ECLI:NL:RBROT:2025:4563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/10/696117 / KG ZA 25-225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken aan verkoop van woning in kort geding, afwijzing van de vorderingen

In deze zaak, die op 14 april 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw, eiseres, dat de man, gedaagde, medewerking verleent aan de verkoop van hun gezamenlijke woning. De vrouw stelt dat zij en de man gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat zij hoofdelijke aansprakelijk zijn voor de hypothecaire lening. De vrouw heeft sinds juli 2024 de woning niet meer betreden en verblijft met hun minderjarige kind bij haar ouders. De vrouw vordert dat de man op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, en als de man hier niet aan voldoet, vraagt zij om een machtiging om de woning zelf te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de vrouw niet voor behandeling in kort geding zijn geschikt, omdat de verdeling van de woning en de bijbehorende financiële verplichtingen een bodemprocedure vereisen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en stelt dat partijen onderling afspraken moeten maken over het ophalen van persoonlijke spullen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/696117 / KG ZA 25-225
Vonnis in kort geding van 14 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. T. Erdal te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Maassluis,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 maart 2025, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
  • de aanvullende productie 5 van Aslan;
  • de mondelinge behandeling op 31 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben vanaf 2015 tot juni 2024 een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is één minderjarig kind geboren ([naam]). De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning (hierna: de woning) en beide hoofdelijk aansprakelijk voor de daarop rustende hypothecaire lening. De vrouw is voor het laatst op 20 juli 2024 in de woning geweest, waarna zij met de minderjarige is vertrokken op vakantie. Sinds haar terugkeer van de vakantie verblijft de vrouw met de minderjarige bij haar ouders. De vrouw vordert – samengevat weergegeven – dat de man op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de woning, waarbij de overwaarde na aflossing van de restschuld en de overige verkoopkosten bij helfte wordt verdeeld. Als de man hieraan niet binnen zeven weken voldoet, vordert de vrouw een machtiging om de woning zelf te verkopen en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde medewerking van de man. Daarnaast vordert de vrouw dat de man wordt veroordeeld om de vrouw en twee vertrouwenspersonen onverwijlde en onbelemmerde toegang te verlenen tot de woning, zodat de vrouw de spullen van de minderjarige en van haarzelf kan ophalen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af. Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

Beoordelingskader kort geding
3.1.
In dit kort geding moet de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Van een spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening nodig is en van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang, gelet op de aard van de vorderingen, aanwezig is. Dit betekent dat de vorderingen van de vrouw kunnen worden behandeld.
3.3.
Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of de vorderingen van de vrouw in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. In dit vonnis in kort geding geeft de voorzieningenrechter alleen een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
De vordering tot verdeling leent zich niet voor behandeling kort geding
3.4.
De vrouw stelt dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling en dat als uitgangspunt geldt bij helfte verdelen. Volgens de vrouw weigert de man mee te werken aan de verkoop van de woning. De vrouw stelt dat zij een reëel belang heeft bij de verkoop van de woning vanwege haar hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover de bank en de voor haar daaruit voortvloeiende beperkingen om een andere woning te kunnen krijgen. Zonder haar aandeel in de woning te verkrijgen, heeft de vrouw geen perspectief en kan zij niet werken aan haar toekomst, aldus de vrouw. De vrouw vordert daarom verkoop van de woning op grond van artikelen 3:174 en 3:185 van het Burgerlijk Wetboek.
3.5.
De man voert aan dat hij het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning wenst over te nemen. Hij stelt voor om de WOZ-waarde te hanteren als waarde voor de verdeling. (Daarbij noemt hij overigens niet de meest recente.) Verder voert de man aan dat hij een verrekeningsvordering op de vrouw heeft ter grootte van de helft van de eigenaarslasten van de woning. Deze vordering bestaat volgens hem uit een nog te verrekenen bedrag van € 41.201,00 aan hypotheekrente, een bedrag van € 70.682,00 aan aflossing, een bedrag van € 2.700,00 voor een nieuwe cv-ketel en een bedrag van € 9.662,00 aan WOZ-aanslagen over de jaren 2018 tot 2025. Ter onderbouwing hiervan heeft de man een overzicht van zijn gestelde betalingen met betrekking tot de hypotheek en een e-mail met een offerte voor de nieuwe cv-ketel overgelegd. Volgens de man moet voordat een uitkoop van de vrouw gerealiseerd kan worden, eerst vast komen te staan wat de waarde van de woning voor de verdeling is en welke bedragen tussen partijen verrekend dienen te worden. Daarom is een verkoop van de woning op dit moment zijns inziens niet aan de orde. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
3.6.
De verdeling die tussen partijen moet plaatsvinden houdt meer in dan louter het bepalen van de overwaarde van de woning en de 50%/50% verdeling daarvan over partijen, zoals de vrouw meent. Er zijn mogelijk ook andere vorderingen van de een op de ander die samenhangen met de samenleving tussen partijen. In dat kader is van belang dat de man heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat hij in belangrijke mate de hypothecaire lasten heeft voldaan, waaronder aflossingen op de woning en betalingen van hypotheekrente. Daartegenover heeft de vrouw ter zitting gesteld dat zij, in de periode dat zij met de man samenwoonde, meer dan evenredig heeft bijgedragen aan de overige kosten in de huishouding, te weten de kosten voor boodschappen, vakanties en feestjes. Volgens de vrouw stortte zij daarnaast eens in de zoveel tijd € 5.000,00 of € 10.000,00 op de bankrekening van de man. Een en ander leent zich momenteel niet voor de behandeling in kort geding. De verdeling dient in dit geval dan ook in een bodemprocedure plaats te vinden, zodat de gestelde vorderingen over en weer zorgvuldig kunnen worden onderzocht.
3.7.
Daar komt bij dat de nu ingestelde vordering tot verdeling van de woning erop ziet dat de man medewerking moet verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De man heeft echter aangevoerd dat hij de vrouw wil uitkopen zodat hij zelf in de woning kan blijven wonen. Het is op dit moment echter onduidelijk of de man hiertoe financieel in staat is. Pas als blijkt dat de man de uitkoop van de vrouw niet kan financieren, ligt het in de rede dat de verkoop van de woning moet plaatsvinden aan een derde, zodat de overwaarde nadien tussen partijen kan worden verdeeld. In dit kader ligt het op de weg van de vrouw om ter zake van de verdeling eventueel een bodemprocedure aanhangig te maken. Het ligt op de weg van de man om in het kader van eventueel te voeren overleg of die eventuele bodemprocedure (alsnog) zo spoedig mogelijk in kaart te brengen of en op welke wijze hij de overname van de woning wenst te (en aantoonbaar kan) financieren. Daarbij ligt het in de rede dat het uitgangspunt is dat de vrouw haar aandeel in de reële actuele overwaarde (na verrekening van eventueel nog tussen partijen te verrekenen posten) uitbetaald krijgt en wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire lening. Als dat niet mogelijk blijkt omdat de man dat niet kan financieren, ligt het in de rede dat verkoop aan een derde noodzakelijk is.
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat de nu in kort geding ingestelde vorderingen die ertoe strekken de man te verplichten om zijn medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan een derde worden afgewezen.
Partijen moeten onderling afspraken maken over het ophalen van de spullen van de vrouw en de minderjarige
3.9.
De vrouw stelt dat zij op 20 juli 2024 voor het laatst in de woning is geweest en dat zij bij haar vertrek enkel kleding voor de vakantie in het buitenland heeft meegenomen. Sinds haar terugkomst van de vakantie weigert de man de vrouw toegang te verlenen tot de woning. De vrouw stelt dat het noodzakelijk is dat zij op korte termijn toegang krijgt tot de woning, zodat zij haar persoonlijke spullen en die van de minderjarige kan ophalen. Volgens de vrouw is de aanwezigheid van twee vertrouwenspersonen ten tijde van haar bezoek aan de woning noodzakelijk, nu zij structureel door de man wordt bedreigd.
3.10.
De man voert aan dat de vordering van de vrouw niet werkbaar is. De man is bereid om de persoonlijke spullen van de vrouw en de minderjarige aan de vrouw te geven, maar volgens de man is er nog geen overeenstemming over welke spullen van de vrouw zijn. Als de vrouw specificeert om welke spullen het gaat, dan zal de man nagaan of de opgave juist en vervolgens de spullen aan de vrouw geven. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
3.11.
Het ligt niet in de rede om de man te veroordelen tot het verlenen van onverwijlde en onbelemmerde toegang tot de woning aan de vrouw en twee vertrouwenspersonen. Een dergelijke algemene toegang tot de woning kan er toe leiden dat er zaken mee worden genomen zonder dat hierover overeenstemming tussen partijen bestaat en/of dat geschillen hierover ter plaatse tot een confrontatie tussen partijen leiden. Dit neemt echter niet weg dat de vrouw recht heeft op spoedige teruggave van haar persoonlijke spullen. Het ligt daarom meer in de rede dat de vrouw een opgave doet van de zaken die aan haar toebehoren. Dat betreft, zoals de vrouw ter zitting heeft verklaard, haar kleding en schoenen, de kleding en schoenen van de minderjarige en de administratie die betrekking heeft op de onderneming van de vrouw. Ter zitting is hierover afgesproken dat de advocaat van de vrouw een opgave van de relevante zaken aan de advocaat van de man zal doen en dat die zaken conform de door de advocaten nader te maken afspraak zo spoedig mogelijk door de man aan de vrouw ter beschikking worden gesteld. De voorzieningenrechter vertrouwt er vooralsnog op dat partijen de gemaakte afspraken te goeder trouw zullen uitvoeren.
3.12.
Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering die strekt tot afgifte van de persoonlijke spullen wordt afgewezen.
Proceskosten
3.13.
Partijen hebben langdurig met elkaar samengewoond en deze vorderingen vloeien voort uit die verbroken samenleving. De proceskosten zullen daarom tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2025.
[3894/1729]