ECLI:NL:RBROT:2025:4432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/10/693923 / JE RK 25-245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

Op 12 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de gecertificeerde instelling Stichting Nidos, die betrokken is bij de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen: [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 16 oktober 2025, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 16 april 2026, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 april 2026. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd en dat de verlengingen noodzakelijk zijn voor hun verzorging en opvoeding. De moeder van de minderjarigen, die zelf ook met problemen kampt, heeft aangegeven dat zij graag meer betrokken wil zijn bij de hulpverlening en dat zij de samenwerking met de GI wil verbeteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog veel werk aan de winkel is, vooral met betrekking tot de schoolgang van [minderjarige 3] en de behandeltrajecten van [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen direct van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/693923 / JE RK 25-245
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling stichting Nidos,
gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2],
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 3].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. G.E. van der Pols, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van de GI van 30 januari 2025 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 6 februari 2025;
  • de toets van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 maart 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het verslag van de taalschool van [minderjarige 3], ter zitting overlegd door mr. G.E. van der Pols namens de moeder.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- drie vertegenwoordigers van de GI, [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3].
1.3.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar
wel de taal Dari, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [persoon 4], tolk in de taal Dari. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover afzonderlijk een gesprek gevoerd met de kinderrechter, met bijstand van voornoemde tolk in de taal Dari. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. [minderjarige 2] verblijft op een driemilieuvoorziening van [naam instelling].
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 16 april 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 16 april 2024 tot 16 april 2025.

3.Het verzoek

Met betrekking tot [minderjarige 1]
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Met betrekking tot [minderjarige 2]
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Met betrekking tot [minderjarige 3]
3.3.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

Met betrekking tot [minderjarige 1]
4.1.
De GI handhaaft het verzoek en licht het ter zitting als volgt toe. [minderjarige 1] heeft het afgelopen jaar mooie stappen gemaakt. [minderjarige 1] heeft zichzelf ontwikkeld en daar mag hij trots op zijn. [minderjarige 1] heeft een ambulant begeleider vanuit Inara die hem helpt met praktische zaken en waar hij mee kan praten als hij ergens mee zit. Prettig is dat [minderjarige 1] met deze begeleider in het Dari kan spreken. Indien de moeder liever wil dat [minderjarige 1] een begeleider heeft met wie hij enkel Nederlands spreekt, dan is de GI bereid hiernaar te kijken. Wel moet rekening gehouden worden met wachtlijsten. De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat er een warme overdracht kan plaatsvinden naar het Wijkteam. De GI heeft de duur van zes maanden verzocht omdat het Wijkteam kampt met wachtlijsten. Wel heeft de GI binnenkort al een afspraak met het Wijkteam gepland.
Met betrekking tot [minderjarige 2]
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en licht het ter zitting als volgt toe. Het afgelopen jaar is stroef verlopen. Dit had te maken met het feit dat het verlof van [minderjarige 2] naar de moeder moeizaam verliep. Ook verbleef [minderjarige 2] eerder op een gesloten groep en de transitie naar een open groep heeft veel van hem gevergd. Het afgelopen half jaar is beter verlopen, maar er zijn nog steeds doelen die behaald moeten worden. Een thuisplaatsing van [minderjarige 2] is op dit moment niet aan de orde nu zijn perspectief nog moet worden bepaald. Indien [minderjarige 2] langer bij [naam instelling] moet blijven, geeft hij aan graag elke week naar de moeder op verlof te willen. Om dat mogelijk te maken moeten er eerst dingen veranderen. Het verlof verloopt nu stroef, maar dit ligt ook aan de begeleiding vanuit de familie. De familie komt niet altijd de gemaakte afspraken na waardoor de GI wekelijks verlof nu niet ziet zitten. Wel is de GI bereid samen met de moeder en [minderjarige 2] de aankomende periode naar deze wens te kijken en te onderzoeken wat hierin mogelijk is. De GI heeft eerder al contact gehad met de gemeente om taxivervoer voor [minderjarige 2] te regelen, maar de gemeente ging hierin niet mee. Helaas is begeleiding vanuit de groep waar hij verblijft ook niet mogelijk. Daarnaast is de moeder een traject aangeboden waarin haar reiskosten worden vergoed en zij samen met [minderjarige 2] leert zelfstandig op pad te gaan, maar dit traject is niet voortgezet.
Met betrekking tot [minderjarige 3]
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en licht het ter zitting als volgt toe. De GI verwijst ook naar het verslag van de taalschool dat door mr. Van der Pols ter zitting is overlegd. Toen het gezin van Gorkum naar Rotterdam verhuisde, was een individuele begeleider vanuit Inara bij [minderjarige 3] betrokken. De bedoeling was dat deze individuele begeleider [minderjarige 3] zou begeleiden bij zijn schoolgang. Echter, dit is door de moeder stopgezet. De school heeft hierop getracht met de moeder afspraken te maken omtrent de schoolgang van [minderjarige 3], maar de moeder komt deze afspraken niet na. Zo haalt en brengt de moeder [minderjarige 3] te laat op en weg. Omdat de moeder de afspraken niet nakomt, kan de schoolgang van [minderjarige 3] niet worden uitgebreid en mag hij niet meer deelnemen aan activiteiten op school. Hierdoor stagneert [minderjarige 3] in zijn ontwikkeling en schoolgang. De GI is met de school van [minderjarige 3] in gesprek gegaan om te kijken of hij toch niet mocht deelnemen aan de activiteiten op school. Gebleken is dat de moeder het personeel en de kinderen op school had uitgescholden waardoor dit niet mogelijk was. Het is positief dat de moeder graag wil dat [minderjarige 3] meer naar school gaat, maar het is dan ook belangrijk dat de moeder meewerkt aan de hulpverlening die hiervoor wordt ingezet. De GI erkent dat de samenwerking met de moeder moeizaam verloopt. Dit was vooral de eerste periode het geval, maar het laatste half jaar lukt het de GI om bij de moeder binnen te komen en goede gesprekken te voeren. Echter, tegenover de hulpverlening blijft de moeder ambivalent wat de zaak compliceert. Zo is naast de individuele begeleider vanuit Inara eerder ook een cultureel mediator ingezet, maar dit is niet van de grond gekomen omdat de moeder hieraan niet wilde meewerken. Onlangs is besloten dat een heropstarttraject voor [minderjarige 3] passend is en de GI is voornemens hem bij De Piloot aan te melden. Daarnaast is [minderjarige 3] al aangemeld voor diagnostisch onderzoek bij Youz. Helaas zijn de wachtlijsten voor beide instanties onbekend.

5.Het standpunt van de moeder

Met betrekking tot [minderjarige 1]
5.1.
Door en namens de moeder wordt het volgende naar voren gebracht. Het gaat erg goed met [minderjarige 1] en de moeder vindt begeleiding vanuit de GI niet meer nodig. De moeder zou blij zijn als de casus daadwerkelijk wordt overgedragen naar het Wijkteam. [minderjarige 1] heeft een begeleider waar hij een goede band mee heeft en die ook van Afghaanse afkomst is. Dit is een langere tijd erg handig geweest nu zij makkelijk in het Dari met elkaar konden communiceren, maar het zou beter zijn als [minderjarige 1] nu een begeleider krijgt waarmee hij Nederlands spreekt om zo zijn taalvaardigheid te verbeteren.
Met betrekking tot [minderjarige 2]
5.2.
Door en namens de moeder wordt het volgende naar voren gebracht. De begeleider van [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij nog een flink traject moet doorlopen. Binnen dit traject zorgen de verlofmomenten en het contact met de familie voor veel stress. [minderjarige 2] mag om het weekend naar huis en de groep betaalt zijn ov-kosten. Omdat de reistijd drie uur is en [minderjarige 2] nog maar dertien jaar is, moet een familielid [minderjarige 2] altijd begeleiden.
Het is voor de moeder lastig om hiervoor steeds iemand te regelen en dit zorgt voor stress. Deze stress is voor [minderjarige 2] ook voelbaar. [minderjarige 2] is hier wekelijks dusdanig mee bezig dat hij niet aan zijn behandeling toekomt. Als [minderjarige 2] stappen wil maken, moet er dus voor gezorgd worden dat het verlof beter verloopt. Het mooiste zou zijn als de gemeente taxivervoer wil faciliteren. Van de begeleider van [naam instelling] heeft de advocaat begrepen dat dit voor andere kinderen eerder ook is geregeld. De advocaat hoopt dat de GI dit kan onderzoeken. De moeder wil graag dat [minderjarige 2] weer thuis komt wonen en om dit mogelijk te maken is het belangrijk dat hij zijn behandeling volgt. [minderjarige 2] heeft meerdere overgangen meegemaakt en [minderjarige 2] heeft tijd nodig om hieraan te wennen. Desondanks ziet de moeder een vooruitgang bij [minderjarige 2]. Wel vindt de moeder het zorgelijk dat [minderjarige 2] al langere tijd elders woont en zijn Nederlands nog steeds zo beperkt is.
Met betrekking tot [minderjarige 3]
5.3.
Door en namens de moeder wordt het volgende naar voren gebracht. De moeder is al enige tijd bezig met de GI, maar het verloopt allemaal moeizaam. De moeder heeft het gevoel dat er weinig tot geen stappen worden gezet en dat zij zelf bij instanties moet aankloppen om hulp te krijgen. De moeder vindt het kwalijk dat [minderjarige 3] nog steeds niet normaal naar school gaat. [minderjarige 3] mag maar een uur en een kwartier per dag naar school en de moeder wil dat [minderjarige 3] hele dagen naar school gaat. Daarnaast mag [minderjarige 3] op school niet meedoen met activiteiten. Wanneer de moeder dit bij de GI aankaart, wordt hier niets mee gedaan. Voor de schoolgang van [minderjarige 3] was een begeleider vanuit Inara betrokken, maar die is gestopt. De moeder weet niet precies waarom en zij zou graag willen dat de begeleider weer betrokken raakt. De moeder verwacht dat de GI de taak van deze begeleider overneemt, maar de GI pakt dit niet op. Uit het rapport van de taalschool blijkt dat een herstart bij De Piloot of bij Youz wordt aanbevolen en de moeder hoopt dat de GI [minderjarige 3] hiervoor al heeft aangemeld.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Voorgeschiedenis
6.2.
Het gezin verblijft sinds 2022 in Nederland nadat zij voor de oorlog uit Afghanistan zijn gevlucht. In het land van herkomst en onderweg naar Nederland hebben de moeder en de kinderen traumatiserende levensgebeurtenissen meegemaakt, wat een grote impact op hun levens heeft gehad. Zo is gebleken dat de kinderen moeite hebben met hun emotieregulatie wat zich kan uiten in fysieke agressie. Daarnaast kampt de moeder met persoonlijke problematiek waardoor zij niet altijd voldoende emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. Gedurende het verblijf van het gezin op een COA-locatie is voor zowel de moeder als de kinderen veel hulpverlening ingezet. In juli 2024 zijn de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 3] naar een eigen woning in Rotterdam zijn verhuisd. Belangrijk was dat de GI deze overgang zou monitoren en indien nodig aanvullende hulpverlening zou inzetten, nu de steun en hulp van het AZC is weggevallen.
Met betrekking tot [minderjarige 1]
6.3.
Gebleken is dat [minderjarige 1] de afgelopen periode grote stappen vooruit heeft gezet en de kinderrechter complimenteert [minderjarige 1] hiervoor. [minderjarige 1] profiteert van de begeleiding die hij krijgt van zijn ambulant begeleider vanuit Inara. Vanwege deze positieve ontwikkeling is de GI voornemens de casus over te dragen naar het Wijkteam en hiervoor staat [minderjarige 1] op de wachtlijst. De kinderrechter is het met de GI eens dat het van belang is dat de ambulante begeleider bij [minderjarige 1] betrokken blijft wanneer de casus wordt overgedragen naar het Wijkteam. Om dit te bewerkstelligen en te zorgen voor een warme overdracht, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengen voor de duur van zes maanden, te weten tot 16 oktober 2025.
Met betrekking tot [minderjarige 3]
6.4.
De zorgen rondom [minderjarige 3] zijn nog steeds onverminderd aanwezig. Voor [minderjarige 3] was eerder een ambulant begeleider ingezet die hem vaardigheden kon leren die passend zijn bij zijn ontwikkeling. Gebleken is dat deze begeleider gestopt is nu de moeder hier de meerwaarde niet van in zag. Daarnaast was er een begeleider vanuit Inara ingezet die [minderjarige 3] kon begeleiden bij zijn schoolgang, maar ook deze begeleiding is gestopt omdat de moeder hier niet voor open stond. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige 3] slechts ongeveer een uur per dag naar school gaat. Gebleken is dat het niet lukt om zijn schoolgang uit te breiden, nu de moeder de afspraken met school niet nakomt en [minderjarige 3] buitengewoon moeilijk gedrag vertoont. Hierdoor zit [minderjarige 3] vrijwel hele dagen thuis waardoor [minderjarige 3] in zijn sociale-emotionele ontwikkeling stagneert. Door de ambivalente houding van de moeder stagneert ook de hulpverlening en ook de samenwerking tussen de moeder en de GI loopt vast. Van belang is daarom dat de moeder de samenwerking met de GI aangaat om zo in het belang van [minderjarige 3] stappen te (blijven) zetten. De aankomende periode is het van belang dat de GI [minderjarige 3] met het oog op lange wachtlijsten zo snel mogelijk aanmeldt voor een herstart bij De Piloot zodat hij zijn schoolgang kan hervatten. Ook is het belangrijk dat het diagnostisch onderzoek bij [minderjarige 3] wordt afgenomen en dat de moeder haar medewerking hieraan verleent. Om dit in gang te zetten en te monitoren is de betrokkenheid van de GI noodzakelijk en de kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 16 april 2026.
Met betrekking tot [minderjarige 2]
6.5.
verblijft sinds april 2024 bij de driemilieuvoorziening van [naam instelling], nadat hij eerder op een gesloten groep bij Bergse Bos verbleef. De overgang naar de open groep heeft voor veel spanning bij [minderjarige 2] gezorgd, maar desondanks heeft hij positieve stappen gezet. De uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is gericht op behandeling omdat [minderjarige 2] kampt met PTSS en er vroeger sprake was van huiselijk geweld. Met de behandeling is een goede start gemaakt. Zo heeft [minderjarige 2] de individuele behandeling die was ingezet voor de overgang naar de open groep in december 2024 positief afgerond. Ook volgt hij momenteel beeldende therapie.
6.6.
De kinderrechter constateert dat waar [minderjarige 2] in zijn behandeling vastloopt, dit veelal komt door problemen omtrent zijn verlof. [minderjarige 2] mag eens in de twee weken op verlof naar de moeder, maar om naar huis te kunnen moet [minderjarige 2] drie uur enkele reis met het openbaar vervoer reizen. Omdat [minderjarige 2] dertien is mag hij nog niet zelfstandig reizen en moet een familielid [minderjarige 2] halen en brengen. In de praktijk leidt dit tot veel problemen waardoor [minderjarige 2] en de moeder veel stress ervaren. Hierdoor komt [minderjarige 2] onvoldoende toe aan zijn (vervolg)behandeling en profiteert hij niet optimaal van de hulpverlening. Deze behandeling is voor [minderjarige 2] wel noodzakelijk nu hij nog steeds moeite heeft met zijn emotieregulatie en impulsief en internaliserend kan reageren. Ter zitting is gebleken dat dit probleem opgelost kan worden als de gemeente taxivervoer voor [minderjarige 2] faciliteert, maar de gemeente heeft zich hiertoe eerder niet bereid verklaard. De kinderrechter acht het van buitengewoon belang voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] en het behalen van de doelen van de ondertoezichtstelling dat dit taxivervoer wordt geregeld. Slechts op die manier komt er meer rust voor [minderjarige 2] en de moeder waardoor hij volledig toekomt aan zijn behandeling en de benodigde stappen vooruit kan maken.
6.7.
De moeder en [minderjarige 2] willen graag dat [minderjarige 2] thuis komt wonen en hij hier 1 op 1 begeleiding krijgt. Echter, [minderjarige 2] moet eerst grote stappen maken in zijn behandeling en zijn perspectief moet worden bepaald. Dit maakt dat een terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder op dit moment niet mogelijk is, ook niet gelet op de beperkte draagkracht van de moeder.
6.8.
Het voorgaande maakt ook dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
6.9.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 16 april 2026.
6.10.
De kinderrechter verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] tot 16 oktober 2025;
7.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] tot 16 april 2026;
7.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] tot 16 april 2026;
7.4.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 16 april 2025 tot 16 april 2026;
7.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 24 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.