ECLI:NL:RBROT:2025:4417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
10/150908-23 en 10/054807-24 ttz gev
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en straatroof door minderjarige verdachte

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en andere strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar veroordeelde hem voor poging tot zware mishandeling en straatroof. De feiten vonden plaats op 3 april 2023 en 28 januari 2024 in Vlaardingen. De verdachte werd veroordeeld tot 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een deels voorwaardelijke werkstraf van 100 uren met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen was. De verdachte had met een mes stekende bewegingen gemaakt naar het slachtoffer, wat leidde tot verwondingen. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een straatroof waarbij slachtoffers onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen werden hun bezittingen af te geven. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een positieve ontwikkeling en begeleiding door jeugdreclassering. De vorderingen van benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade aan het slachtoffer van de zware mishandeling en materiële schade aan het slachtoffer van de straatroof.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/150908-23 en 10/054807-24 (gevoegd ttz)
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 6 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, heeft gevorderd:
- vrijspraak van de in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en het in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 80 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot doodslag (parketnummer 10/150908-23 impliciet primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (parketnummer 10/150908-23 -impliciet subsidiair)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet subsidiair ten laste gelede poging tot zware mishandeling, nu dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de aangever in de teelballen en/of geslachtsdelen heeft gestoken. Uit het dossier blijkt weliswaar dat de aangever een snijwond in zijn vinger heeft opgelopen en een kleine verwonding aan de zij, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Te meer omdat de wond is ontstaan doordat de aangever het lemmet van het mes zelf heeft beetgepakt en de verdachte probeerde weg te komen terwijl de aangever boven op hem zat.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging en met de officier van justitie, acht de rechtbank de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wél wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 3 april 2023 met een mes in zijn hand achter de aangever is aangerend en stekende bewegingen in de richting van de aangever heeft gemaakt, die met de verdachte in een worsteling op de grond was beland. De aangever is daarbij in zijn zij geraakt en heeft ook een snijwond in zijn vinger opgelopen. Door aldus te handelen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bij het steken in de zij hadden immers gemakkelijk kwetsbare en vitale delen van het lichaam geraakt kunnen worden ten gevolge waarvan zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Dat het letsel in ernst relatief beperkt is gebleven, is slechts een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. De handelingen zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.3.
Conclusie
De in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering parketnummer 10/054807-24 feit 1
Het in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en de verdediging heeft geen verweer gevoerd. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Gedeeltelijke bewezenverklaring parketnummer 10/054807-24 feit 2
De in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 2 ten laste gelegde diefstallen van geldbedragen zijn ook door de verdachte bekend. De verdediging heeft evenwel vrijspraak bepleit van de diefstal van het aan de zoon van [slachtoffer 3] toebehorende geldbedrag, omdat hierbij – anders dan bij de diefstal van het aan [slachtoffer 2] toebehorende geldbedrag – geen gebruik is gemaakt van een valse sleutel. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten het aan de zoon van [slachtoffer 3] toebehorende geldbedrag hebben gestolen door middel van een valse sleutel, aangezien het geldbedrag niet door de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) is gepind, maar door de zoon van [slachtoffer 3] zelf. Hij heeft het geldbedrag onder bedreiging gepind en aan de verdachte gegeven. Dat betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal door middel van een valse sleutel voor zover het de diefstal van het aan de zoon van [slachtoffer 3] toebehorende geldbedrag betreft. Het onder 2 ten laste gelegde is voor het overige door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet subsidiair ten laste gelegde. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/150908-23
hij op 3 april 2023 te Vlaardingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, heeft gestoken in de zij
en heeft gesneden in een vinger,
van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 10/054807-24
1.
hij op 28 januari 2024 te Vlaardingen,
op de openbare weg, te weten het Mendelssohnplein,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld
a. a) [slachtoffer 2] en
b) de zoon van [slachtoffer 3] (zoon wil niet met naam genoemd worden)
heeft gedwongen tot de afgifte van:
a. a) een iphone 13 en een bankpas met pincode en een kentekenbewijs en
rijbewijs en
b) een iphone 15 en airpods en een bankpas met pincode,
die aan die [slachtoffer 2] of die zoon
toebehoorden door:
- tegen die [slachtoffer 2] en die zoon te zeggen: "meelopen" en
- die [slachtoffer 2] en die zoon een gedeelte van een vuurwapen te tonen welke zich bevond tussen de broek en broekriem van verdachte
en
- in een steeg een vuurwapen te plaatsen in de nek,
van die [slachtoffer 2] en een
doorgeladen vuurwapen te tonen aan die [slachtoffer 2]
en die zoon en daarbij tegen die [slachtoffer 2] en die zoon te zeggen dat zij
al hun spullen en pinpassen en pincodes moesten afgeven en
- die zoon te slaan tegen een wang en
- tegen die [slachtoffer 2] en die zoon te zeggen: "als jullie aangifte gaan doen gaan we
jullie opzoeken en jullie dood schieten" en
- die [slachtoffer 2] en die zoon gedurende lange tijd (ongeveer 1 uur) op te houden
in voornoemde steeg met hun gezicht naar een muur en waarbij
verdachte [verdachte 2] in het bezit was van voornoemd vuurwapen
en
- tegen die [slachtoffer 2] en die zoon te zeggen door verdachte [verdachte 2] : "als
jullie alleen waren dan hadden jullie allang de kogel gekregen van [voornaam verdachte 1] ";
2.
hij op 28 januari 2024 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met anderen, a) een totaalbedrag van 684,97 euro,
dat aan
a. a) [slachtoffer 2]
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen
geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, door met eerder door afpersing weggenomen bankpas plus
pincode, geld te pinnen/opnemen bij geldautomaten
en producten af te rekenen bij winkels tot
welk gebruik hij, verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/150908-23
poging tot zware mishandeling
Parketnummer 10/054807-24
1.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
1.
Strafbaarheid feiten
5.2.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de mishandeling die in de zaak met parketnummer 10/150908-23 (meer) subsidiair ten laste is gelegd, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat - kort gezegd - sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever, waartegen verdediging noodzakelijk was. De verdachte is naar de desbetreffende plek gelokt en door de aangever van zijn hasj beroofd. Toen de aangever zonder te betalen met de hasj wegrende, is de verdachte er achteraan gerend. De verdachte meende bij de aangever een mes te zien en heeft daarom zijn mes gepakt. De verdachte zag geen andere uitweg dan zichzelf te verdedigen, nadat er een worsteling ontstond en hij onderop de aangever kwam te liggen. De verdachte heeft uitgehaald met het mes om zich te verdedigen en weg te kunnen komen.
5.2.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan slagen, nu de verdachte zelf achter de aangever is aangerend met een mes in zijn handen.
5.2.3.
Beoordeling
De rechtbank begrijpt het noodweerverweer van de verdediging zoals dat ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is gevoerd zo dat de aangevoerde noodweersituatie ook aanwezig moet zijn geweest ten aanzien van het primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ van eigen lijf, eerbaarheid of goed, of dat van een ander. Ook moet zijn voldaan aan de eisen van subsidiariteit (de verdediging moet geboden zijn) en proportionaliteit (de verdediging moet in verhouding staan tot de aanval).
Voor zover moet worden aangenomen dat de verdachte een aan hem toebehorend goed (hasj) of zichzelf moest beschermen tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’, geldt dat de verdediging (bestaande uit steken met een mes) niet in redelijke verhouding staat tot de aanval. Dat de aangever ook een mes had of leek te hebben, kan uit het dossier niet worden afgeleid. De aangever ontkent dat en geen van de door de politie gehoorde getuigen verklaart over een ander mes, of iets dat daarop lijkt, dan het mes dat de verdachte bij zich had en dat door de aangever van de verdachte is afgepakt.
Nu niet is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit, kan het beroep op noodweer niet slagen.
5.2.4
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door midden op de dag, in een woonwijk, een persoon achterna te rennen met een mes, stekende bewegingen in de richting van deze persoon te maken en deze persoon tijdens de daaropvolgende worsteling daadwerkelijk te steken. Er mag van geluk worden gesproken dat de uiteindelijke fysieke gevolgen van de steekpartij relatief zijn meegevallen voor de aangever. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien gaat het om een ernstig strafbaar feit dat – nu het midden op de dag, op de openbare weg heeft plaatsgevonden – gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij de direct betrokkenen in het bijzonder. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op zeventienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan straatroof. De slachtoffers zijn onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen tot afgifte van onder meer hun pinpassen, pincodes en telefoons. De slachtoffers zijn meegenomen naar een steeg waar zij zijn bedreigd en hun spullen hebben moeten afgeven. De verdachte heeft vervolgens met de pinpas van slachtoffer [slachtoffer 2] geld gepind en in meerdere winkels goederen betaald. De slachtoffers moesten in de tussentijd, ongeveer een uur, in de steeg blijven staan, onder toeziend oog van de medeverdachten. Een van de slachtoffers is daarna door de verdachte in het gezicht geslagen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben een zeer bedreigende situatie voor de slachtoffers gecreëerd. Zij hebben ernstige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt. Straatroof is een zeer ernstig feit. In het algemeen zijn slachtoffers van dit soort feiten vaak nog lang bang om op straat te zijn en opnieuw in een vergelijkbare situatie terecht te komen. Naast de gevoelens van angst bij de slachtoffers, zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de maatschappij in het algemeen. De verdachte is met zijn handelen geheel voorbij gegaan aan deze gevoelens en heeft kennelijk alleen gedacht aan wat er voor hem te halen viel.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf.
6.3.2.
Rapportages en verklaringen van de deskundige op de terechtzitting
GZ-psycholoog drs. [persoon A]heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 11 juli 2024. Dit rapport houdt - zakelijk weergeven en voor zover van belang - het volgende in.
Er is bij de verdachte geen sprake van een psychische stoornis of een verstandelijke beperking, waardoor hij geheel verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn gedrag ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Hij beschikt over een steunend netwerk en over een dagbesteding in de zin van school en werk. Ten tijde van het eerste tenlastegelegde feit was er sprake van een onveilig opgroeiklimaat, waardoor de opgroeiomstandigheden instabiel zijn geweest en de verdachte ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Het is niet ondenkbaar dat de verdachte zich toen alleen heeft gevoeld en zijn heil heeft gezocht bij jongeren op straat. Er is geen zicht verkregen op de eventuele interactie/relatie tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor pathologische beïnvloedbaarheid door derden.
Gelet op het voorgaande wordt er vanuit gedragsdeskundige optiek geen noodzaak gezien om, binnen een juridisch kader, aan de verdachte een behandeling te adviseren. Hoewel het tenlastegelegde de verdachte volledig toe te rekenen is en er derhalve geen behandeling noodzakelijk is, kan wel geadviseerd worden dat de verdachte de komende periode toezicht en begeleiding krijgt van de jeugdreclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf. De verdachte ontvangt wekelijkse begeleiding vanuit Chapter Next, alwaar hij meer inzicht in zijn gevoelens en gedachten kan geven. Geadviseerd wordt om deze begeleiding voort te zetten, waarbij een specifiek aandachtspunt is om (eventuele effecten van de) ingrijpende gebeurtenissen te verwerken. Daarnaast is het van belang om te monitoren op het gebied van zijn sociale netwerk.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 december 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het algemeen recidive risico komt uit op hoog. Uit het raadsonderzoek komt het dynamisch risico profiel uit op midden. Vanuit onderhavig onderzoek komen er zowel risico factoren als beschermende factoren naar voren. De Raad heeft overwogen een (deels) (on)voorwaardelijke werkstraf te adviseren vanwege de lengte van zijn schorsingsperiode en het feit dat de verdachte zich aan de voorwaarden heeft gehouden en zijn medewerking verleent aan de jongerencoach, de jeugdreclassering en de afname van het persoonlijkheidsonderzoek. Daarbij heeft hij zich ingezet om zijn diploma te behalen om zo zijn kansen op de arbeidsmarkt te doen vergroten. Toen de verdachte zijn vrijheden terugkreeg en er minder zicht op hem en zijn sociale kring kwam, is hij echter opnieuw in aanraking gekomen met de politie. Hierdoor heeft hij zijn schorsende voorwaarden overtreden. De Raad adviseert daarom een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden dat de verdachte zijn medewerking verleent aan de begeleiding door de jongerencoach en dat hij zich schikt naar de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: te noemen JBRR)heeft een briefrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 februari 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte wordt sinds 22 juni 2023 begeleid door JBRR in het kader van een schorsing. Sinds begin april 2024 is er een jongerencoach vanuit Chapter Next betrokken. Deze jongerencoach heeft met name bij de praktische zaken geholpen. Tot op heden blijkt dat de verdachte op meerdere gebieden positief functioneert en dat er beschermende factoren aanwezig zijn ter voorkoming van herhaling. De verdachte heeft een MBO 2 diploma gehaald en hij heeft werk. De ouders van de verdachte zijn betrokken en gaat het goed bij moeder thuis, waar hij woont. Er wordt gezien dat hij meer volwassen is geworden. Begeleiding door de jongerencoach en/of jeugdreclasseerder heeft geen meerwaarde meer.
JBRR adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overschrijdt, onder de algemene voorwaarden dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
Ter zitting is door jeugdreclasseerder, [persoon B]aanvullend naar voren gebracht dat de verdachte zijn leven goed op de rit heeft. Hij werkt fulltime als bezorger. De begeleiding door Chapter Next had de laatste periode met name een monitorende vorm. De verdachte heeft een periode een enkelband en avondklok gehad. Hij heeft zich aan de afspraken hiervan goed gehouden. Ook thuis gaat het goed. De verdachte functioneert op meerdere gebieden positief en er zijn beschermende factoren aanwezig ter voorkoming van herhaling. De jeugdreclasseerder is daarom van mening dat begeleiding vanuit de jongerencoach en/of de jeugdreclassering geen pedagogische meerwaarde meer heeft.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
6.4.1.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Gelet op de hiervoor beschreven ontwikkeling van de verdachte en de adviezen van de deskundigen, is de rechtbank evenwel van oordeel dat de jeugddetentie niet langer moet duren dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
In de ernst van de feiten ziet de rechtbank aanleiding om daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, op te leggen. Bij de bepaling van de duur hiervan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken aan minderjarigen worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak met parketnummer 10/150908-23. Uitgangspunt in een strafzaak tegen een minderjarige is dat eindvonnis wordt gewezen binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 19 juni 2023, toen de verdachte in verzekering werd gesteld. Nu 21 maanden na aanvang van deze termijn eindvonnis wordt gewezen, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden met 5 maanden overschreden. Dit leidt tot strafvermindering. Ook heeft de rechtbank, in het voordeel van de verdachte, rekening gehouden met de gevolgen die de door de verdachte gepleegde poging tot zware mishandeling voor hemzelf heeft gehad. De verdachte is namelijk, nadat de aangever het mes van hem had afgepakt, meermalen door de aangever gestoken, waaronder in zijn hals.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen werkstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
6.4.2.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/150908-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 188,- aan materiële schade (bestaande uit schade aan jas en broek) en een bedrag van € 1.740,- aan immateriële schade, en een bedrag van € 3.000,- aan affectieschade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot de gevorderde materiële schade, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Bij de vaststelling van de immateriële schade dient naar mening van de officier van justitie er rekening mee gehouden te worden dat de gevolgen voor de verdachte, die op zijn beurt door de benadeelde partij gestoken is, aanzienlijk ernstiger waren.
7.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.1.3.
Beoordeling
Omdat de verdediging heeft betwist dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden, moet de benadeelde partij zijn stelling dat hij schade heeft geleden onderbouwen. Bij de vordering tot schadevergoeding zijn geen stukken gevoegd ter onderbouwing van de schade. De benadeelde partij de gelegenheid geven om zijn stelling alsnog te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor zover de vordering betrekking heeft op materiële schade, zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wel vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft namelijk lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het in de zaak met parketnummer 10/150908-23 bewezen verklaarde feit. Gelet op de relatief beperkte ernst van het letsel, zal die schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Vergoeding van affectieschade kan alleen aan naasten van een slachtoffer worden toegekend. Het gevorderde bedrag van € 3.000,- aan affectieschade wordt daarom (als niet op de wet gegrond) afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 april 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 250,- (bestaande uit immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
7.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 985,- aan materiële schade en een bedrag van € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Apple oortjes (Airpods) € 265,-
- Coaching kosten € 370,-
- Ringbel € 100,-
- Pinnen onder dwang € 250,-
7.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade geheel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, refereert de officier van justitie zich wat betreft de hoogte aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat uit de vordering niet blijkt dat mevrouw [benadeelde] gemachtigd is door het slachtoffer/haar zoon om de vordering in te dienen, en evenmin blijkt dat zij gezag uitoefent over haar zoon.
Subsidiair merkt de verdediging ten aanzien van de schadeposten het volgende op:
De vordering tot vergoeding van weggenomen Apple oortjes is toewijsbaar tot een bedrag van 200,-, nu uit het dossier niet blijkt dat de oplaadcase ook is gestolen.
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de coaching kosten en de ringbel, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Uit de stukken blijkt onvoldoende dat de coaching kosten (in de periode juni tot en met december 2024) ten gevolge van de ten laste gelegde feiten zijn gemaakt.
De vordering tot vergoeding van het gepinde bedrag van € 250,- moet worden afgewezen, nu de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het de emotionele schade betreft van mevrouw [slachtoffer 3] en niet van het slachtoffer/haar zoon.
7.2.3.
Beoordeling
Artikel 1:253i van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de gezagdragende ouder van een minderjarige de minderjarige vertegenwoordigt in burgerlijke handelingen. Onder burgerlijke handelingen moet onder meer worden begrepen het indienen van een verzoek tot schadevergoeding in een strafproces. Niet betwist is dat de zoon van de benadeelde partij, namens wie de benadeelde partij een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, minderjarig is. Anders dan de verdediging blijkbaar tot uitgangspunt neemt, is een machtiging om hem te vertegenwoordigen dus niet vereist. Wel vereist is dat de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent. Dat is evenwel niet gemotiveerd door de verdediging betwist en wordt daarom als vaststaand aangenomen. Dit alles betekent dat de benadeelde partij – anders dan de verdediging primair heeft betoogd – kan worden ontvangen in de vordering.
De rechtbank stelt vast dat door de bewezen verklaarde straatroof in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 1 rechtstreeks materiële schade aan de zoon van de benadeelde partij is toegebracht. Het verlies van de Apple oortjes en het gepinde bedrag van € 250,- houden immers rechtstreeks verband met deze straatroof. De rechtbank is van oordeel dat de vorderding op deze onderdelen ook voldoende is onderbouwd. Deze posten (totaal € 515,-) zullen daarom worden toegewezen. Ten aanzien van de kosten voor coaching en de Ring(deur)bel is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende direct verband bestaat tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. De gestelde schade is namelijk niet door het slachtoffer zelf, maar door zijn moeder geleden, terwijl zij – anders dan het slachtoffer – niet als rechtstreeks benadeelde partij in de zin van artikel 51f Strafvordering kan worden aangemerkt. De benadeelde partij kan daardoor op dit onderdeel niet worden ontvangen in de vordering. .
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 januari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een materiële schadevergoeding betalen van € 515,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/150908-23 impliciet subsidiair ten laste gelede poging tot zware mishandeling en het in de zaak met parketnummer 10/054807-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 20 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
3 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering af voor wat betreft de vergoeding van affectieschade;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]te betalen
€ 250,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3](ten behoeve van haar zoon), te betalen een bedrag van
€ 515,- (zegge: vijfhonderdvijftien euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van (de zoon van) de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen
€ 515,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderdvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en H. Biemond, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/150908-23
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Vlaardingen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de zij
en/of teelballen/geslachtsdelen en/of heeft gestoken/gesneden in een vinger,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 april 2023 te Vlaardingen, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in de zij en/of
teelballen/geslachtsdelen en/of
te steken/snijden in een vinger, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] ;
Parketnummer 10/054807-24
1
hij op of omstreeks 28 januari 2024 te Vlaardingen, althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten het Mendelssohnplein,
althans op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
a. a) [slachtoffer 2] en/of
b) de zoon van [slachtoffer 3] (zoon wil niet met naam genoemd worden)
heeft gedwongen tot de afgifte van:
a. a) een iphone 13 en/of een bankpas met pincode en/of een kentekenbewijs en/of
rijbewijs en/of
b) een iphone 15 en/of airpods en/of een bankpas met pincode,
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of die zoon en/of een derde
toebehoorde(n) door:
- tegen die [slachtoffer 2] en/of die zoon te zeggen: "meelopen", althans woorden van
gelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die zoon een gedeelte van een (op een) vuurwapen (gelijkend
voorwerp) te tonen welke zich bevond tussen de broek en broekriem van verdachte
en/of
- in een steeg een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te plaatsen in de nek,
althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] en/of die zoon en/of een
doorgeladen (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te tonen aan die [slachtoffer 2]
en/of die zoon en/of daarbij tegen die [slachtoffer 2] en/of die zoon te zeggen dat hij/zij
al hun spullen en/of pinpas(sen) en/of pincode(s) moesten afgeven, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die zoon te slaan/te stompen op/tegen een wang, althans in het gezicht en/of
- tegen die [slachtoffer 2] en/of die zoon te zeggen: "als jullie aangifte gaan doen gaan we
jullie opzoeken en jullie dood schieten", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die zoon gedurende lange tijd (ongeveer 1 uur) op te houden
in voornoemde steeg met zijn/hun gezicht naar een muur en/of deur waarbij
verdachte [verdachte 2] in het bezit was van voornoemd (op een) vuurwapen
(gelijkend voorwerp) en/of
- tegen die [slachtoffer 2] en/of die zoon te zeggen door verdachte [verdachte 2] : "als
jullie alleen waren dan hadden jullie allang de kogel gekregen van [voornaam verdachte 1] ", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 28 januari 2024 te Vlaardingen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
één of meer geldbedrag(en)
a. a) een totaalbedrag van 684,97 euro en/of
b) 250 euro,
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan
a. a) [slachtoffer 2] en/of
b) de zoon van [slachtoffer 3] (zoon wil niet met naam genoemd worden),
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen
geld/goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, door met één of meer eerder door afpersing weggenomen bankpas(sen) plus
pincode(s), geld te (laten) pinnen/opnemen bij één of meer geldautoma(a)t(en)
en/of één of meer product(en) af te (laten) rekenen bij één of meer winkel(s) tot
welk gebruik hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;