ECLI:NL:RBROT:2025:4414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
10/064496-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling na het gooien van een winkelwagentje

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van het gooien van een winkelwagentje van een loopbrug, wat resulteerde in ernstig letsel bij het slachtoffer. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de poging tot doodslag en een zware straf, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar werd wel schuldig bevonden aan zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur, met een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur, en bepaalde dat de verdachte deel moest nemen aan een leerproject genaamd So-Cool. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn verstandelijke beperking, wat leidde tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/064496-24
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 13 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.H.A. de Bruijne, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf (So-Cool) voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zal meewerken aan begeleiding door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), een passende dagbesteding heeft, zal meewerken aan de begeleiding en behandeling (zoals Psychomotore therapie, hierna: PMT) vanuit ASVZ, zal meewerken aan begeleid wonen, zich zal houden aan een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer [slachtoffer 1] , de jeugdreclassering zicht geeft op zijn sociale contacten en zich zal houden aan een locatieverbod voor het winkelcentrum Zuidplein, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • met opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (van medeplegen van) poging tot doodslag
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft op basis van het dossier geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij meent dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefster. Door een winkelwagen van een loopbrug te gooien, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster hierdoor geraakt zou worden en als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Dat de verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen, omdat op basis van het dossier niet is vast te stellen wat de rol van de anderen is geweest. Van dat onderdeel moet de verdachte daarom worden vrijgesproken.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte ook de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Op basis van het dossier en de verklaring die de verdachte op de zitting heeft afgelegd kan worden vastgesteld dat de verdachte zonder naar beneden te kijken een winkelwagen van een loopbrug heeft gegooid, dat deze winkelwagen bovenop de aangeefster terecht is gekomen en dat de aangeefster hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer aan te nemen. Daarvoor moet de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk te noemen zijn. Dat die kans aanmerkelijk was, kan echter niet uit het dossier worden afgeleid. De in het dossier opgenomen (medische) stukken bevatten daarvoor geen concrete aanknopingspunten. Gelet op het ongebruikelijke karakter van het feit, kan evenmin aan de hand van algemene ervaringsregels worden geconcludeerd dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Gedeeltelijke bewezenverklaring zonder nadere motivering zware mishandeling
Het subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend en de verdediging heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met uitzondering van het medeplegen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 21 februari 2024, te Rotterdam,
aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een hersenschudding en hersenkneuzingen en
- meerdere verwondingen in het gelaat en
op hethoofd en
- meerdere breuken in de halswervel
en borstwervels en het linker knie gewricht,
heeft toegebracht, door een (stalen) (winkel)wagen (van ongeveer 23,1 kilogram),
(van een hoogte van ongeveer 7,25 meter) op die [slachtoffer 1] te gooien
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit het forensisch psychologisch onderzoek blijkt dat de verdachte, als gevolg van zijn verstandelijke beperking en ernstig sociaal-emotionele achterstand, zowel cognitief als emotioneel onvoldoende in staat was om zijn gedrag zelfstandig te reguleren of de gevolgen van zijn handelen te overzien. Het ontbrak de verdachte aan de minimale psychologische capaciteit om op het moment van het ten laste gelegde op juridisch relevante manier verantwoordelijkheid te dragen voor zijn daden. Nu het strafrecht vereist dat toerekening berust op bewuste, vrije wilsvorming, en hiervan bij de verdachte geen sprake was, kan hem het ten laste gelegde niet worden toegerekend.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft kennis gekomen van het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog [persoon A] , gedateerd 10 augustus 2024. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en van een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het is, volgens de psycholoog, aannemelijk dat deze problematiek ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en dat dit de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte heeft beïnvloed. Als gevolg van deze problematiek is de verdachte in het gezelschap van gelijkgestemde leeftijdsgenoten een beïnvloedbare jongen, die gericht is op eigen behoeftebevrediging en die onvoldoende in staat is om stil te staan bij wat zijn gedrag voor anderen (of voor zichzelf) zou kunnen betekenen. De verdachte is inmiddels achteraf in staat om het wederrechtelijke van zijn handelen bij het ten laste gelegde te beseffen, vooral nu de gevolgen voelbaar zijn. Echter, ingeschat wordt dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, de situatie (het samenzijn met gelijkgestemden, groepsgevoel, thrill seeking) zijn (al zeer beperkte) mogelijkheden om te kunnen reflecteren overstemde, waardoor hij een ondoordachte keuze maakte met weinig begrip van de mogelijke (lange termijn) consequenties. De verdachte heeft, omdat zijn verstandelijke beperking en achterstand op sociaal-emotioneel gebied zo op de voorgrond staan, onvoldoende mogelijkheden gehad om zijn gedrag ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde tussentijds bij te sturen en om andere keuzes te maken. Er wordt derhalve geadviseerd om, indien het ten laste gelegde bewezen kan worden, het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog heeft hiervoor gebruik gemaakt van de NIFP-handreiking ‘toerekenen - in een verminderde mate toerekenen - niet toerekenen’.
De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen over de toerekenbaarheid dan de psycholoog heeft geadviseerd. Op basis van het rapport kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte geen enkel verwijt te maken valt. Voor het oordeel dat het bewezenverklaarde in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend, bestaat dus geen grond. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft op 21 februari 2024, zonder te kijken, een winkelwagen van een loopbrug bij winkelcentrum Zuidplein naar beneden gegooid die vervolgens op het slachtoffer [slachtoffer 1] terecht is gekomen. Het slachtoffer heeft daarbij haar nek gebroken, alsmede meerdere ruggenwervels. Ook had zij een breuk in haar kniegewricht en letsel aan haar hoofd en oog. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het spreekt voor zich dat de hele situatie een grote impact heeft gehad op het slachtoffer en nog steeds heeft, zoals ook blijkt uit de door haar ter terechtzitting afgelegde verklaring. Zij is meermalen geopereerd, heeft een tijd in het ziekenhuis door moeten brengen en kampt nog steeds met lichamelijke- en psychische klachten. Ook bij de moeder van het slachtoffer heeft dit incident diepe sporen nagelaten. Zij stond ten tijde van het incident naast haar dochter voor een rood stoplicht te wachten en zag plotseling haar dochter ernstig gewond op de grond liggen. Zij heeft extreme gevoelens van angst en machteloosheid ervaren. Uit de door haar op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog altijd kampt met angstgevoelens. Een misdrijf zoals dit veroorzaakt bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zoals ook blijkt uit de media-aandacht die het feit heeft gehad. Voorts zijn meerdere personen getuige geweest van het feit, en ook op hen zal dit indruk hebben gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van de deskundige op de terechtzitting
Zoals hiervoor onder 6.2 is besproken, heeft
GZ-psycholoog drs. [persoon A]een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 augustus 2024. Naast de onder 6.2 genoemde conclusies houdt dit rapport het volgende in.
Het risico op recidive wordt matig ingeschat. De risico’s voor recidive liggen vooral in de minder sterke kanten van de persoon van verdachte en zijn ontwikkeling (cognitieve beperking, sociale problemen, problemen met betrekking tot de emotieregulatie, gewetensontwikkeling en probleemoplossend vermogen) en in het verlengde hiervan in de interactie met gelijkgestemde leeftijdsgenoten, vooral op momenten waarop externe structuur en toezicht ontbreekt.
Ingeschat wordt dat de mate van bescherming kan worden verbeterd door in te zetten op factoren als verbondenheid en groepsgevoel en op het versterken van zijn gevoel van autonomie (het gehoord voelen voor wat betreft zijn wensen en doelen voor de toekomst). Aan deze doelen kan gewerkt worden binnen de expertise van ASVZ. Daarnaast dient binnen de hulpverlening aandacht te zijn voor het versterken van de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte. De verdachte is aangemeld voor PMT. Dit is van belang om de verdachte te helpen met het leren herkennen en ervaren van emoties. Voor wat betreft de strafrechtelijke afdoening wordt een deels voorwaardelijk strafdeel en continuering van de jeugdreclasseringsbegeleiding, waarin een van de voorwaarden het wonen bij ASVZ is, geadviseerd. Voorts wordt opgemerkt dat er geen contra-indicaties zijn om een taakstraf te vervullen.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 december 2024. De Raad adviseert gemotiveerd een taakstraf op te leggen, bestaande uit een deels voorwaardelijke werkstraf en een onvoorwaardelijke leerstraf, te weten de gedragsinterventie So-Cool, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
• passende dagbesteding heeft;
• meewerkt aan de begeleiding en behandeling (zoals PMT) vanuit ASVZ;
• meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening;
• geen contact heeft met zijn vrienden/medeverdachten, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht,
waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting is door de
jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [persoon B] ,onder meer naar voren gebracht dat zij sinds maart 2024 betrokken is bij de verdachte. De begeleiding verloopt goed. De verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en werkt overal aan mee. Gezien wordt dat de verdachte het moeilijk vindt om zich open te stellen. Vanwege zijn problematiek is de verdachte een beïnvloedbare jongen, waardoor er een verhoogde kans is op recidive. Het gaat goed met de verdachte. Hij woont op een woongroep van ASVZ, waar hij intensieve zorg krijgt. De verdachte is inmiddels achttien jaar geworden en hij zal op termijn uitstromen naar een woning voor volwassenen. In de tussentijd zal gewerkt blijven worden aan zijn zelfstandigheid en zelfredzaamheid. De verdachte werkte tot voor kort bij een autopoetsbedrijf, maar is hiermee gestopt. Binnen ASVZ wordt gezocht naar een passende dagbesteding in de vorm van een baan. De verdachte staat op de wachtlijst voor PMT. De jeugdreclassering sluit zich aan bij het advies van de Raad, met de toevoeging dat de verdachte ook meewerkt aan het begeleid wonen bij ASVZ of een soortgelijke instelling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
7.4.1.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusie van de psycholoog wordt gedragen door haar bevindingen. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een verstandelijke handicap en een psychische stoornis, deze handicap en stoornis aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde feit en de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit hebben beïnvloed, acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
7.4.2.
Straffen
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer is een straf op zijn plaats. Rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat het feit slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
De rechtbank zal de leerstraf So-Cool opleggen. Doel hiervan is verbetering van de sociale probleemoplossing, toename van zelfvertrouwen en een verbetering van sociale vaardigheden van de verdachte. De werkstraf zal geheel voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, de verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde.
7.4.3.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 8.957,67 aan materiële schade en een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
-
Reiskosten€ 589,53;
-
Eigen risico zorgverzekeraar€ 770,- (2 x € 385,00, voor 2024 en 2025);
-
Gederfde inkomsten€ 2.261,50;
-
Kosten huishoudelijke hulp€ 4.642,00;
-
Vergoeding kosten verblijf in het ziekenhuis€ 245,00 (€ 35 per dag x 7);
-
Kleding€ 250,00;
-
Fiets€ 200,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 100.000,- gevorderd, bestaande uit € 85.000 ten aanzien van het lichamelijk letsel en € 15.000 ten aanzien van het psychisch letsel.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite volledige ontoerekeningsvatbaarheid en ontslag van alle rechtsvervolging, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair - bij een veroordeling voor het ten laste gelegde feit - is door de raadsman het volgende aangevoerd.
Materiële schade
Gederfde inkomsten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd en dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Kosten huishoudelijke hulp
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij op dit punt geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de kosten voor huiselijke hulp op verschillende punten onduidelijk blijft. Ook geeft de vordering geen duidelijkheid over de vraag hoe lang deze huishoudelijke hulp medisch gezien echt noodzakelijk is geweest. Indien de rechtbank meent dat de kosten voor huishoudelijk hulp wel toewijsbaar zijn, verzoekt de verdediging het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen nu de benadeelde uiteindelijk niet daadwerkelijk kosten heeft hoeven maken voor het inhuren van hulp.
Fiets
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat geen sprake is van direct causaal verband tussen de schade en de onrechtmatige daad. Onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde een aangepaste fiets nodig heeft als gevolg van haar letsel.
Reiskosten, eigen risico zorgverzekering, vergoeding kosten verblijf ziekenhuis en kleding
De verdediging heeft de kostenposten met betrekking tot de reiskosten, eigen risico zorgverzekering, vergoeding kosten verblijf ziekenhuis en kleding niet betwist.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Deze vordering ziet op de verschillende vormen van lichamelijk letsel alsook psychisch letsel. Dit maakt dat de vordering complex van aard is en een onevenredige belasting voor het strafproces vormt als de rechtbank tot behandeling zou overgaan. Er is geen definitieve medische eindsituatie en onzekerheid over blijvende beperkingen. Daarnaast bestaat het risico op dubbele vergoeding als gevolg van overlappende schadecomponenten.
8.1.3.
Beoordeling
Reiskosten, eigen risico zorgverzekering, vergoeding kosten verblijf ziekenhuis en
kleding
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht bestaande uit reiskosten, eigen risico zorgverzekering, vergoeding kosten verblijf ziekenhuis en kleding, en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en niet is betwist door de verdediging, zal de vordering tot vergoeding van die kosten worden toegewezen.
Gederfde inkomsten
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op gederfde inkomsten (totaalbedrag van € 2.261,50) is, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdediging, onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten huishoudelijke hulp
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.642,00 aan kosten voor huishoudelijk hulp over de periode van maart tot en met september 2024.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.539,- (€ 165,- x 13 weken =
€ 2.145,- en € 82,- x 17 weken= € 1.394,-). Voor het overige acht de rechtbank deze schadepost onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Fiets
Dat deze kosten zijn gemaakt, is niet door de verdediging betwist. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het deel van de vordering met betrekking tot de schadepost ‘Fiets’ zal daarom in zijn geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft aansluiting gezocht bij de eerste conceptversie van de zogenaamde ‘Rotterdamse schaal’, een door de Erasmus Universiteit Rotterdam opgestelde schaal van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Deze schaal is echter nog niet definitief vastgesteld en bevindt zich thans in de consultatiefase, waardoor de genoemde bedragen niet als bindend uitgangspunt kunnen dienen.
Daarnaast is de medische onderbouwing van de gestelde letselschade niet actueel en ontbreekt voldoende gedetailleerde informatie om de omvang en gevolgen van het bewezenverklaarde feit volledig te kunnen beoordelen.
Verder is van belang dat er sprake is van samenloop van verschillende letsels, waarbij het totaalbedrag in de vordering tot stand is gekomen door middel van een optelling van de in de ‘Rotterdamse Schaal’ genoemde normbedragen. De rechtbank merkt op dat een concrete aanpak van gevallen waarin sprake is van samenloop, in de ‘Rotterdamse Schaal’ nog ontbreekt. Wel is daarin opgemerkt dat in veel gevallen een optelsom niet in een passend totaalbedrag resulteert en worden slechts enkele handreikingen gegeven hoe met samenloop omgegaan zou kunnen worden.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden zal de rechtbank de immateriële schade ten aanzien van het lichamelijk en psychisch letsel op dit moment naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 25.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en dat zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 februari 2024.
Proceskosten
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 30.593,53 (bestaande uit een vergoeding van € 5.593,53 voor materiële schade en een vergoeding van € 25.000,- voor immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 2] , ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van
€ 22.500,- aan immateriële schade (bestaande uit € 10.000,- aan schokschade en € 12.500,- aan affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite volledige ontoerekeningsvatbaarheid en ontslag van alle rechtsvervolging, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair - bij een veroordeling voor het ten laste gelegde feit - is door de raadsman het volgende aangevoerd.
Affectieschade
Voor toekenning van affectieschade is vereist dat sprake is van een blijvende functiestoornis van tenminste 70%. Uit de vordering blijkt niet dat deze drempel wordt gehaald. Aangezien ondubbelzinnige informatie hierover ontbreekt, kan de ernst en de blijvendheid van de functiestoornis niet worden vastgesteld, waardoor toekenning van affectieschade niet mogelijk is.
Schokschade
Ter zake van de verzochte vergoeding van schokschade heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van de ingediende vordering niet voldoende kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel dat vergoeding van schokschade rechtvaardigt. De brief van de huisarts biedt onvoldoende houvast om vast te stellen dat sprake zou zijn van PTSS en dat EMDR behandeling heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Indien de rechtbank van oordeel is dat zowel de schokschade als affectieschade voor vergoeding in aanmerking komen is naar de mening van de verdediging sprake van samenloop/overlapping van schokschade en affectieschade, in welk geval het bedrag aanzienlijk gematigd dient te worden.
8.2.3.
Beoordeling
Affectieschade
Uit de wet volgt dat affectieschade kan worden toegekend in geval van ernstig en blijvend letsel bij het primaire slachtoffer. Het is aan de benadeelde om te bewijzen dat sprake is van dergelijk letsel. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het daarbij om een zeer bijzondere ernst van letsel gaat, waarvan in ieder geval sprake zal zijn bij een blijvende functiestoornis van 70% of meer.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een blijvende functiestoornis van 70% of meer bij het slachtoffer of dat het letsel in combinatie met andere componenten van het letsel een zodanig verlies of ernstige verstoring van de mogelijkheid van wezenlijk persoonlijk contact tussen het slachtoffer en diens naasten meebrengt, dat van ‘ernstig en blijvend letsel’ sprake is. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schokschade
Voor wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958). Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het tenlastegelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich in het bijzonder kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Daarmee wordt bedoeld dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Een rapportage van een huisarts kan daartoe voldoende zijn.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde ten tijde van het incident naast het slachtoffer, haar dochter, stond. Zij heeft het tenlastegelegde waargenomen. Het is evident dat dit een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht. Dat deze emotionele schok geestelijk letsel heeft veroorzaakt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Wel zal de rechtbank de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een lager bedrag dan is gevorderd, te weten € 7.500,-.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 7.500,-. vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
leerstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de verdachte dient deel te nemen aan het leerproject So-Cool;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren;
bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde voorwaardelijke werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
72 (tweeënzeventig) urente verrichten voorwaardelijke werkstraf resteren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 36 dagen;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan de begeleiding en behandeling (zoals PMT) vanuit ASVZ;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleid wonen bij ASVZ of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen van ASVZ of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats 1] en haar moeder [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1959 te [geboorteplaats 1] ;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 4] 2008 te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland] ), [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2007 te [geboorteplaats 1] , [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 6] 2008 te [geboorteplaats 1] en [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum 7] 2009 te [geboorteplaats 3] ;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 30.593,53 (zegge: dertigduizend vijfhonderddrieënnegentig euro en drieënvijftig cent), bestaande uit € 5.593,53 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen
€ 30.593,53(hoofdsom,
zegge: dertigduizend vijfhonderddrieënnegentig euro en drieënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 7.500 (zegge: zevenduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen
€ 7.500(hoofdsom,
zegge: zevenduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Biemond en T. Urbanus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 21 februari 2024, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 1] ,
opzettelijk
van het leven te beroven,
een (stalen) (winkel)wagen (van ongeveer 23,1 kilogram), althans een (zwaar)
voorwerp (van een hoogte van ongeveer 7,25 meter) op die [slachtoffer 1] heeft gegooid,
althans op die [slachtoffer 1] heeft laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 februari 2024, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een hersenschudding en/of hersenkneuzingen en/of
- meerdere verwondingen in/op/aan het gelaat en/of hoofd en/of
- meerdere althans één breuk(en) in/van de halswervel(s) en/of de wervellichamen
en/of borstwervel(s) en/of het (linker) knie gewricht,
heeft toegebracht, door een (stalen) (winkel)wagen (van ongeveer 23,1 kilogram),
althans een (zwaar) voorwerp (van een hoogte van ongeveer 7,25 meter) op die
[slachtoffer 1] te gooien, althans op die [slachtoffer 1] te laten vallen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 februari 2024, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
aan [slachtoffer 1] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een (stalen) (winkel)wagen (van ongeveer 23,1 kilogram), althans een (zwaar)
voorwerp (van een hoogte van ongeveer 7,25 meter) op die [slachtoffer 1] heeft gegooid,
althans op die [slachtoffer 1] heeft laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid