ECLI:NL:RBROT:2025:4409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
AWB-24_8191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding studieschuld in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de kwijtschelding van een studieschuld. Eiseres had een verzoek ingediend om kwijtschelding van haar al terugbetaalde studieschuld van € 74.922,43, maar de minister heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er op 31 december 2020 geen openstaande studieschuld meer was, waardoor eiseres niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding onder de beleidsregel die is opgesteld in het kader van de hersteloperatie van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiseres had haar studieschuld al vóór deze datum volledig afbetaald, en de rechtbank oordeelde dat de minister geen aanleiding had om van de beleidsregel af te wijken. Eiseres deed een beroep op de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 27 maart 2024 heeft de minister het verzoek van eiseres om kwijtschelding van de door haar al afbetaalde studieschuld ter hoogte van
€ 74.922,43 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister, onder aanvulling van de motivering, bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift en een reactie op het verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 24 februari 2025 heeft de minister een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de minister (via Teams).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht heeft beslist dat de door eiseres al terugbetaalde studieschuld niet aan haar wordt kwijtgescholden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Aan het bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat er op
3 december 2020 geen openstaande studieschuld meer was en eiseres niet in aanmerking komt voor kwijtschelding. In het kader van de hersteloperatie van de kinderopvangtoeslagaffaire heeft de minister besloten om alle openstaande publieke schulden die ontstaan zijn tot 31 december 2020 kwijt te schelden van studenten die gedupeerd zijn door de kinderopvangtoeslagaffaire. Dat houdt in dat ook schulden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) worden kwijtgescholden. Voor het kwijtschelden van de studieschuld gaat het om openstaande schulden. Schulden die reeds betaald zijn vóór 31 december 2020 zijn niet openstaand en vallen daarom ook niet onder de schulden die kwijtgescholden worden. Omdat er op 31 december 2020 geen openstaande studieschuld meer was komt eiseres niet in aanmerking voor kwijtschelding. De minister ziet geen reden tot toepassen van de hardheidsclausule. Ook van schending van het evenredigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel is geen sprake.
5. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule en artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres stelt te worden benadeeld ten opzichte van mensen die ook slachtoffer zijn geworden van de toeslagenaffaire en nog geen schulden hebben afgelost. Eiseres stelt dat haar studieschuld door de minister zou zijn kwijtgescholden, als zij haar schulden niet had afgelost. Eiseres heeft hiervoor een lening moeten afsluiten en ze heeft haar inkomen niet vrij kunnen besteden. Verder stelt eiseres dat als ze de compensatie van
€ 30.000,- eerder had ontvangen, ze een deel daarvan had kunnen aanwenden voor de aflossing van haar schulden. Eiseres doet ook een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Anders dan het standpunt van de minister in het verweerschrift stelt eiseres geen draagkracht te hebben gehad voor de aflossingen. Er is ook geen sprake van onverplichte aflossingen, aldus eiseres. Eiseres is niet op eigen initiatief gaan aflossen, maar nadat haar verzoek om kwijtschelding was geweigerd. Eiseres handhaaft het beroep op de redelijkheid en billijkheid. Door de eerdere afwijzingen van de kwijtscheldingsverzoeken door zowel de Belastingdienst als de minister was eiseres genoodzaakt haar schulden zelf af te betalen.
6. Niet in geschil is dat eiseres als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire is erkend. Volgens artikel 4 van de Beleidsregel kwijtschelding studieschulden gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek (de beleidsregel) worden uit hoofde van de Wet studiefinanciering 2000 ontstane vorderingen die op 31 december 2020 openstonden of na die datum zijn ontstaan, maar betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2020, kwijtgescholden dan wel omgezet in een gift.
6.1.
In de Nota van toelichting bij de beleidsregel is hierover onder meer opgenomen:

De kwijtschelding betreft zoals hierboven aangeven de op peildatum 31 december 2020 openstaande vorderingen van de Minister op rechthebbende. Dit betekent dat betalingen die per 1 januari 2021 zijn gedaan op schulden die zijn ontstaan vóór 1 januari 2021 – en derhalve onder onderhavige kwijtscheldingsregeling vallen – worden terugbetaald aan rechthebbende.
De kwijtschelding en omzetting in een gift vindt plaats op grond van de in de hiervoor genoemde wetten opgenomen hardheidsclausules, of op grond van artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op grond van de hardheidsclausules in de Les- en cursusgeldwet, de Wsf 2000, de Wsf BES en de Wtos, is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bevoegd om in individuele gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De situatie waarin de gedupeerden van de kinderopvangtoeslagproblematiek zich bevinden, betreft een zodanig uitzonderlijke situatie, dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd wordt geacht. Voor de subsidieregelingen geldt dat kwijtschelding plaatsvindt op grond van artikel 4:94a van de Awb. Dit artikel bepaalt dat, tenzij bij wettelijke voorschrift anders is bepaald, een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen”.
7. Eiseres is op 1 oktober 2017 met de aflossingen van de ontstane studieschuld begonnen en op 9 september 2020 is haar studieschuld van in totaal € 74.922,43 in het geheel afgelost. Op de peildatum 31 december 2020 had eiseres dus geen openstaande vorderingen meer, zodat die niet op grond van artikel 4 van de beleidsregel kunnen worden kwijtgescholden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de minister hierop een uitzondering had moeten maken.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule. Zoals uit de Nota van Toelichting bij de beleidsregel blijkt is de beleidsregel een uitwerking van de hardheidsclausule in de Wsf 2000 en is het een bewuste keuze geweest om alleen de schulden mee te nemen in het kwijtscheldingsbeleid die op 31 december 2020 open stonden. Het is een eigen keuze geweest van eiseres om in 2017 haar openstaande studieschuld te gaan aflossen, terwijl zij daartoe niet verplicht was nu er geen sprake was van draagkracht. Hetzelfde geldt voor het feit dat zij daar een lening voor heeft afgesloten. Dat de Belastingdienst haar te laat heeft erkend als gedupeerde maakt evenmin dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat die voor de minister aanleiding hadden moeten zijn om toch van de beleidsregel af te wijken en de al betaalde schulden terug te betalen.
9. Gelet op wat in 8. is overwogen ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
10. Overigens heeft de minister er in het bestreden besluit en in het verweerschrift van 24 februari 2025 op gewezen dat voor compensatie van reeds afgeloste bestuursrechtelijke schulden op grond van 3.13 van de Wet hersteloperatie toeslagen niet DUO, maar de minister van Financiën bevoegd is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000:
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is degene die studiefinanciering heeft ontvangen verplicht tot terugbetaling van de lening. De Wsf 2000 voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur.
Op grond van de hardheidsclausule in artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan de minister voor bepaalde gevallen de terugbetalingsverplichting buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. De minister voert bij de toepassing van de in artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid dat inhoudt dat op verzoek een resterende studieschuld kan worden kwijtgescholden indien een debiteur in één van de volgende categorieën valt:
1) terminale patiënten, die naar verwachting binnen een jaar zullen overlijden;
2) psychiatrische patiënten op verklaringen van de geneesheer-directeur dat de situatie uitzichtloos is;
3) debiteuren die ernstig geestelijk gehandicapt zijn op verklaring van de inrichting;
4) debiteuren die gedurende langere tijd in coma liggen.
Beleidsregel kwijtschelding studieschulden gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek
Artikel 4
Uit hoofde van de Wsf 2000 ontstane vorderingen die op 31 december 2020 openstonden of na die datum zijn ontstaan, maar betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2020, worden kwijtgescholden dan wel omgezet in een gift.
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 3.13. Compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag.
1. Onze Minister verleent op aanvraag compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden aan degene die voor 1 januari 2021 een bedrag heeft ontvangen op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, als diegene tussen het moment van het ontvangen van dat bedrag en 1 januari 2021 een bedrag heeft afgelost aan bestuursrechtelijke schulden of aan een ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, als die ex-partner tussen het moment van het ontvangen van dat bedrag en de kwijtschelding van de bestuursrechtelijke schulden op grond van dit hoofdstuk een bedrag heeft afgelost aan bestuursrechtelijke schulden.
2. Het bedrag van de compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden is gelijk aan het bedrag dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag dan wel de ex-partner in de respectievelijke perioden, bedoeld in het eerste lid, heeft afgelost aan bestuursrechtelijke schulden.
3. De som van de compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden en de compensatie voor afgeloste geldschulden en kosten als bedoeld in artikel 4.3 is maximaal het bedrag dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag ontvangen heeft op grond van een herstelmaatregel dan wel de ex-partner heeft ontvangen op grond van artikel 2.14h, eerste lid.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een bestuursrechtelijke schuld verstaan een schuld die door een overheidsorganisatie zou zijn kwijtgescholden in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag indien deze schuld niet voor 1 januari 2021 zou zijn afgelost.