ECLI:NL:RBROT:2025:4507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
71-203423-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor invoer van verdovende middelen, veroordeling voor voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het invoeren van verdovende middelen en voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan. De verdachte werd vrijgesproken van de invoer van cocaïne, omdat het bewijs hiervoor ontbrak. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen zakken metaalgrit geen cocaïne bevatten, zoals vastgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De verdachte was echter wel schuldig aan voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne. Hij had hand- en spandiensten verricht voor de opzet van een cocaïnewasserij, waaronder het huren van een loods en het vervoeren van chemicaliën. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte als katvanger en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71-203423-23
Datum uitspraak: 9 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 1] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
[postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 5 maart 2025 en van 9 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de zitting van 3 maart 2025 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023 samen met anderen betrokken is geweest bij de invoer in Nederland van in dragermateriaal (metaalgrit) verwerkte verdovende middelen en bij voorbereidingshandelingen tot het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of invoeren daarvan.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In juli en augustus 2023 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) informatie over twee containers uit Colombia met als eindbestemming Nederland die zouden zijn beladen met 1.920 zakken van een onbekend dragermateriaal, waarvan 480 stuks gecontamineerd zouden zijn met elk twee kilo cocaïne. Ook wordt in die informatie de naam van de man genoemd die als chemicus verantwoordelijk zou zijn voor het extraheren van de verdovende middelen in Nederland, verdachte [verdachte 2] .
De bedoelde containers zijn op 24 juli 2023 afgeleverd bij verdachte [verdachte 3] op het adres [adres 2] in ’s-Graveland. Daar zijn de zakken, gevuld met magnetisch ijzer (metaalgrit), uit de containers gehaald.
Op 4 augustus 2023 is [verdachte 2] vanuit Colombia in Rotterdam gearriveerd.
Op 9 augustus 2023 wordt [verdachte 2] bij zijn hotel opgehaald door verdachte [verdachte 4] in een witte Seat Leon (kenteken [kentekennummer 1] ). Op een locatie in Heinenoord stappen [verdachte 2] en [verdachte 4] over in de laadruimte van een Opel Combo (kenteken [kentekennummer 2] ), die vervolgens naar een loods aan de [adres 3] in Heinenoord rijdt.
Bij de doorzoekingen op 10 augustus 2023 worden op het adres [adres 2] in ’s-Graveland en in de loods aan de [adres 3] in Heinenoord identieke zakken metaalgrit aangetroffen.
In de loods aan de [adres 3] (hierna: de loods) wordt ook een cocaïnewasserij in opbouwfase aangetroffen. In de loods zijn een grote hoeveelheid chemicaliën (ammonia, ethylacetaat, zwavelzuur), jerrycans met benzine en verschillende voorwerpen (speciekuipen, bakken, tonnen) gevonden die kunnen worden gebruikt om cocaïne uit een dragermateriaal te extraheren. Daarbij zijn ook lege flesjes met verpakkingen van een cocaïnetester gevonden. Er werden aanwijzingen gezien dat op kleine schaal al een begin was gemaakt met het extractieproces.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op beide locaties geen cocaïne in de zakken metaalgrit kunnen vaststellen.
In de loods zijn in een prullenbak (werk)handschoenen aangetroffen die op DNA zijn onderzocht. Aan de binnenkant van deze handschoenen is DNA aangetroffen van de verdachten [verdachte 5] en [verdachte 2] . De handschoenen waren aan de buitenkant vervuild met een zwarte stof en ook werd hierop cocaïne aangetroffen.
4.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 ontbreekt het bewijs dat de ingevoerde partij metaalgrit cocaïne bevatte. Aanwijzingen dat dit wel het geval is geweest, zijn er in de vorm van de door de buitenlandse opsporingsautoriteiten verstrekte informatie, een indicatief testresultaat door het LFO, de aangetroffen cocaïnewasserij en de sporen van cocaïne die daar werden gevonden. Gezien de uiteindelijk negatieve testuitslagen van het NFI bij het onderzochte metaalgrit is er echter onvoldoende bewijs voor een veroordeling ter zake van de invoer van cocaïne en de LIRC-informatie kan niet als bewijs worden gebruikt.
De onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen kunnen op de basis van de bevindingen in het dossier wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft hand- en spandiensten verricht ten behoeve van de op te zetten cocaïnewasserij. Zo huurde hij de loods bij de medeverdachte [verdachte 7] , zorgde hij voor het vervoer van diverse goederen en regelde hij jerrycans met benzine. De verdachte stond daarbij ook in contact met de medeverdachte [verdachte 6] . Hij moet hebben geweten dat hij met zijn handelen een bijdrage leverde aan de beoogde productie van cocaïne.
Standpunt verdediging
De verdachte dient conform de vordering van de officier van justitie voor feit 1 te worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van feit 2 is vrijspraak bepleit. Daarbij is aangevoerd dat de verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden die hem op 9 augustus 2023 bekend waren, niet wist of had moeten weten dat hij met zijn handelen een significante bijdrage leverde aan de voorbereiding van het opzetten van de cocaïnewasserij. Daarmee kan niet worden bewezen dat het opzet van de verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, was gericht op de voorbereiding van een opiumdelict.
4.3.
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De in Heinenoord en in ’s Graveland aangetroffen zakken metaalgrit zijn onderzocht en het NFI heeft de aanwezigheid van cocaïne hierin niet kunnen vaststellen. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs voor de (verlengde) invoer van cocaïne.
4.4.
Bewijswaardering feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte samen met anderen de loods in Heinenoord heeft gehuurd en dat hij zakken metaalgrit en jerrycans met benzine naar de loods heeft vervoerd. Daarnaast zijn de medeverdachten [verdachte 4] en [verdachte 2] , de chemicus die voor deze klus vanuit Colombia naar Nederland is gekomen, op 9 augustus 2023 in de laadruimte van de Opel Combo van de verdachte naar de loods vervoerd. De verdachte zelf heeft eerder die dag zijn auto omgeruild voor de Mercedes van de medeverdachte [verdachte 6] en heeft hiermee volgens zijn verklaring met een paardentrailer tussen de 100 en 200 zakken metaalgrit naar de loods vervoerd; vervolgens heeft hij met de auto meerdere jerrycans met benzine gehaald.
Hoewel in de teruggevonden zakken metaalgrit geen cocaïne is aangetroffen, volgt uit chatberichten tussen de medeverdachten [verdachte 6] (account [accountnaam] ) en [verdachte 4] dat een onbekend aantal niet teruggevonden zakken mogelijk wel cocaïne (“goede stash”) bevatte, of dat de genoemde verdachten daar in elk geval vanuit gingen. De verdachte werd actief betrokken bij de voorbereidingen. [verdachte 6] zegt op 5 augustus 2023 in de chat dat de ‘goede’ zakken mee mogen in de trailer met “ouwe”, een bijnaam die vaker voorkomt in de chats (onder meer in relatie tot het ophalen van benzine) en waarmee de verdachte zichzelf enkele dagen voor zijn aanhouding identificeert in een sms-bericht aan een zekere Gipsy. In een chatbericht van 6 augustus 2023 zegt [verdachte 6] in aanwezigheid van de verdachte tegen [verdachte 4] dat hij op zoek gaat naar spullen, waaronder geactiveerde koolstof, die volgens de meegezonden lijst nodig zouden zijn om ‘een blok’ – de rechtbank begrijpt in deze context: een blok cocaïne – te maken. Ook regelt hij blauwe tests (cocaïne testers) bij de eigenaar van een smartshop. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte in de dagen voor het aantreffen van de cocaïnewasserij naast de reeds genoemde handelingen meer hand- en spandiensten heeft verricht, wat kan passen bij de bevinding dat ook in zijn eigen auto (de Opel Combo) metaalgrit is aangetroffen, identiek aan het gevonden materiaal in de cocaïnewasserij. Op de telefoon van de verdachte is een chatgesprek aangetroffen via Signal waarin de eigenaar van de telefoon met een persoon onder de gebruikersnaam [gebruikersnaam] kennelijk spreekt over de verdeling van geld. De naam [gebruikersnaam] wordt (onder een ander telefoonnummer) ook gebruikt in een groeps-chat op de telefoon van [verdachte 4] , welk gesprek in relatie tot andere door hem gevoerde chatgesprekken niet anders kan worden uitgelegd dan dat het kennelijk gaat over het wassen van cocaïne.
De verdachte erkent dat hij op de ten laste gelegde datum zakken metaalgrit naar de loods in Heinenoord heeft vervoerd en vervolgens jerrycans met benzine heeft gehaald. Hij weigert daarbij verdere details te geven en ontkent eerder contact te hebben gehad met de medeverdachte [verdachte 7] over de huur van de loods. Hij zegt dat het chatgesprek met het account [gebruikersnaam] op zijn telefoon door iemand anders is gevoerd, maar wil niet zeggen aan wie hij de telefoon zou hebben uitgeleend. Tegen deze achtergrond en gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij meende dat de door hem aangenomen klus bedoeld was voor het gieten van epoxy vloeren en dat hij geen aanwijzingen zag voor illegale activiteiten, niet geloofwaardig. Uit de chats blijkt dat de verdachte in de dagen voor het aantreffen van de cocaïnewasserij door de medeverdachten direct werd betrokken bij de voorbereidingen en dat bij hen kennelijk ook het vertrouwen bestond dat een kostbare lading als cocaïne, veilig aan de verdachte kon worden meegegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte tijdens het uitvoeren van deze handelingen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze handelingen het bereiden, bewerken, verwerken en vervoeren van cocaïne tot doel hadden. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Het pleidooi tot vrijspraak wordt verworpen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in de periode van 29 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervoeren van een (handels) hoeveelheid cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen, en om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, en- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededaders tezamen en in vereniging toen en daar opzettelijk
- een loodsen opslagruimte, behorende bij het perceel aan de [adres 3] te Heinenoord, ter beschikking gesteld, en
- speciekuipen, bakken en tonnen voorhanden heeft gehad, en
- diverse chemische stoffen, waaronder ammonia, ethylacetaat en zwavelzuur voorhanden heeft gehad, en
- een productieopstelling opgezet ten behoeve van de productie van verdovende middelen, en- een of meer ontmoetingen en/of besprekingeng ehad met betrekking tot het bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn
mededaders .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 2
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden en/of te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen, voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidings-handelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken en vervoeren van cocaïne. Hij heeft hand- en spandiensten verricht voor het inrichten van een cocaïnewasserij. Het wassen van cocaïne vormt een belangrijke schakel bij de handel in en verkoop van cocaïne. Het gaat bovendien vaak gepaard met milieuschade, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden of in de buurt van woonwijken. Daarmee is dit een enorm maatschappelijk (milieu)probleem. De productie van en de (internationale) handel in harddrugs, waaronder cocaïne, wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast, en kan dan ook leiden tot ernstige ontwrichting van de samenleving. Het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot harddrugs dient dan ook zeer krachtig te worden bestreden.
7.3.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijke strafbaar feit. Dit wordt in verzwarende zin meegewogen in de strafmaat.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 1 maart 2025 dat over de verdachte is opgemaakt blijkt onder meer dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en dat er op dit moment geen interventies nodig zijn binnen een forensisch kader.
De officier van justitie heeft bij haar eis aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie voor voorbereiding en bevordering van synthetische drugs. Vanuit de rechtspraak kent het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen eigen oriëntatiepunten voor dit soort feiten. De officier van justitie gaat ervan uit dat de aangetroffen cocaïnewasserij een zogenoemde fase 1-locatie betrof, nu er enkel sprake was van opbouw en voorbereiding, en dat het ging om een productielocatie van categorie IV (professionele opzet, hoge capaciteit). De rol daarbij van de verdachte is aan te merken als katvanger/uitvoerder.
De raadsman heeft zich, in aansluiting op het pleidooi van zijn collega in de strafzaak tegen de medeverdachte [verdachte 4] , op het standpunt gesteld dat de op te zetten productielocatie valt onder categorie I en niet onder categorie IV, waardoor de richtlijn voor een op te leggen straf aanzienlijk lager uitvalt. Volgens de raadsman kan in geval van een bewezenverklaring de rol van de verdachte daarbij worden gekwalificeerd als die van katvanger. Ook gelet op de leeftijd, de medische problemen en de fysieke conditie van de verdachte, en het door de reclassering als laag ingeschatte recidiverisico heeft de raadsman een aanzienlijk lagere straf bepleit dan de officier van justitie heeft geëist, met een groot voorwaardelijk strafdeel.
Wanneer wordt uitgegaan van de door de officier van justitie gehanteerde richtlijn, was ook naar het oordeel van de rechtbank sprake van een fase 1-locatie, waarbij voorbereidingen werden getroffen voor een in te richten cocaïnewasserij. Gelet op de inrichting van de loods en de daarin aangetroffen voorwerpen, gaat de rechtbank echter niet uit van een professionele productielocatie met een hoge capaciteit, maar van een (middelgrote) productielocatie tussen categorie I en II. De verwachting was kennelijk wel dat men over een langere periode een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne uit de zakken zou halen. Dat er uiteindelijk geen cocaïne in het metaalgrit werd aangetroffen, doet niets af aan de criminele intenties van de verdachten en de strafbaarheid van de door hen gepleegde voorbereidingshandelingen. De rol van de verdachte – die in opdracht van anderen vooral klusjes heeft uitgevoerd – valt naar het oordeel van de rechtbank onder die van katvanger.
Omdat de rechtbank uitgaat van een andere classificatie van de aangetroffen cocaïnewasserij, zal een lagere straf worden opgelegd dan geëist door de officier van justitie. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de verdachte en de raadsman ter zitting naar voren zijn gebracht. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank zal afzien van het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Wel zal een deel van de passend geachte gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal, gezien de ernst van het feit, ook een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd van na te noemen duur.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren, passend en geboden.
Omdat de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf oplegt waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, zal het eerder geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum van de uitspraak worden opgeheven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
78 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord en/of Antwerpen en/of Westerschelde, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 2 ahf/ond A Opiumwet)
2
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 10 augustus 2023
te Heinenoord en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/ hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige réden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- een of meer loods(en) en/of schuur en/of opslagruimte, althans één of meer ruimtes behorende bij het perceel aan de [adres 3] te Heinenoord, ter beschikking gesteld, en/of;
- aanpassingen/verbouwingen aan/bij die loods(en) en/of schuur en/of opslagruimte, althans aan/bij die één of ineer ruimtes aangebracht en/of (laten) aanbrengen ten behoeve van de opslag van chemicaliën, en/of grondstoffen en/of materialen en/of ten behoeve van de inrichting van een productieruimte, en/of;
- 131 zaken met dragermateriaal (ijzerpoeder/zwart grit) voorhanden heeft gehad, en/of;
- speciekuipen, bakken en/of tonnen voorhanden heeft gehad, en/of;
- diverse chemische stoffen, waaronder ammonia, ethylacetaat en/of zwavelzuur voorhanden heeft gehad, en/of;
-(delen van) een productieopstelling opgezet en/of geplaatst ten behoeve van de productie van verdovende middelen, en/of;
- een of meer ontmoeting(en) en/of bespreking(en) gehad met betrekking tot het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of vervoeren van die cocaïne met zijn
mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en).
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet)