ECLI:NL:RBROT:2025:4428

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11435907 CV EXPL 24-30861
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde elektriciteitsfacturen door energieleverancier aan voormalige vennoten van een vof

In deze zaak heeft ENGIE Energie Nederland N.V. een vordering ingesteld tegen de voormalige vennoten van een vennootschap onder firma (vof) voor onbetaalde elektriciteitsfacturen. De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zijn aangesproken voor een bedrag van € 5.018,13, dat bestaat uit een hoofdsom van € 4.120,48, buitengerechtelijke incassokosten van € 537,05 en wettelijke handelsrente van € 360,60 tot 26 september 2024. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst waarbij ENGIE elektriciteit heeft geleverd aan het adres van de vof. De gedaagden hebben betwist dat zij een vergoeding verschuldigd zijn voor de maand juni 2023 en hebben aangevoerd dat zij een adreswijziging hebben doorgegeven, maar dit niet verder geconcretiseerd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk moeten betalen, omdat zij niet voldoende hebben onderbouwd waarom de gevorderde hoofdsom niet zou kloppen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de factuur niet tijdig is betaald en dat de incassokosten terecht in rekening zijn gebracht. De wettelijke handelsrente is toegewezen, omdat de gedaagden in verzuim zijn geraakt. De proceskosten zijn begroot op € 1.561,74, die ook door de gedaagden moeten worden betaald. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ENGIE het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagden in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11435907 CV EXPL 24-30861
datum uitspraak: 18 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ENGIE Energie Nederland N.V.,
vestigingsplaats: Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: [persoon A] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats 1] ,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
Eisende partij wordt hierna ‘Engie’ genoemd. Gedaagde partijen worden afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ en gezamenlijk ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 november 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde 1] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op de repliek, maar van die mogelijkheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn voormalige vennoten van de vof [naam VOF] die gevestigd was aan het adres [vestigingsadres] in Rotterdam. De vof is per 1 juni 2023 uitgeschreven uit het Handelsregister en de onderneming op dat adres is voortgezet met een ander KvK-nummer. Engie is een energieleverancier en zij heeft op grond van een overeenkomst elektriciteit aan het adres van de vof geleverd. Volgens Engie zijn [gedaagde 1] c.s. in hun hoedanigheid van (voormalig) vennoten van de vof [naam VOF] voor de aan hun geleverde elektriciteit een vergoeding verschuldigd over de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023. Engie stelt dat de factuur daarvan ter hoogte van € 4.120,48 niet is betaald. Zij wil daarom in deze procedure dat [gedaagde 1] c.s. dat alsnog doen. Omdat zij de factuur niet op tijd hebben betaald, vordert zij ook buitengerechtelijke incassokosten van € 537,05 en de wettelijke handelsrente die tot 26 september 2024 € 360,60 bedraagt. In totaal eist Engie € 5.018,13 met verdere rente en met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat zij een vergoeding zijn verschuldigd over de maand juni 2023. Zij voeren verder aan dat zij een adreswijziging hadden doorgegeven aan Engie en dat zij geen eindafrekening en sommaties hebben ontvangen. Zij zijn het daarom niet eens met de bijkomende kosten.
2.3.
De vordering van Engie wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld om € 5.018,13 met bijkomende kosten aan Engie te betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Factuur
2.4.
[gedaagde 1] c.s. betwisten weliswaar dat zij een vergoeding zijn verschuldigd over de maand juni 2023 maar zij hebben hun verweer niet gemotiveerd. Het had op hun weg gelegen om nader te concretiseren waarom de gevorderde hoofdsom op dat punt niet zou kloppen, maar dat hebben zij niet gedaan. De hoofdsom van € 4.120,48 wordt dus toegewezen.
Incassokosten
2.5.
De incassokosten zijn terecht bij [gedaagde 1] c.s. in rekening gebracht (artikel 6:96 BW). [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld dat zij een adreswijziging hebben doorgegeven aan Engie, maar Engie heeft bij repliek betwist dat dit het geval is. Zij heeft daarbij uitgelegd dat de eindafrekening en sommaties zowel per post als per mail naar het laatst bekende post- en mailadres van de vof zijn verstuurd. De verstuurde mails zijn niet onbestelbaar retour gekomen, zodat ervan kan worden uitgegaan dat deze zijn afgeleverd. [gedaagde 1] c.s. hebben niet meer gereageerd op de repliek. Gelet op de gemotiveerde betwisting van Engie is het enkel stellen dat er een adreswijziging is doorgegeven, zonder dit concreet te onderbouwen, niet voldoende. Het is dan ook niet vast komen te staan dat [gedaagde 1] c.s. een adreswijziging hebben doorgegeven aan Engie.
2.6.
Gelet op het voorgaande wordt ervan uitgegaan dat Engie de eindafrekening en sommaties heeft verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde 1] c.s. daar konden worden bereikt. Omdat de factuur niet (tijdig) is betaald, zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 537,05 verschuldigd.
Rente
2.7.
[gedaagde 1] c.s. zijn ook de wettelijke handelsrente verschuldigd, omdat [naam VOF] de factuur niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Daarom is op grond van artikel 6:119a BW wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf de verzuimdatum. Engie heeft gesteld dat dat tot 26 september 2024 € 360,60 is en [gedaagde 1] c.s. hebben dat niet betwist.
Proceskosten
2.8.
[gedaagde 1] c.s. worden hoofdelijk veroordeeld om de proceskosten te betalen, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De proceskosten zijn namelijk niet ten onrechte gemaakt. Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding was de factuur niet betaald. Engie heeft ook nog aangemaand om te betalen op het haar bekende adres. Omdat ook daarna niet is betaald, is Engie deze rechtszaak gestart. Van rauwelijks dagvaarden is dus geen sprake. Er is geen communicatie geweest met de vennoten in persoon op een ander adres dan dat van de onderneming, maar bij gebrek aan adreswijziging viel dat ook niet van Engie te verwachten.
2.9.
De kantonrechter begroot de proceskosten aan de kant van Engie op € 224,74 aan dagvaardingskosten, € 524,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.561,74. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Engie dat eist en [gedaagde 1] c.s. daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan Engie te betalen € 5.018,13 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 4.120,48 vanaf 27 september 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van Engie worden begroot op € 1.561,74 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken.
53954