ECLI:NL:RBROT:2025:4346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/10/684534 / HA ZA 24-715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een aannemingsovereenkomst en uitleg van kostenverhogende omstandigheden conform UAV

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een aannemingsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Capelse Streekbouw B.V. (CSB) en een stichting, hier aangeduid als [gedaagde]. CSB stelt dat door de oorlog in Oekraïne hogere kosten zijn ontstaan die voor rekening van [gedaagde] komen. [gedaagde] betwist dit en eist dat CSB de hogere kosten aantoont. De rechtbank behandelt de procedure die begon met een dagvaarding in juli 2024 en eindigde met een vonnis op 2 april 2025. CSB vordert een bedrag van € 322.794,00, gebaseerd op onvoorziene kosten door de oorlog, en stelt dat deze kosten onder paragraaf 47 van de Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) vallen. De rechtbank oordeelt dat CSB onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde prijsstijgingen en dat de vorderingen van CSB worden afgewezen. De rechtbank benadrukt dat CSB de kostenverhogingen concreet moet onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. CSB wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684534 / HA ZA 24-715
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAPELSE STREEKBOUW B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk a/d IJssel,
eiseres,
advocaat: mr. M.W. Verhoeven te Apeldoorn,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. F.W.K. Rameau te Amsterdam.
Partijen worden hierna CSB en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2024 met producties 0 t/m 61;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 17;
  • de mondelinge behandeling van 13 februari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding en feiten

Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over de financiële afwikkeling van een aannemingsovereenkomst die CSB als aannemer met [gedaagde] als opdrachtgever heeft gesloten. CSB voert aan dat zij als gevolg van de oorlog in Oekraïne hogere kosten heeft dan verwacht, die voor rekening van [gedaagde] komen. [gedaagde] betwist dat daar daadwerkelijk sprake van is; zij voert aan dat CSB die hogere kosten eerst moet aantonen.
Feiten
2.2.
[gedaagde] heeft een aanbestedingsprocedure gehouden voor de bouw van een school. CSB heeft op 25 februari 2022 een inschrijving gedaan naar aanleiding waarvan [gedaagde] de opdracht aan CSB heeft gegeven. Partijen hebben vervolgens een aannemingsovereenkomst gesloten.
2.3.
Op de aannemingsovereenkomst zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden 2012 (hierna: UAV) van toepassing verklaard, behoudens en voor zover daarvan in de aannemingsovereenkomst en het bestek is afgeweken. Verder is in de aannemingsovereenkomst, voor zover relevant, onder meer het volgende bepaald:
Artikel 7 Aanneemsom
1.
De Aanneemsom bedraagt € 5.838.000,- […] exclusief BTW, en is gebaseerd op de inschrijfsom, welke is opgenomen in de inschrijving van de Aannemer.
2.
De Aanneemsom is prijsvast tot het einde van het Werk. […] In de Aanneemsom zijn begrepen alle kosten (ook de stijgingen daarvan), welke zullen zijn gemoeid met de (bouw)voorbereiding, de realisatie, de coördinatie en het opleveren van het Werk. Er vindt geen indexering noch enige verrekening plaats van onder meer wijzigingen van lonen, prijzen, huren en/of verrekenbare hoeveelheden, tenzij in deze Overeenkomst uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen. Ook de kosten van eventuele onderaannemers, leveranciers en/of hulppersonen zijn vast en worden geacht te zijn inbegrepen in de Aanneemsom.
2.4.
Ten tijde van de ondertekening van de aannemingsovereenkomst is op verzoek van CSB een derde lid aan artikel 7 aan de overeenkomst toegevoegd, dat luidt:
3.
Partijen verklaren dat de gevolgen van het militair conflict gaande in Oost-Europa (de oorlog tussen Rusland en Oekraïne) op het moment van inschrijven niet kon worden voorzien. Partijen verklaren dat het militair conflict een onvoorziene omstandigheid betreft in de zin van §47 UAV.
2.5.
In het bestek, waarin de uit te voeren werkzaamheden zijn beschreven en waarnaar wordt verwezen in de aannemingsovereenkomst, is onder meer het volgende bepaald:
01.04.10
VERREKENING WIJZIGING KOSTEN EN PRIJZEN
01. WIJZIGING KOSTEN EN PRIJZEN NIET VERREKENBAAR
Niet verrekenbaar zijn wijzigingen van:
Prijzen: prijsstijgingen van welke aard dan ook die na de datum van aanbesteding optreden zijn niet verrekenbaar, dit in afwijking van de UAV par. 47.
De aanneemsom dient vast te zijn tot einde werk.
[…]
2.6.
Op 8 april 2022 is CSB begonnen met de uitvoering van haar werkzaamheden.
2.7.
Bij brief van 4 juni 2022 heeft CSB onder verwijzing naar artikel 7 lid 3 van de aannemingsovereenkomst en paragraaf 47 UAV aanspraak gemaakt op een vergoeding voor onvoorziene kosten door de oorlog in Oekraïne van in totaal € 62.933,92 exclusief btw.
2.8.
[gedaagde] heeft gereageerd bij brief van 21 juni 2022, waarin zij onder meer vraagt om meer specificaties ten aanzien van de kostenstijging om te kunnen bepalen op hoeveel bijbetaling CSB recht heeft. Zo vraagt zij om welke kosten het precies gaat en wat daarvan de oorzaak is.
2.9.
Nadien hebben partijen meermaals gecorrespondeerd over de kostenstijgingen en hebben ook besprekingen plaatsgevonden. Dit heeft aanvankelijk niet tot overeenstemming geleid.
2.10.
Op 16 juni 2023 heeft CSB een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ingediend. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
2.11.
Hangende die procedure hebben partijen op 20 juli 2023 – de dag waarop ook de oplevering van het werk plaatsvond – een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vso) gesloten met de volgende inhoud:
Het volgende is afgesproken
[gedaagde] en CSB zijn akkoord met het aanstellen van een onafhankelijke kostendeskundige die aangesteld wordt door de rechter en de onvoorzien prijsstijging vaststelt in he kader van UAV artikel 47. Beide partijen leggen zich neer bij de uitspraak van de rechter.
[…]
2.12.
In een beschikking van 24 oktober 2023 van de rechtbank is het verzoek van CSB afgewezen. Voor zover hier van belang wordt in die beschikking als volgt overwogen:
4.9
De rechtbank heeft aan CSB gevraagd of zij nog steeds wenst dat er een deskundige wordt benoemd wanneer aan de deskundige wordt gevraagd om bij het bepalen van de prijsstijgingen uit te gaan van de rekenwijze zoals die volgt uit artikel 47 UAV 2012. CSB heeft daarop aangegeven dat zij in dat geval geen voorlopig deskundigenbericht meer wil. Die vraagstelling zou namelijk niet passen bij haar uitgangspunten voor de bodemprocedure en is evenmin het uitgangspunt van dit verzoek geweest.
2.13.
CSB heeft vervolgens op eigen initiatief [onderzoeksbureau] (hierna: [onderzoeksbureau] ) ingeschakeld om, zo staat in de inleiding van het rapport van [onderzoeksbureau] van 7 februari 2024, “conform artikel 47 van de UAV de onvoorziene prijsstijgingen vast te stellen”. De door [onderzoeksbureau] gehanteerde onderzoeksmethode is – kort gezegd – gebaseerd op indexering, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende factoren van prijsstijging. [onderzoeksbureau] komt tot de conclusie dat de totale prijsstijging 7% is, waarvan 1% normaal te verwachten prijsstijging betreft en 6% onvoorziene prijsstijging in de zin van artikel 47 UAV, hetgeen afgezet tegen de oorspronkelijke aanneemsom neerkomt op een bedrag van € 322.794,00.
3. Het geschil
3.1.
CSB vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 322.794,00, te vermeerderen met wettelijke rente en de kosten van de deskundige ter hoogte van € 5.400,00;
II. subsidiair een verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat een deskundige de onvoorziene kosten zal bepalen in het kader van paragraaf 47 UAV zonder dat verder een specifieke wijze van berekenen is overeengekomen, met benoeming van een deskundige en met veroordeling tot betaling van een bedrag aan CSB, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3.2.
De grondslag van de primaire vordering is nakoming van de nabetalingsverplichting die [gedaagde] volgens CSB heeft op grond van de afspraak tussen partijen over onvoorziene prijsstijgingen zoals vastgelegd in artikel 7 lid 3 van de aannemingsovereenkomst en de vso. Daarnaast beroept CSB zich op de artikelen 6:258 BW en 7:753 BW. CSB voert – kort gezegd – aan dat de oorlog in Oekraïne onvoorziene prijsstijgingen oplevert en dat [gedaagde] verplicht is om die stijgingen, aan de hand van het rapport van [onderzoeksbureau] becijferd op € 322.794,00, aan CSB te betalen.
3.3.
Aan haar subsidiaire vordering legt CSB de afspraak in de vso ten grondslag.
3.4.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van CSB in haar vorderingen althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van CSB in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[gedaagde] betwist dat CSB daadwerkelijk is geconfronteerd met de door haar gevorderde prijsstijgingen. Zij voert daartoe aan dat een begroting van de prijsstijgingen conform de systematiek van paragraaf 47 UAV (waarnaar partijen in hun afspraken verwijzen) inhoudt dat concreet moet worden vastgesteld welke onvoorziene kosten zijn gemaakt; gekeken moet worden naar de daadwerkelijk gemaakte meerkosten. De begroting van [onderzoeksbureau] is daarentegen gebaseerd op algemene marktgegevens (indexen) en daarmee abstract; een concrete onderbouwing van het bedrag ontbreekt.
3.5.
Op deze en overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de oorlog in Oekraïne een onvoorziene omstandigheid is in de zin van paragraaf 47 UAV en dat een deskundige de prijsstijgingen als gevolg van deze onvoorziene omstandigheid in het kader van paragraaf 47 UAV dient te berekenen. Dit zijn immers afspraken die partijen hebben vastgelegd in artikel 7 lid 3 van de aannemingsovereenkomst en de vso. Ook is niet in discussie dat CSB dergelijke prijsstijgingen aan [gedaagde] mag doorberekenen. Waarover partijen wél van mening verschillen, is hoe de afspraken moeten worden uitgelegd.
4.2.
Bij de uitleg van een overeenkomst gaat het niet alleen om de taalkundige uitleg van de gebruikte bewoordingen. Bij de uitleg komt het aan op de betekenis die de contractspartijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij op basis daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de gebruikte bewoordingen, gelezen in de context van de overeenkomst als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg vaak van groot belang.
4.3.
In de kern ziet het geschil op de vraag op welke manier de voor rekening van [gedaagde] komende prijsstijgingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne dienen te worden begroot. CSB staat een abstracte benadering voor; [gedaagde] een concrete. Partijen zijn in de vso overeengekomen dat de prijsstijgingen “in het kader van paragraaf 47 UAV” dienen te worden vastgesteld. Die paragraaf vormt dan ook het uitgangspunt voor de te hanteren begrotingsmethode.
4.4.
Paragraaf 47 UAV bevat – kort gezegd – een regeling voor de situatie dat sprake is van kostenverhogende omstandigheden.
§ 47. Kostenverhogende omstandigheden
1. Onder kostenverhogende omstandigheden worden in deze paragraaf verstaan omstandigheden die van dien aard zijn dat bij het tot stand komen van de overeenkomst geen rekening behoefde te worden gehouden met de kans dat zij zich zouden voordoen, die de aannemer niet kunnen worden toegerekend en die de kosten van het werk aanzienlijk verhogen.
2. Indien kostenverhogende omstandigheden als bedoeld in het eerste lid intreden heeft de aannemer aanspraak op bijbetaling, in voege als omschreven in het volgende lid en behoudens het bepaalde in het vierde lid.
3. Indien de aannemer van oordeel is dat kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden dient hij de opdrachtgever hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte te stellen. Alsdan zal de opdrachtgever op korte termijn met de aannemer overleg plegen omtrent de vraag of kostenverhogende omstandigheden zijn ingetreden en zo ja, in hoeverre de kostenverhoging naar redelijkheid en billijkheid zal worden vergoed.
4. De opdrachtgever is gerechtigd om in plaats van toe te stemmen in een vergoeding als bedoeld in het derde lid het werk te beperken, te vereenvoudigen of te beëindigen; alsdan zal het door de opdrachtgever verschuldigde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld.
5. Indien in de UAV of elders in de overeenkomst bijzondere voorschriften zijn opgenomen omtrent kostenverhogende of buitengewone omstandigheden, is voor wat de in die voorschriften geregelde gevallen betreft het bepaalde in deze paragraaf niet van toepassing.
In de paragraaf is niet expliciet bepaald of een concrete dan wel een abstracte vaststelling de voorkeur heeft, maar uit het feit dat de paragraaf ziet op kostenverhogende omstandigheden (en niet op willekeurige prijsstijgingen op de markt) blijkt dat het moet gaan om concrete prijsstijgingen die herleidbaar zijn tot die specifieke omstandigheden. De in het derde lid voorgeschreven vergoeding naar redelijkheid en billijkheid brengt ook niet met zich mee dat geen inzicht zou hoeven te bestaan in de concrete kostenstijgingen. Het overleg tussen de opdrachtgever en de aannemer dient immers wel op feitelijke basis te worden gevoerd. Volgens bestendige rechtspraak ligt het dan ook op de weg van de aannemer (CSB), die een beroep doet op paragraaf 47 UAV, om de relevante kostenverhogingen zodanig te specificeren en met bewijsstukken te onderbouwen dat deze voor de opdrachtgever ( [gedaagde] ) – en de rechtbank – voldoende inzichtelijk en controleerbaar zijn. Een verwijzing naar indexcijfers die meer algemeen van aard zijn en weinig zeggen over de specifieke situatie, volstaat niet om langs de weg van paragraaf 47 UAV aanspraak te kunnen maken op een vergoeding voor hogere kosten.
4.5.
[gedaagde] doet een beroep op deze algemeen geldende uitleg en toepassing van paragraaf 47 UAV. Volgens CSB is het echter voor haar onmogelijk om aan de hand van concrete cijfers aan te tonen welke kostenstijgingen precies het gevolg zijn van de oorlog in Oekraïne. Zij stelt dat zij dat bij het maken van de afspraken met [gedaagde] ook niet voor ogen had: het was slechts de bedoeling dat een verdere discussie over de afwikkeling zou worden vermeden. Daarbij zou niet passen dat aan de hand van ingewikkelde systematiek moeilijk uitvoerbare berekeningen zouden moeten plaatsvinden. CSB wilde een simpele aanpak waarbij een overzichtelijke (abstracte) benadering met indexcijfers voor de hand ligt.
4.6.
CSB heeft echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zij mocht verwachten dat haar uitleg zou worden gevolgd. De door haar voorgestelde benadering is (slechts) haar verwachting geweest, niet is gebleken dat zij die verwachting destijds ook heeft gedeeld met [gedaagde] . Tegen die achtergrond heeft CSB niet redelijkerwijs mogen verwachten dat [gedaagde] met de visie van CSB bekend, laat staan akkoord, was en zich tot iets anders zou verplichten dan wat gebruikelijk uit paragraaf 47 UAV voortvloeit.
4.7.
Daarmee slaagt het verweer van [gedaagde] dat is overeengekomen dat de prijsstijgingen langs de lijn van paragraaf 47 UAV dienen te worden afgewikkeld, dat de systematiek van die paragraaf met zich brengt dat CSB in dat kader concrete gegevens dient aan te leveren, en dat CSB dat onvoldoende heeft gedaan. Het is ook redelijk dat [gedaagde] de gemaakte afspraken zo mocht opvatten. Haar interpretatie is immers in lijn met de tekst van zowel artikel 7 lid 3 van de aannemingsovereenkomst als de vso, waarin expliciet naar paragraaf 47 UAV wordt verwezen. Bovendien volgt uit andere bepalingen uit de aannemingsovereenkomst en het bijbehorende bestek (geciteerd onder 2.3 respectievelijk 2.5) dat de aanneemsom in beginsel prijsvast is. Dat de enige uitzondering hierop (artikel 7 lid 3 aannemingsovereenkomst) specifiek ziet op prijsstijgingen door de oorlog in Oekraïne, maakt dat [gedaagde] ook mocht verwachten dat CSB met een onderbouwing komt waaruit concreet blijkt welke prijsstijgingen daar het gevolg van zijn.
4.8.
Dat CSB gehouden is om de prijsstijgingen aan de hand van concrete gegevens aan te tonen sluit aan bij de bewijsrechtelijke hoofdregel van artikel 150 Rv. De stelplicht voor feiten die een bepaald rechtsgevolg zouden hebben, rust op de partij die zich op dit rechtsgevolg beroept. CSB heeft aan deze stelplicht, die in dit geval nader wordt ingevuld door (de gebruikelijke uitleg en toepassing van) paragraaf 47 UAV, niet voldaan. Zij heeft de door haar gevorderde vergoeding voor prijsstijgingen onvoldoende concreet onderbouwd. In deze procedure neemt CSB het standpunt in dat zij daartoe ook niet is gehouden.
4.9.
Hieruit volgt dat haar primaire vordering zal worden afgewezen. Ook de vordering tot vergoeding van kosten van de deskundige ( [onderzoeksbureau] ) wordt afgewezen, aangezien uit het voorgaande reeds volgt dat deze vordering niet toewijsbaar is. Er is geen contractuele grondslag voor vergoeding van die kosten en een schadevergoedingsplicht is evenmin aan de orde.
4.10.
Ten aanzien van de primaire vordering overweegt de rechtbank ten slotte dat het beroep van CSB op artikel 7:753 BW het voorgaande niet anders maakt. Met dat artikel is immers niet beoogd op dit punt een andere norm te stellen en daarmee de mogelijkheid van een andere berekeningsmethodiek. Ook aan de (strenge) toets van artikel 6:258 BW is niet voldaan, waardoor een beroep daarop ook niet slaagt.
4.11.
Dat het voor CSB – zoals namens haar tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd – moeilijk of vrijwel onmogelijk is om relevante concrete gegevens aan te leveren, is niet een omstandigheid die aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen. Die stelling van CSB leidt dan ook niet tot een onredelijke uitkomst. De rechtbank begrijpt dat het vervelend, tijdrovend en lastig is voor CSB om voor dit werk de benodigde cijfers te achterhalen, maar dat maakt niet, in elk geval niet op voorhand, dat de gebruikelijke systematiek van paragraaf 47 UAV niet hoeft te worden gevolgd. Daarbij zou het aan een deskundige zijn geweest om eventuele grenzen aan de onderzoeksmogelijkheden te constateren en daarover te rapporteren. Daaraan wordt in dit geval niet toegekomen door de (proces)houding van CSB ten aanzien van de te volgen systematiek, zodat de redelijkheid en billijkheid niet tot een andere uitkomst nopen.
4.12.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering overweegt de rechtbank dat benoeming van een deskundige zonder die deskundige een concrete toetsingsmaatstaf mee te geven niet werkbaar zou zijn, juist gelet op de bestaande discussie over die toetsingsmaatstaf (de abstracte dan wel concrete benadering). Bovendien zou CSB een deskundige niet de ruimte willen geven de gebruikelijke systematiek voor toepassing van paragraaf 47 UAV te hanteren. De gevorderde verklaring voor recht strandt dan ook op hetgeen hiervoor is overwogen en zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
CSB wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
  • griffierecht € 6.617,00
  • advocaatkosten € 5.428,00 (2 punten x tarief VI)
  • nakosten
Totaal € 12.223,00.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt CSB in de proceskosten van € 12.223,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als CSB niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet CSB € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt CSB in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
3533 / 1694