ECLI:NL:RBROT:2025:4508

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
71-213018-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen van het bewerken van cocaïne

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en ten tijde van het onderzoek gedetineerd in de PI, heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor zijn betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of invoeren van cocaïne, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen verrichtte in de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank kwam tot een lagere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de aard van de feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks het ontbreken van cocaïne in de aangetroffen zakken metaalgrit, opzettelijk voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder chatberichten en observaties, voldoende bewijs boden voor zijn veroordeling. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71-213018-23
Datum uitspraak: 9 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 1] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
[postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd
in de PI [naam PI] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 5 maart 2025 en van 9 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de zitting van 3 maart 2025 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023 samen met anderen betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of invoeren van in dragermateriaal (metaalgrit) verwerkte verdovende middelen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In juli en augustus 2023 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) informatie over twee containers uit Colombia met als eindbestemming Nederland die zouden zijn beladen met 1.920 zakken van een onbekend dragermateriaal, waarvan 480 stuks gecontamineerd zouden zijn met elk twee kilo cocaïne. Ook wordt in die informatie de naam van de man genoemd die als chemicus verantwoordelijk zou zijn voor het extraheren van de verdovende middelen in Nederland, verdachte [verdachte 2] .
De bedoelde containers zijn op 24 juli 2023 afgeleverd bij verdachte [verdachte 3] op het adres [adres 2] in ’s-Graveland. Daar zijn de zakken, gevuld met magnetisch ijzer (metaalgrit), uit de containers gehaald.
Op 4 augustus 2023 is [verdachte 2] vanuit Colombia in Rotterdam gearriveerd.
Op 9 augustus 2023 wordt [verdachte 2] bij zijn hotel opgehaald door verdachte [verdachte 4] in een witte Seat Leon (kenteken [kentekennummer 1] ). Op een locatie in Heinenoord stappen [verdachte 2] en [verdachte 4] over in de laadruimte van een Opel Combo (kenteken [kentekennummer 2] ), die vervolgens naar een loods aan de [adres 3] in Heinenoord rijdt.
Bij de doorzoekingen op 10 augustus 2023 worden op het adres [adres 2] in ’s-Graveland en in de loods aan de [adres 3] in Heinenoord identieke zakken metaalgrit aangetroffen.
In de loods aan de [adres 3] (hierna: de loods) wordt ook een cocaïnewasserij in opbouwfase aangetroffen. In de loods zijn een grote hoeveelheid chemicaliën (ammonia, ethylacetaat, zwavelzuur), jerrycans met benzine en verschillende voorwerpen (speciekuipen, bakken, tonnen) gevonden die kunnen worden gebruikt om cocaïne uit een dragermateriaal te extraheren. Daarbij zijn ook lege flesjes met verpakkingen van een cocaïnetester gevonden. Er werden aanwijzingen gezien dat op kleine schaal al een begin was gemaakt met het extractieproces.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op beide locaties geen cocaïne in de zakken metaalgrit kunnen vaststellen.
In de loods zijn in een prullenbak (werk)handschoenen aangetroffen die op DNA zijn onderzocht. Aan de binnenkant van deze handschoenen is DNA aangetroffen van de verdachten [verdachte 5] en [verdachte 2] . De handschoenen waren aan de buitenkant vervuild met een zwarte stof en ook werd hierop cocaïne aangetroffen.
4.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde voorbereidingshandelingen kunnen op basis van de bevindingen in het dossier wettig en overtuigend worden bewezen. Alle bewijsmiddelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De verdachte is het contact ‘ [naam] ’ in de telefoon van [verdachte 4] . Uit hun onderlinge communicatie blijkt dat de verdachte samen met anderen vanaf 29 juli 2023 bewust is bezig geweest met het opzetten van een cocaïnewasserij aan de Westdijk in Heinenoord. De verdachte speelde samen met [verdachte 4] een belangrijke rol bij de coördinatie van het opzetten van die cocaïnewasserij en bij de logistiek.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op het terrein of in de loods is geweest waar de cocaïnewasserij werd aangetroffen. De verdachte heeft uitleg gegeven over het gebruik van de Opel Combo door de medeverdachte [verdachte 6] , over de aanschaf van verschillende spullen die in de loods zijn aangetroffen en over de benzinelucht in zijn Mercedes toen hij in de nacht van 9 op 10 augustus 2023 werd aangehouden. De verdachte ontkent dat hij het contact ‘ [naam] ’ is in de telefoon van de medeverdachte [verdachte 4] .
4.3.
Bewijswaardering
Vast staat dat op 10 augustus 2023 in de loods aan de Westdijk in Heinenoord een cocaïnewasserij in opbouwfase aanwezig was. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte daarbij betrokken is geweest en opzettelijk voorbereidingshandelingen heeft verricht in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Zij overweegt hierbij als volgt.
Bij de observatie van 9 augustus 2023 is de verdachte door de politie geobserveerd in de nabijheid van de loods in Heinenoord. De medeverdachten [verdachte 4] en [verdachte 2] , die als kok bij het uitwassen van cocaïne vanuit Colombia naar Nederland was gereisd, zijn diezelfde dag in de Opel Combo van de medeverdachte [verdachte 6] naar de loods in Heinenoord gebracht; de verdachte vertrok kort daarna in deze auto vanaf de loods. In de loods zijn diverse voorwerpen aangetroffen die eerder door de verdachte zijn aangeschaft. [verdachte 6] bezorgde in de door hem geleende Mercedes met paardentrailer van de verdachte zakken metaalgrit bij de loods en haalde daarna jerrycans met benzine. Hoewel de verdachte elke betrokkenheid bij de cocaïnewasserij ontkent en bij elk van deze bevindingen een neutrale uitleg heeft gegeven, moeten deze mede worden bezien in het licht van de chatberichten in het dossier.
Bij de aanhouding van de medeverdachte [verdachte 4] is een telefoon in beslag genomen. Daarin is berichtenverkeer aangetroffen tussen de medeverdachte en een persoon die in de telefoon is opgeslagen onder de naam ‘ [naam] ’. De rechtbank concludeert dat de verdachte de persoon is die dit account in gebruik had en overweegt daarbij het volgende:
  • In de periode van 10 juli tot en met 29 oktober 2023 maakt het telefoonnummer dat bij het contact ‘ [naam] ’ hoort regelmatig gebruik van een zendmast in de nabije omgeving van de woning van de verdachte. Dat gebeurt ook gedurende de nachtelijke uren en op een aantal momenten dat ‘ [naam] ’ in de chat schrijft dat hij thuis is.
  • Het telefoonnummer heeft onder meer contact met de telefoonnummers van de zoon en de vrouw van de verdachte. In de chats spreekt ‘ [naam] ’ over het feit dat hij met zijn zoon heeft getraind en dat hij ‘dood’ is vanwege ‘lange dagen plus trainen plus boxen’. Dit sluit aan bij de verklaring van de verdachte dat fitness en boksen zijn hobby is, dat zijn zoon personal trainer is en dat hij soms met hem meegaat.
  • Op 7 augustus 2023 maakt het telefoonnummer dat bij het contact ‘ [naam] ’ hoort om 12:08 uur en 14:51 uur gebruik van een zendmast in Oud-Beijerland. Om 14:19 uur die dag schrijft ‘ [naam] ' aan [verdachte 4] : ‘Heb alles, ben nu broodjes aan het wachten’. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij die dag in Oud-Beijerland bij de Hema een waterkoker heeft gekocht en broodjes heeft gehaald. Op de camerabeelden van de Hema is te zien dat de verdachte alleen is.
  • Op 8 augustus 2023, in de avond, stuurt ‘ [naam] ’ een bericht over het in de ochtend laden van een trailer en zakken, waarbij ‘ouwe’ meegaat. De medeverdachte [verdachte 6] , die zichzelf in een chat onder deze bijnaam identificeert, heeft verklaard dat hij in de ochtend van 9 augustus 2023 een paardentrailer heeft geleend van de verdachte en met de Mercedes van de verdachte daarmee zakken naar de loods heeft vervoerd.
De verklaring van de verdachte dat hij niet ‘ [naam] ’ is en dat het telefoonnummer ten onrechte aan hem is gekoppeld, acht de rechtbank in het licht van de genoemde bevindingen bij het onderzoek niet geloofwaardig. Zijn verklaring dat de in beslag genomen telefoon door iemand anders in zijn auto is achtergelaten en dat er op 7 augustus, ten tijde van het kopen van de waterkoker en de broodjes, mogelijk iemand anders bij hem in de buurt was die gebruik maakte van de telefoon, vindt geen steun in het dossier en heeft de verdachte verder ook niet concreet gemaakt of willen maken.
Dat betekent dat de rechtbank vaststelt dat de verdachte onder de gebruikersnaam ‘ [naam] ’ de appgesprekken met de medeverdachte [verdachte 4] heeft gevoerd. Deze gesprekken gaan over het opzetten van een cocaïnewasserij, over hoe het productieproces moet verlopen en over wat er allemaal nodig is in welke hoeveelheden. Er wordt gesproken over locaties voor het ‘sorteren’ en het ‘uithalen’, over een verdeling van de opbrengst (‘allemaal 25 procent’), over benodigde chemicaliën en materialen (onder andere glaswerk, plastic vaten, vatverwarmers, een magnetron en jerrycans) en over geactiveerde koolstof die nodig is voor het maken van een ‘blok’– de rechtbank begrijpt in deze context: een blok cocaïne. Volgens de chats bevat een aantal zakken “goede stash”, die vervolgens met ‘ouwe’ meegaan. Hoewel geen bewijs is gevonden dat de in de loods aangetroffen zakken metaalgrit cocaïne bevatten, leidt de rechtbank uit deze kwalificatie – in de omstandigheden van deze zaak – af dat de betrokken verdachten op zijn minst de verwachting hadden dat deze ‘stash’ cocaïne bevatte.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte samen met anderen de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Niet kan worden bewezen dat deze handelingen ook waren gericht op het voorbereiden of bevorderen van de invoer van cocaïne, zodat de verdachte van dit onderdeel partieel zal worden vrijgesproken.
Het pleidooi tot vrijspraak wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 29 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een (handels) hoeveelheid cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen,
mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededaders tezamen en in vereniging toen en daar opzettelijk
-
eenloods en opslagruimte, behorende bij het perceel aan de [adres 3] te Heinenoord, ter beschikking gesteld en- speciekuipen, bakken en tonnen voorhanden heeft gehad en- diverse chemische stoffen, waaronder ammonia, ethylacetaat en/of zwavelzuur voorhanden heeft gehad en- een productieopstelling opgezet ten behoeve van de productie van verdovende middelen en- een (glazen) waterkoker en prullenbakken en onderbedboxen heeft aangeschaft en- een of meer ontmoetingen en/of besprekingen gehad met betrekking tot het bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn
mededader(s) .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden en/of te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidings-handelingen bij de inrichting van een cocaïnewasserij. Het wassen van cocaïne vormt een belangrijke schakel bij de handel in en verkoop van cocaïne. Het gaat bovendien vaak gepaard met milieuschade, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden of in de buurt van woonwijken. Daarmee is dit een enorm maatschappelijk (milieu)probleem. De productie van en de (internationale) handel in harddrugs, waaronder cocaïne, wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast, en kan dan ook leiden tot ernstige ontwrichting van de samenleving. Het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot harddrugs dient daarom zeer krachtig te worden bestreden.
7.3.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het strafblad van 24 januari 2025 volgt dat hij recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Die feiten zijn gepleegd voorafgaand aan de onderhavige feiten. De rechtbank zal deze omstandigheid betrekken bij de strafmaat, in die zin dat zal worden beoordeeld welke straf bij een gelijktijdige veroordeling in beide zaken naar verwachting zou zijn opgelegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij, zonder de recente veroordeling, een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden zou hebben geëist.
De officier van justitie heeft bij haar eis aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie voor voorbereiding en bevordering van synthetische drugs. Vanuit de rechtspraak kent het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen eigen oriëntatiepunten voor dit soort feiten. De officier van justitie gaat ervan uit dat de aangetroffen cocaïnewasserij een zogenoemde fase 1-locatie betrof, nu er enkel sprake was van opbouw en voorbereiding, en dat het ging om een productielocatie van categorie IV (professionele opzet, hoge capaciteit). De rol daarbij van de verdachte is aan te merken als coördinator/contactpersoon/belangrijke uitvoerder.
Namens enkele medeverdachten is de door de officier van justitie gehanteerde classificatie gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Wanneer wordt uitgegaan van de door de officier van justitie gehanteerde richtlijn, was ook naar het oordeel van de rechtbank sprake van een fase 1-locatie, waarbij voorbereidingen werden getroffen voor een in te richten cocaïnewasserij. Gelet op de inrichting van de loods en de daarin aangetroffen voorwerpen, gaat de rechtbank echter niet uit van een professionele productielocatie met een hoge capaciteit, maar van een (middelgrote) productielocatie tussen categorie I en II. De verwachting was kennelijk wel dat men over een langere periode een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne uit de zakken zou halen. Dat er uiteindelijk geen cocaïne in het metaalgrit werd aangetroffen, doet niets af aan de criminele intenties van de verdachten en de strafbaarheid van de door hen gepleegde voorbereidingshandelingen. Met de officier van justitie kwalificeert de rechtbank de rol van de verdachte als die van coördinator/contactpersoon/belangrijke uitvoerder.
Omdat de rechtbank uitgaat van een andere classificatie van de aangetroffen cocaïnewasserij, zal een lagere straf worden opgelegd dan geëist door de officier van justitie. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg en herleeft daarmee met deze uitspraak. De officier van justitie heeft gevorderd de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen en de voorwaarden daarbij te wijzingen in die zin dat de schorsing van de voorlopige hechtenis alleen geldt zolang de verdachte uit anderen hoofde gedetineerd is. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor een nieuwe schorsing en wijst het verzoek daarom af. De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal na onherroepelijkheid van het vonnis plaatsvinden aansluitend op de straf die hij in een andere zaak op dit moment uitzit. Een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft daarbij geen meerwaarde en de rechtbank ziet geen aanleiding om vooruit te lopen op een eventueel in te stellen hoger beroep.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/ hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- loods en/of schuur en/of opslagruimte, althans één of meer ruimtes behorende bij het perceel aan de [adres 3] te Heinenoord, ter beschikking gesteld en/of
- aanpassingen/verbouwingen aan/bij die loods(en) en/of schuur en/of opslagruimte, althans aan/bij die één of meer ruimtes aangebracht en/of (laten) aanbrengen ten behoeve van de opslag van chemicaliën en/of grondstoffen en/of materialen en/of ten behoeve van de inrichting van een productieruimte, en/of
- 131 zaken met dragermateriaal (ijzerpoeder/zwart grit) voorhanden heeft gehad en/of
- speciekuipen, bakken en/of tonnen voorhanden heeft gehad en/of
- diverse chemische stoffen, waaronder ammonia, ethylacetaat en/of zwavelzuur voorhanden heeft gehad en/of
- ( delen van) een productieopstelling opgezet en/of geplaatst ten behoeve van de productie van verdovende middelen en/of
- een (glazen) waterkoker en/of één of meer (blauwe) prullenbak(ken) en/of één of meer onderbedbox(en) en/of opbergbox(en) heeft aangeschaft en/of
- een of meer ontmoeting(en) en/of bespreking(en) gehad met betrekking tot het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn
mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en).
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet)