In deze zaak, die op 14 april 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw, eiseres, dat de man, gedaagde, medewerking verleent aan de verkoop van hun gezamenlijke woning. De vrouw stelt dat zij en de man gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat zij hoofdelijke aansprakelijk zijn voor de hypothecaire lening. De vrouw heeft sinds juli 2024 de woning niet meer betreden en verblijft met hun minderjarige kind bij haar ouders. De vrouw vordert dat de man op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, en als de man hier niet aan voldoet, vraagt zij om een machtiging om de woning zelf te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de vrouw niet voor behandeling in kort geding zijn geschikt, omdat de verdeling van de woning en de bijbehorende financiële verplichtingen een bodemprocedure vereisen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en stelt dat partijen onderling afspraken moeten maken over het ophalen van persoonlijke spullen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.