ECLI:NL:RBROT:2025:4374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
10/387673-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van 120 kilo hennep in vereniging

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 5 december 2024 samen met medeverdachten ongeveer 120 kilogram hennep aanwezig heeft gehad. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van deze hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de sterke hennepgeur en de hoeveelheid dozen, moest hebben geweten dat er hennep in de dozen zat. De verdachte had de dozen uit een vrachtwagen geladen en naar een opslagbox verplaatst, wat duidt op beschikkingsmacht en bewuste samenwerking met medeverdachten. De verdediging stelde dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep, maar dit werd verworpen door de rechtbank. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk hennep aanwezig had, en legde een gevangenisstraf van 7 maanden op. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie. De verdachte had geen strafblad en de reclassering adviseerde een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/387673-24
Datum uitspraak: 1 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. R.W. Koevoets, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.H. de Jong heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat hij geen wetenschap had van de aangetroffen hennep. Aan de verdachte is bij het geven van de opdracht om de dozen te verplaatsen niet verteld wat er in die dozen zat en hij kon dat ook niet weten. De wetenschap op het moment van het aanvaarden van de klus is bepalend voor de vraag of de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de hennep.
4.1.2.
Beoordeling
Op 5 december 2024 heeft de politie in een opslagbox op het [adres 2] in Rotterdam 12 dozen met hennep aangetroffen met een totaal gewicht van ongeveer 120 kilogram. De politie is ter plaatse gekomen na de melding van een medewerkster van de opslagloods die een sterke hennepgeur had waargenomen. De politie trof de verdachte en twee medeverdachten aan bij de betreffende opslagbox waar de dozen hennep stonden.
Voor een bewezenverklaring van ‘opzettelijk aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep en dat hij (in enige mate) beschikkingsmacht had over de hennep. Daarbij kan er in algemene zin niet van worden uitgegaan dat die wetenschap moet bestaan op het moment dat de verdachte een opdracht aanvaardt die pas op een later moment wordt uitgevoerd. Waar het om gaat, is of de verdachte zich tijdens het sjouwen met de dozen bewust was van de aanwezigheid van hennep en of hij daarover op dat moment beschikkingsmacht had. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft samen met één van de medeverdachten de dozen uit de vrachtwagen geladen en naar de opslagbox verplaatst. Gezien de sterke hennepgeur die zowel door de medewerkster van de opslagloods als door de politie is waargenomen en de hoeveelheid dozen die de verdachten de opslagloods binnen hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in ieder geval ten tijde van de uitvoering van de opdracht heeft moeten weten dat er hennep in de dozen zat. De verdachte is desondanks doorgegaan met het uitvoeren van de opdracht door de dozen uit de vrachtwagen te laden en te verplaatsen. Nu de verdachte bij het verplaatsen van de dozen daarover kon beschikken, is er ook sprake van beschikkingsmacht.
Het verweer dat de verdachte geen wetenschap had van (en dus geen opzet had op) het aanwezig hebben van de hennep wordt verworpen.
Medeplegen
De verdachte heeft samen met de medeverdachte de dozen hennep uit de vrachtwagen in de opslagbox geladen. Er was daarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met één of meer anderen opzettelijk ongeveer 120 kilogram hennep aanwezig heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 december 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 120 kilogram, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander ongeveer 120 kilogram hennep uitgeladen en naar een opslagbox gebracht. De hennep was verpakt in pakketten die waren verspreid in 12 dozen. Gelet op de hoeveelheid hennep kan het niet anders dan dat die hennep bestemd was voor verspreiding onder drugshandelaren en/of drugsgebruikers. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden en verder uitbreiden van drugshandel en drugsgebruik en de daaraan verwante maatschappelijke problemen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 februari 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 maart 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
Wegens de ontkennende houding van de verdachte kan de reclassering geen delictgerelateerde risicofactoren vaststellen en hierdoor geen risico inschatting maken. De verdachte lijkt wegens zijn sociaal-maatschappelijke positie kwetsbaar. Hij spreekt de Nederlandse taal niet, hij ervaart lichamelijke beperkingen waardoor hij niet kan werken, het lukt hem niet om een uitkering aan te vragen en hierdoor zijn er financiële problemen ontstaan. Een afdoening met bijzondere voorwaarden lijkt niet aan te sluiten bij de behoefte en mogelijkheden van de verdachte en de reclassering ziet onvoldoende noodzaak en mogelijkheden om te werken aan het verminderen van het herhalingsgevaar door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Een toeleiding naar hulpverlening in het vrijwillige kader lijkt beter passend, hetgeen de reclassering heeft ingezet door middel van een aanvraag bij het wijkteam. Bij een veroordeling wordt een straf geadviseerd zonder bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en te volstaan met een taakstraf gelet op de rol van de verdachte. De rechtbank acht dat echter niet passend, omdat het gaat om een grote hoeveelheid hennep.
In de duur van de gevangenisstraf laat de rechtbank doorklinken dat de verdachte een beperkte rol heeft gehad (het uitladen en verplaatsen van de dozen met hennep), die ook kleiner was dan die van de [medeverdachte] . De medeverdachte stond naar zijn zeggen in contact met de opdrachtgever en heeft de klus aanvaard. Hij heeft vervolgens de verdachte gevraagd om hem te helpen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Beslag

Onder de verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. € 680,- (goednummer: 6876276).
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toegezegd het goed aan de verdachte terug te geven. De rechtbank zal dan ook geen beslissing nemen ten aan zien van dit in beslaggenomen geld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 december 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 120 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.