, verzocht om de materiële schade af te wijzen omdat de benadeelde partij niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan. Door een zorgverzekeraar worden GGZ behandelingen voor het grootste deel vergoed. Dat de benadeelde partij daar geen aanspraak op wil maken, mag niet ten laste komen van de verdachte. Daarnaast zijn de gevorderde kosten onduidelijk en is niet vast te stellen wat de daadwerkelijk geleden schade is. De vordering is op dat punt dan ook onvoldoende onderbouwd. Verder is verzocht de immateriële schade te matigen naar € 1.000,- op grond van redelijkheid en billijkheid. Voor wat betreft de hoofdelijke veroordeling, wettelijke rente en proceskosten heeft de raadsvrouw verzocht aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] .
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij heeft als materiële schade een vergoeding voor de kosten van de psycholoog gevorderd. De raadsvrouw van verdachte heeft hier inhoudelijk verweer tegen gevoerd. De rechtbank volgt dit verweer van de verdediging. De rechtbank is van oordeel dat op de benadeelde partij een schadebeperkingsplicht rust als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Van de zijde van de benadeelde partij is niet onderbouwd dat het noodzakelijk was om zelf een psycholoog in te schakelen en te betalen, in plaats van vergoede zorg te ontvangen en daarmee aan de schadebeperkingsplicht te voldoen. . De benadeelde partij de gelegenheid geven om zijn stelling alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor zover de vordering betrekking heeft op materiële schade, zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij, indien gewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wel is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde
strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,- . De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijk aansprakelijk
Nu de verdachte het strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 september 2023.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. De proceskosten worden in beginsel begroot aan de hand van het Liquidatietarief kantonzaken. Omdat een deel van de kosten is gevorderd, te weten een bedrag van € 492,47, zal de verdachte tot het betalen van dat bedrag worden veroordeeld en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77gg, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 260 (tweehonderdzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op 1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1990 en met [slachtoffer 2] . geboren op [geboortedatum 3] 1988;
- zich niet zal bevinden op of aan de 's-Gravenweg te Rotterdam;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 492,47 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.000,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en Ü. Gümüş, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2025.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 september 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen
volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , te plegen met
het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s)
aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gelegen aan de 's-Gravenweg,
heeft begeven en/of
- ( nadat die [slachtoffer 1] de deur had opengedaan) die woning is binnengedrongen met
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of voorzien
van handschoenen en/of gezichtsbedekkende kleding en/of (daarbij) een capuchon
over zijn, verdachtes, hoofd en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de schouder,
althans zijn lichaam, heeft gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;