4.1.Bewijswaardering
Standpunt van officier van justitie
Het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft voorafgaand aan het verkeersongeval een route van 4,5 kilometer afgelegd, waarbij hij herhaaldelijk de geldende maximumsnelheid ernstig heeft overschreden. Bij het naderen van het kruispunt waar het ongeval plaatsvond reed hij met een oplopende snelheid tot 56 kilometer per uur (hierna: km/u) in een bocht, terwijl daar slechts 30 km/u was toegestaan. Vervolgens heeft de verdachte aan de handrem getrokken, waardoor het voertuig in een slip raakte en hij de controle verloor. Als gevolg van het voorgaande is het voertuig over de kop in de sloot beland en heeft één van de inzittenden, de heer [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft zich met de voorgaande verkeersgedragingen schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5a WVW. Daarmee is de zwaarste schuldgradatie, te weten roekeloosheid in de zin van artikel 6 en 175, aan de orde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de door de officier van justitie bewezen geachte roekeloosheid vrijspraak bepleit. Het enkele feit dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden, maakt zijn rijgedrag zonder bijkomende omstandigheden – die ontbreken – niet roekeloos. Met betrekking tot het overige onder 1 ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de verdediging bepleit dat sprake is van één feitencomplex en dat artikel 5a en artikel 5 van de WVW als subsidiair, dan wel meer subsidiair ten laste gelegd hadden moeten worden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegd refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op 29 juni 2023 heeft op de Stoofweg in Hellevoetsluis een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte reed met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 30 km/u, namelijk 56 km/u, op de Rijksstraatweg en nam de bocht naar rechts richting de Stoofweg. De verdachte verloor de macht over het stuur, raakte in een slip en vervolgens is de personenauto op zijn kop in de naastgelegen sloot beland. Uit onderzoek van de aangetroffen slipsporen, de stand van de auto en beschikbare camerabeelden is naar voren gekomen dat de verdachte bij het ingaan van de bocht aan de handrem heeft getrokken. In de personenauto zaten naast de verdachte nog drie andere personen. Eén van de inzittenden heeft als gevolg van het verkeersongeval letsel opgelopen, bestaande uit hersenletsel.
Feit 1:
Artikel 6 WVW
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat hij schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft aan het verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer letsel heeft. De vraag is welke mate van schuld.
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, namelijk van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank moet in dat kader nagaan of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a)
De verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat de verdachte twee verkeersovertredingen heeft begaan. Allereerst heeft hij 56 km/u gereden terwijl de maximum toegestane snelheid 30 km/u was. Daarmee is sprake van een schending van de verkeersregels. Dit verkeersgedrag wordt als zodanig ook genoemd in artikel 6a, eerste lid, sub g, WVW. Daarnaast heeft de verdachte tijdens het rijden met die snelheid in een bocht de handrem aangetrokken.
b) In ernstige mate geschonden?
Roekeloosheid kan slechts worden bewezen als sprake is van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen.
Hoewel door het te snel rijden en in de bocht de handrem te gebruiken zonder meer sprake is van een schending van verkeersregels, is niet gebleken van overtreding van meer of andere verkeersregels, of van ander (bijkomstig) verkeersgevaarlijk gedrag tijdens of voorafgaand aan het ongeval. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte voorafgaand aan het ongeval meermaals de ter plaatse geldende maximumsnelheid overschreden. Uit aanvullend onderzoek van de politie blijkt dat de verdachte zijn snelheid bij het binnenrijden van de 30km/u zone heeft teruggebracht tot 30 km/u en daarna heeft geaccelereerd tot 56 km/u op het kruispunt waar het ongeval plaatsvond. De rechtbank is van oordeel dat deze eerdere snelheidsovertredingen losstaan van het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden en neemt om die reden die verkeersgedragingen niet mee in haar oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gesproken van het
in ernstige mateschenden van verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van roekeloosheid in de hierboven geschetste zin, zodat een verdere bespreking van de onder (c) en (d) genoemde bestanddelen achterwege zal blijven.
Onvoorzichtig rijgedrag
Het verkeersgedrag van de verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank als zeer onvoorzichtig worden aangemerkt.
Zwaar lichamelijk letsel?
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft als gevolg van het verkeersongeval hersenletsel opgelopen en heeft zeventien dagen in coma gelegen. Dit moet naar algemeen spraakgebruik aangemerkt worden als zwaar lichamelijk letsel. Het betreft ernstig letsel en dit had meerdere cognitieve stoornissen (stoornissen in het waarnemen, denken, taal, bewustzijn, geheugen, aandacht en concentratie) tot gevolg. Uit de FARR-verklaringen blijkt dat er sprake was van een lange genezingsduur en een langdurige revalidatie
Conclusie
De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat als gevolg van de ernstige schuld van de verdachte aan het verkeersongeval bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de vaststelling dat de verdachte als bestuurder van een motorvoertuig zeer onvoorzichtig hiermee heeft gereden waardoor de inzittende [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Feit 1 dient in deze zin bewezen te worden verklaard.
Feit 2 primair: vrijspraak
Aan de verdachte is onder 2 primair verweten dat hij zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet in ernstige mate worden geschonden en dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Gelet op dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van artikel 5a WVW, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesproken van het in ernstige mate schenden van verkeersregels.
Feit 2 subsidiair: Bewijsoverweging
Aan de verdachte is onder feit 2 subsidiair verweten dat hij zich zodanig heeft gedragen dat daarmee gevaar op de weg wordt veroorzaakt. Hij heeft door zijn verkeersgedrag in bredere zin gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, en dat wat hierboven is overwogen ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
4.1.1.Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.