Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser sub 1] ,
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 november 2024; en
- het tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] verleende verstek.
Rechtbank Rotterdam
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vrijwaringsvonnis aangevraagd tegen gedaagden [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 november 2024. De rechtbank heeft op 9 april 2025 vonnis gewezen. De vorderingen van [eiser sub 1] zijn afgewezen, omdat er geen grond was voor toewijzing in deze vrijwaringsprocedure. De vorderingen van [eiser sub 2] zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk moeten betalen aan [eiser sub 2] wat deze in de hoofdzaak is veroordeeld te betalen aan NLR Beheer B.V. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 2] toegewezen en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.