ECLI:NL:RBROT:2025:4629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
10/216410-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting van een minderjarige met oplegging van voorwaardelijke jeugddetentie en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van poging tot verkrachting van een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2022 in Rotterdam de aangeefster, een toen vijftienjarig meisje, heeft meegenomen naar een steeg en haar heeft geprobeerd te dwingen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft de aangeefster onder andere bedreigd en fysiek vastgehouden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks wisselende verklaringen over eerdere seksuele ervaringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting. De rechtbank heeft een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van één jaar, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/216410-23
Datum uitspraak: 3 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het vastpakken van de keel;
veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte voor het einde van de proeftijd niet opnieuw een strafbaar feit pleegt.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Namens de toen minderjarige [slachtoffer] heeft haar moeder aangifte gedaan. In dit vonnis wordt hierna met de aangeefster [slachtoffer] bedoeld.
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. Van enige dwang is geen sprake geweest. Daarnaast heeft de aangeefster bij de politie en bij de rechter-commissaris wisselend verklaard over haar eerdere seksuele ervaringen met onder meer de verdachte en haar seksuele kennis. Dat maakt haar verklaring over wat er tussen de verdachte en de aangeefster in de steeg zou zijn gebeurd onbetrouwbaar.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier en dat wat op de zitting is besproken, het volgende af.
Op 16 november 2022 heeft de aangeefster de verdachte op zijn werk bezocht. Daar was ook een vriend van de verdachte aanwezig. Eerst hebben zij met zijn drieën wat gepraat. Daarna zijn de verdachte en de aangeefster, op verzoek van de verdachte, samen naar een nabijgelegen steeg gegaan. Deze steeg hebben de verdachte en de aangeefster een aantal minuten later, ieder afzonderlijk, verlaten. Tot zover komen de verklaringen van de verdachte en aangeefster overeen. De verklaringen van de aangeefster en de verdachte over wat er in de steeg is gebeurd, lopen echter uiteen. De aangeefster verklaart dat de verdachte haar, eenmaal in de steeg, onder meer met bedreiging met geweld heeft geprobeerd te dwingen om de verdachte te pijpen. De verdachte zou daarbij onder meer de aangeefster hebben betast, zijn geslachtsdeel uit zijn broek hebben gehaald, de aangeefster bij haar keel hebben gepakt en haar tegen de muur hebben geduwd. De aangeefster verklaart dat zij de verdachte meerdere keren van zich af heeft geduwd en daarbij heeft gezegd dat zij dat niet wilde doen. Hiertegenover staat de verklaring van de verdachte. De verdachte ontkent dat hij de aangeefster tot enige seksuele handeling heeft gedwongen. De verdachte verklaart dat hij de aangeefster in de steeg op een geruststellende wijze heeft gevraagd om hem te pijpen. Omdat de aangeefster aangaf dat niet te willen doen, zou de verdachte - na de aangeefster een knuffel te hebben gegeven - weer teruggelopen zijn naar zijn werk.
De rechtbank stelt voorop dat in een zedenzaak zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde (poging tot) seksuele handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. Ook in deze zaak is dat het geval. Daarom moet de rechtbank beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit vaste rechtspraak kan echter worden afgeleid dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van aangeefster en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar is. Als dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van de aangeefster in voldoende mate wordt gesteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster, anders dan de verdachte, in grote lijnen consistent heeft verklaard over die bewuste avond in het algemeen en de situatie in de steeg in het bijzonder. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster en gaat van die verklaring uit. Dat de aangeefster op onderdelen van ondergeschikte aard wisselend bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft verklaard, maakt dat niet anders. Het verweer van de verdediging wordt dus verworpen.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van de aangeefster op essentiële onderdelen concrete steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Tijdens de zitting heeft de verdachte over de aanleiding om met de aangeefster naar de steeg te gaan het volgende verklaard. Volgens de verdachte was de sfeer met de aangeefster op zijn werk wel gezellig. De verdachte zou daarom de aangeefster, voordat ze naar de steeg gingen, hebben gevraagd om hem “hoofd te geven”, wat pijpen betekent. Hiermee heeft de verdachte zijn eerdere verklaring bij de politie dat hij
een momentje apart wilde hebben met de aangeefster voor een mogelijke seksuele handelinggeconcretiseerd. Bovendien komt dit deel van de verklaring van de verdachte ter zitting overeen met de seksuele handeling waartoe de aangeefster verklaart door de verdachte te zijn gedwongen in de steeg. Op grond van het voorgaande staat het voor de rechtbank vast dat de verdachte met de aangeefster naar de steeg is gegaan omdat hij wilde dat de aangeefster hem zou pijpen.
Vervolgens is de vraag of de verdachte de aangeefster in de steeg daartoe heeft gedwongen. Om tot een bewezenverklaring van (een poging tot) verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te kunnen komen, moet namelijk vast komen staan dat de verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen tot seksueel binnendringen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is geweest.
De rechtbank neemt in aanmerking wat de moeder van de aangeefster heeft verklaard over de gemoedstoestand van de aangeefster die avond. De aangeefster heeft ongeveer een kwartier nadat ze de steeg heeft verlaten haar moeder telefonisch gesproken. De moeder van de aangeefster verklaart dat de aangeefster haar toen huilend heeft gezegd dat er iets ernstig is gebeurd. Eenmaal thuis heeft de aangeefster
huilend en bevendverteld dat de verdachte heeft geprobeerd haar te dwingen om hem te pijpen en aan haar heeft gezeten. Deze door de moeder beschreven gemoedstoestand kort nadat de aangeefster met de verdachte in de steeg is geweest en de uitlatingen die de aangeefster op dat moment tegenover haar moeder heeft gedaan, sluiten aan bij hetgeen de aangeefster bij de politie heeft verklaard over dat wat haar is overkomen. De rechtbank acht deze gemoedstoestand ook passend bij wat de aangeefster kort daarvoor is overkomen en niet zoals de verdachte verklaart, bij een gemoedelijk afscheid. Bovendien wordt de verklaring van de aangeefster ondersteund door de verklaring van de verdachte ter zitting, waarin hij voor het eerst heeft verklaard dat het zijn bedoeling was om door de aangeefster in het steegje te worden gepijpt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier voor de lezing van de verdachte. Gelet op wat hiervoor is overwogen, vindt de rechtbank die lezing bovendien ongeloofwaardig. De verdachte heeft wisselend verklaard over wat er tussen hem en de aangeefster is gebeurd. Tot het moment dat er camerabeelden van de steeg beschikbaar waren, ontkende de verdachte überhaupt met de aangeefster in de steeg te zijn geweest.
Het verweer van de verdachte wordt dus verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting van de aangeefster. Dat geldt eveneens voor het bij de keel vastpakken van de aangeefster door de verdachte.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 november 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door gewelden bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer] ,
- die [slachtoffer] heeft meegenomen naar een donkere steeg,
- haar heeft geknuffeld en vastgehouden,
- haar billen heeft betast,
- haar keel heeft vastgepakt,
- haar tegen een muur heeft geduwd,
- rijdende bewegingen heeft gemaakt met zijn lichaam tegen haar lichaam,
- haar broek heeft geprobeerd naar beneden te trekken,
- zijn penis uit zijn broek heeft gehaald,
- tegen haar heeft gezegd “niet tegenstribbelen”, “je moet me pijpen”, “ik kan je ook
gewoon KO slaan en je verkrachten dus beter werk je nu gewoon mee”, “je gaat me
nu hoofd geven anders ga ik dingen doen waar ik spijt van ga krijgen” en “ [slachtoffer]
beter werk je nu mee” en- met bovenstaande handelingen is doorgegaan nadat [slachtoffer] hem meermalen
wegduwde, zei dat ze niet wilde, zei dat hij haar los moest laten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot verkrachting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf /en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. De verdachte heeft geprobeerd het destijds vijftienjarige slachtoffer te dwingen hem te pijpen in een steeg. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft met zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit maar ook het vertrouwen van het slachtoffer in de verdachte, geschonden. Een poging tot verkrachting is een ingrijpende en beangstigende gebeurtenis die vaak langdurig psychische en emotionele gevolgen heeft voor het slachtoffer. Ook betreft het een feit dat tot grote verontwaardiging en onrust zorgt in de maatschappij. De verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld. Bovendien heeft de verdachte op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Pas nadat de camerabeelden in het dossier opdoken, heeft de verdachte toegegeven dat hij met de aangeefster in het steegje is geweest. Hij blijft echter ontkennen dat hij het slachtoffer heeft geprobeerd te dwingen tot enige seksuele handeling. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 februari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en brandstichting, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van de deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 maart 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Hoewel het algemeen recidive risico hoog is omdat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, zijn er minder risicofactoren aan te wijzen. De verdachte heeft namelijk op vrijwel alle domeinen groei laten zien, onder meer door inzet van diverse hulpverlening. Er zijn geen zorgen over de thuissituatie, zijn schoolgang, zijn geestelijke gezondheid, zijn houding en vrijetijdsbesteding. Alleen agressieregulatie is nog een punt van aandacht, maar de verdachte is daarvoor zelfstandig op zoek gegaan naar hulp. Het is van belang dat er geen streep wordt gezet door de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft laten zien. Op grond van het voorgaande en rekening houdende met de ernst van het feit adviseert de Raad om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit. Begeleiding en toezicht door jeugdreclassering zijn niet meer nodig.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna: te noemen JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 maart 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte doet het goed op verschillende leefgebieden. Er worden vooral beschermende factoren gezien binnen de domeinen gezin, vrije tijd, houding, relaties en agressie. Hij heeft op een positieve manier meegewerkt aan de geboden hulp en behandeling. De begeleiding vanuit de Waag en Chapter Next is positief afgesloten. Ook is de thuissituatie stabiel. De moeder en de verdachte communiceren namelijk beter met elkaar en hebben op dat punt een grote positieve verandering laten zien. Ook zijn er geen zorgen over de schoolgang en de vrijetijdsbesteding van de verdachte. De verdachte doet een mbo-opleiding niveau 4 en zijn schoolresultaten zijn goed. Daarnaast werkt de verdachte parttime en is hij aan het uitzoeken of het kappersberoep bij hem past. Begeleiding door JBRR is niet meer nodig omdat alle doelen inmiddels zijn behaald.
Op de zitting heeft
de deskundige [persoon A] ,werkzaam als jeugdreclasseerder bij JBRR het advies toegelicht. De verdachte is van ver gekomen en heeft een positieve groei laten zien. Indien de rechtbank tot strafoplegging komt, dan wordt het strafadvies van de Raad ondersteund.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en de verklaring van de deskundige ter zitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte een grote persoonlijke groei heeft laten zien en daarbij inzet heeft getoond. Zowel de Raad als JBRR hebben geen zorgen meer over de ontwikkeling van de verdachte en vinden verdere begeleiding door jeugdreclassering niet meer nodig. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich sinds het bewezenverklaarde feit niet schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank in deze zaak rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De verdachte is in deze zaak op 14 juli 2023 door de politie verhoord. Tussen de datum van dit verhoor en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 20 maanden. Er is daarmee sprake van een overschrijding van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn door geen onvoorwaardelijke straf op te leggen en een kortere proeftijd op te leggen.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt de rechtbank conform de eis van de officier van justitie en zoals geadviseerd door de Raad en JBRR tot oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden. De voorwaardelijke straf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair de vordering, vanwege de bepleite vrijspraak, af te wijzen. Subsidiair verzoekt de verdediging om de immateriële schade te matigen en daarbij aansluiting te zoeken bij schadebedragen die in vergelijkbare zaken, waarbij geen sprake is van (fysiek) geweld, worden toegekend.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De vordering van de benadeelde partij wordt dus tot dit bedrag toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is verklaard, indien gewenst, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 november 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de
duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op 1 (één) jaar onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde
zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en Ü. Gümüş , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2025.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- die [slachtoffer] heeft meegenomen naar een donkere steeg,
- haar heeft geknuffeld en/of vastgehouden,
- haar billen heeft betast,
- haar keel heeft vastgepakt,
- haar tegen een muur heeft geduwd,
- rijdende bewegingen heeft gemaakt met zijn lichaam tegen haar lichaam,
- haar broek heeft geprobeerd naar beneden te trekken,
- zijn penis uit zijn broek heeft gehaald,
- tegen haar heeft gezegd “niet tegenstribbelen”, “je moet me pijpen”, “ik kan je ook gewoon KO slaan en je verkrachten dus beter werk je nu gewoon mee”, “je gaat me nu hoofd geven anders ga ik dingen doen waar ik spijt van ga krijgen” en/of “ [slachtoffer] beter werk je nu mee” en/of
- met bovenstaande handelingen is doorgegaan nadat [slachtoffer] hem meermalen wegduwde, zei dat ze niet wilde, zei dat hij haar los moest laten en/of haar broek weer omhoog trok,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Rotterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- [slachtoffer] mee te nemen naar een donkere steeg,
- haar keel vast te pakken,
- haar tegen een muur te duwen,
- te proberen haar broek naar beneden te trekken,
- tegen haar te zeggen “niet tegenstribbelen”, “je moet me pijpen”, “ik kan je ook gewoon KO slaan en je verkrachten dus beter werk je nu gewoon mee”, “je gaat me nu hoofd geven anders ga ik dingen doen waar ik spijt van ga krijgen” en/of “ [slachtoffer] beter werk je nu mee” en/of
- met de ontuchtige handelingen door te gaan nadat [slachtoffer] hem meermalen wegduwde, zei dat ze niet wilde, zei dat hij haar los moest laten en/of haar broek weer omhoog trok,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten door
- haar te knuffelen en/of vast te houden,
- haar billen te betasten,
- rijdende bewegingen te maken met zijn lichaam tegen haar lichaam en/of
- zijn penis uit zijn broek te halen.