ECLI:NL:RBROT:2025:463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
83.280525.20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen met betrekking tot gelden van stichting

In de zaak tegen de verdachte, die op 15 januari 2025 voor de rechtbank Rotterdam stond, werd de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van witwassen. De zaak betrof een geldbedrag van € 139.583,85 dat door medeverdachten aan een stichting was onttrokken en gebruikt voor de verbouwing van de woning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de verdachte wist of moest weten dat de gelden een criminele herkomst hadden. De verdachte was eerder secretaris/penningmeester van de stichting, maar de rechtbank vond dat deze rol niet voldoende bewijs opleverde voor kennis van de criminele activiteiten. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij het witwassen van de gelden. De uitspraak volgde na een onderzoek op de terechtzitting en de beoordeling van de bewijsstukken, waarbij de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij de stichting en de omstandigheden rondom de verbouwing in overweging nam. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 83.280525.20
Datum uitspraak: 15 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats] ,
raadvrouw mr. L.H. van der Grinten, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14, 15 en 18 november 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. H.C. Vermaseren en M.A. van Rijswijk (hierna te noemen de officier) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 50.000,-.

4.Waardering van het bewijs

Bij de beoordeling van de hierna onder 4.1 te bespreken beschuldiging zijn de volgende feiten en omstandigheden als achtergrond van belang.
Aanleiding onderzoek
Op 17 februari 2016 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden door de Belastingdienst bij de Stichting [naam stichting 1] (hierna: [naam stichting 1] of: de Stichting), waarbij is geconstateerd dat de administratie over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 niet was verwerkt. [naam stichting 1] heeft hierop de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) als boekhouder aangetrokken om de administratie bij te werken. [persoon A] is bij [naam stichting 1] werkzaam geweest vanaf maart 2016 tot en met 8 januari 2018. Bij het bijwerken van de administratie stuitte [persoon A] op een aantal facturen waarvan hij twijfelde of dat zakelijke facturen waren. Nadat hierover een uitleg van [naam stichting 1] uitbleef, heeft hij die facturen in rekening-courant geboekt. De Belastingdienst heeft het overzicht van de rekening-courant ook ontvangen. Omdat de controleambtenaar eveneens twijfelde of de posten in rekening-courant zakelijk waren, is de Belastingdienst een onderzoek gestart naar de IB-aangiften van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en haar medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [1] Naar aanleiding van de bevindingen van dat onderzoek is op 23 augustus 2019 het strafrechtelijk onderzoek gestart. [2] Het onderzoek heeft zich gericht op de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 2] .
De Stichting
Op 6 november 2009 is Stichting [naam stichting 2] opgericht. Sinds de statutenwijziging op 13 februari 2012 is [naam stichting 1] opgericht. [naam stichting 1] had tot statutair doel het bieden van hulp aan mensen met psychische of psychiatrische problemen, de exploitatie van een in gevolge de Zorgverzekeringswet en de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, die ten doel heeft het verlenen van zorg en het verrichten en aanbieden van (zorg)activiteiten gefinancierd uit collectieve middelen, anders dan verstrekt op grond van de AWBZ, [3] en laatstelijk uitsluitend WMO-zorg. [naam stichting 1] heeft surseance van betaling aangevraagd en is vervolgens op 28 november 2018 failliet verklaard. [4]
Rolverdeling bij het besturen van de Stichting
[medeverdachte 3] was vanaf de oprichting op 6 november 2009 tot 1 januari 2018 bestuurder van de Stichting. Zij werd door [medeverdachte 1] in grote lijnen geïnformeerd over [naam stichting 1] . [5] [medeverdachte 3] heeft de formele taken als bestuurder op zich genomen en zij tekende de jaarstukken. [6] [medeverdachte 1] was tot 1 januari 2018 de enige gevolmachtigde en belast met de dagelijkse gang van zaken binnen de Stichting. Daarna was zij tot aan de datum van het faillissement van [naam stichting 1] , zelfstandig bevoegd bestuurder. [7] De verdachte was vanaf 23 november 2009 tot 3 oktober 2011 secretaris/penningmeester. [medeverdachte 2] was sinds 2010 als zzp-er werkzaam bij [naam stichting 1] , terwijl hij niet stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Binnen [naam stichting 1] ondersteunde hij voor het overgrote deel cliënten. Daarnaast had hij administratieve taken zoals de facturatie en het doorsturen van declaraties van de verleende zorg. Vanaf ongeveer 2015 lag het zwaartepunt van zijn taken bij de financiën en administratie. [8]
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] , zij het in verschillende rollen, als hoofdpersonen actief betrokken waren bij het besturen van [naam stichting 1] , waaronder de economische en de personele bedrijfsvoering, en de zakelijke contacten. Singh was alleen in de eerste jaren tot 2011 formeel bestuurder. Bij uitspraken van heden worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veroordeeld voor verschillende feiten waaraan onttrekkingen in privé ten grondslag liggen. [medeverdachte 3] bemoeide zich niet met de dagelijkse gang van zaken.
De verdenking
De verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij samen met anderen in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 een geldbedrag van € 139.583,85 heeft witgewassen.
4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie is wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte als medepleger het aan [naam stichting 1] onttrokken geld heeft witgewassen. Vanaf de rekening van [naam stichting 1] zijn facturen betaald die samenhangen met de verbouwing van de woning van de verdachte aan de [adres] te Den Haag. De verbouwing is uitgevoerd in opdracht van [medeverdachte 1] . Gelet op de omvang van de verbouwing en de betrokkenheid van de verdachte bij [naam stichting 1] wist hij, dan wel had hij redelijkerwijs moeten vermoeden dat [medeverdachte 1] dit had betaald met geld van [naam stichting 1] .
Beoordeling
Vast staat dat de woning van de verdachte aan de [adres] te Den Haag is verbouwd en dat daarvoor vanaf de bankrekening van [naam stichting 1] facturen zijn betaald voor een bedrag van € 139.583,85. [9] De rechtbank heeft bij vonnis van heden geoordeeld dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering doordat zij wederrechtelijk gelden aan [naam stichting 1] heeft onttrokken die zij, onder andere, heeft aangewend voor de betaling van facturen voor de verbouwing van de woning aan de [adres] . Het geld waarmee de facturen zijn betaald had aldus een criminele herkomst. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte wist dan wel moest weten dat dit het geval was. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Dat de verdachte in oktober 2011 secretaris/penningmeester van de voorloper van [naam stichting 1] is geweest is onvoldoende ter onderbouwing van het standpunt dat de verdachte nadien in 2014 kennis had van het reilen en zeilen binnen [naam stichting 1] . Dat facturen op zijn naam zijn gezet en naar zijn (E-mail)adres zijn verzonden, is evenmin voldoende om aan te nemen dat verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden. Het dossier bevat ook overigens geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte bij [naam stichting 1] verder ging dan dat hij een enkele keer een cliënt heeft aangebracht.
4.1.2.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mr. C.M. Derijks en mr. J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 januari 2015 te ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(van) een voorwerp, te weten
- (een) geldbedrag(en) van € 139.583,85 en/of althans een of meer voorwerp(en) en/of enig(e) geldbedrag(en) en/of enig goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die
voorwerp (en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.AMB-001, p.11
2.OPV, p.12
3.DOC-027, p.1
4.AMB-032, p.2
5.V-003-01, p. 6
6.Getuigenverklaring [medeverdachte 2] op de terechtzitting van 14 november 2024
7.DOC-063.
8.V-002-01, p.6
9.OPV par 8.1.6.1 tot en met 8.1.6.8.