ECLI:NL:RBROT:2025:4345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10/319702-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging met vuurwapen door minderjarige

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing in vereniging en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De feiten vonden plaats op 6 oktober 2024, toen de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen dwong om een koffer met simkaarten af te geven. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, onderbouwd door getuigenverklaringen en digitale communicatie tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 40 uren. Daarnaast werd een verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van €600,- uitgesproken. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten, en legde bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan hulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/319702-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/162983-23
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 16 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten, te weten afpersing en het in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen, nu de verdachte geen actieve bijdrage heeft geleverd aan het delict en slechts passsief aanwezig was. De verdachte had geen wetenschap van het voornemen van de afpersing of de aanwezigheid van een vuurwapen. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad, nu er geen DNA van hem op het wapen is aangetroffen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals die in bijlage II zijn uitgewerkt, vast staat dat de aangever op 6 oktober 2024 onder bedreiging van een vuurwapen van zijn koffer met simkaarten is beroofd.
De aangever heeft verklaard dat hij via Whatsapp een afspraak had gemaakt met een koper die hij kende van een eerdere deal op station Alexander om simkaarten te verkopen. Op de afgesproken plek aangekomen zag hij twee jongens staan. Een daarvan was de jongen waar hij eerder een deal mee had gesloten (de [medeverdachte] ). De andere jongen was de verdachte. De aangever moest met de twee jongens meelopen naar de overkant van het station, omdat zij daar de simkaarten wilden natellen. Op het moment dat de aangever de koffer opendeed, zag hij dat de verdachte een helm opdeed en een vuurwapen uit zijn kleding pakte en deze op hem richtte. Tegelijkertijd zag hij dat de medeverdachte (vermoedelijk) een mes trok. De verdachte hield het wapen op de aangever gericht en riep dat hij moest opkankeren. De aangever is hierop weggerend.
De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de Snapchat-gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte voorafgaand aan de beroving en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Uit de Snapchatgesprekken blijkt dat de verdachte en de medeverdachte van te voren gedetailleerd met elkaar een plan hebben gemaakt en besproken hebben hoe zij de aangever van de koffer met simkaarten zouden beroven. Tijdens het chatgesprek heeft de verdachte aangegeven dat hij een mes zou meenemen, en de medeverdachte een vuurwapen. Uit de verklaring van de aangever volgt dat zij dit voorgenomen plan ook hebben uitgevoerd. De verdachte en de medeverdachte hebben ook in het chatgesprek besproken hoeveel de verdachte voor zijn bijdrage betaald zou krijgen, namelijk € 600,-. De verdachte en de medeverdachte zijn vlak na het incident op basis van het kenteken van de scooter waarop zij zijn weggereden en de opgegeven signalementen samen aangehouden. Het bedrag van 600,- is bij de fouillering van verdachte ook contant aangetroffen.
Uit het dossier blijkt verder dat er een vuurwapen met munitie in de buddyseat van de (voornoemde) scooter is aangetroffen. Ook de koffer met de simkaarten is in de kelderbox van de woning van de medeverdachte aangetroffen. Zowel de verdachte als de medeverdachte zijn op de camerabeelden in de nabijheid van Station Alexander herkend.
Na het incident heeft er wederom een Snapchatgesprek plaatsgevonden tussen ‘ [gebruikersnaam 1] ’(waarvan de verdachte zegt dat het zijn account is) en ‘ [gebruikersnaam 2] ‘ (medeverdachte). In dit snapchatgesprek verstuurt [gebruikersnaam 1] een video en aantal foto's, waarop te zien is dat er een persoon achter op een scooter zit en een koffer vast houdt, een afbeelding met de tekst
'2doezoe simkaarten geklaardd abradaaaa pijp op je oofd a turkkk'en een foto waar er een koffer openligt met daar in vele simkaarten te zien zijn.
Tegenover de gedetailleerde verklaring van de aangever, die steun vindt in de andere bewijsmiddelen, staat de verklaring van de verdachte dat hij er wel bij was maar dat hij niet wist wat er aan de hand was en geen weet had van het vuurwapen. Deze verklaring van de verdachte acht de rechtbank in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende en nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 6 oktober 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer met 2130, althans een
hoeveelheid simkaarten, die aan die
[slachtoffer] toebehoorden
door
- een vuurwapen uit zijn, verdachtes, kleding te pakken, en
- een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en (daarbij) zijn, verdachtes,
wijsvinger om de trekker te houden, en
- meermalen tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moest opkankeren;
2
hij op 6 oktober 2024 te Rotterdam en Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een omgebouwd gaspistool (9mm PAK) naar een kogelverschietend
pistool van het merk Blow, type TR34, kaliber 9mm PAK,
en
bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie
III, te weten meerdere, kogelpatronen van het kaliber 9mm PAK,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een afpersing in vereniging waarbij een vuurwapen is gebruikt. De verdachte heeft samen met de medeverdachte een plan gemaakt om de aangever te beroven van een groot aantal simkaarten. Ter uitvoering van dit plan hebben zij een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. De verdachte en zijn medeverdachte hebben onder bedreiging van het vuurwapen de aangever gedwongen tot afgifte van een koffer met simkaarten. Daarbij heeft de verdachte het vuurwapen op de aangever gericht en meerdere malen dreigend geroepen dat hij moest opkankeren. De verdachte en zijn medeverdachte hebben een zeer bedreigende situatie gecreëerd. Zij hebben ernstige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Bovendien bestaat door de aanwezigheid van wapens het risico dat deze daadwerkelijk worden gebruikt en (ernstig) letsel veroorzaken. Daarnaast kunnen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid bij de maatschappij in het algemeen veroorzaken. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij alleen oog heeft gehad voor zijn eigen financiële voordeel en niet voor de ernstige gevolgen voor het slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en in hiervoor een proeftijd liep.
7.3.2.
Rapportage en verklaringen van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 januari 2025. Dit rapport houdt- kort en zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in. Verhoogde risicofactoren voor de kans op recidive worden gezien binnen de domeinen relaties en vaardigheden. De verdachte is binnen zijn proeftijd opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen. Het ten laste gelegde heeft volgens de Raad te maken met de mate van zijn beïnvloedbaarheid, maar ook met zijn beperkte vaardigheden in het herkennen van probleemsituaties en het handelen hiernaar. Tevens lijkt het erop dat de verdachte niet goed lijkt te onderscheiden welke sociale contacten een negatieve invloed op hem hebben. Om de kans op recidive te verkleinen vindt de Raad het noodzakelijk dat de verdachte zijn best blijft doen op school en dat Welzijn E25 de verdachte begeleidt en ondersteunt, waarbij Welzijn E25 zich dient te richten op de vrijetijdsbesteding van de verdachte en het vergroten van zijn vaardigheden, die hem helpen om zich uit de problemen te houden.
De Raad adviseert een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
• school volgt volgens afspraken;
• meewerkt aan de inzet van Welzijn E25 en eventuele toekomstige hulpverlening, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
• zich inzet voor het verkrijgen en behouden van vrijetijdsbesteding;
• zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten [jeugdreclassering] te Rotterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting is door de jeugdreclassering, vertegenwoordigd door [persoon A] ,onder meer naar voren gebracht dat de verdachte naïef is geweest in zijn vriendenkeuze en dat hij de gevolgen van zijn daden niet heeft overzien. Het doel is dat de jongerencoach van Welzijn E25 samen met de verdachte zijn sociale contacten in kaart brengt en bespreekt aan wie hij zich goed kan optrekken en hoe hij kan herkennen dat iemand een negatieve invloed op hem heeft en hoe in het vervolg om te gaan met risico’s. De jeugdreclassering sluit zich aan bij het advies van de Raad.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de
oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht).
De verdachte heeft voor de bewezenverklaarde feiten 46 dagen in voorarrest gezeten en de voorlopige hechtenis is per 21 november 2024 onder voorwaarden geschorst. De rechtbank, is met de deskundigen, de officier van justitie en de raadvrouw, van oordeel dat de verdachte niet terug in detentie hoeft. Een deel van de op te leggen straf zal voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank gezien de ernst van de feiten ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 600,-verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft geen bezwaar tegen de verbeurdverklaring.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd, [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 475,86 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om het verzoek tot schadevergoeding hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de reparatie van de telefoon onvoldoende is onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade heeft de verdediging verzocht dit niet ontvankelijk te verklaren dan wel te matigen, omdat de psychologische hulp nog moet nog worden opgestart en niet duidelijk is of dit daadwerkelijk gaat starten.
9.3.
Beoordeling
Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat er schade aan de telefoon van de benadeelde is ontstaan doordat uit de aangifte volgt dat de telefoon op de grond is gevallen. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gehele toewijzing van het bedrag van € 2.500,- en de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij hoofdelijk een schadevergoeding betalen van
€ 2.975,86, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 29 januari 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging tot afpersing in vereniging, veroordeeld voor zover van belang tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf van 10 uur, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De proeftijd is ingegaan op 13 februari 2024.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde voorwaardelijke straf toe te wijzen.
10.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tenuitvoerlegging.
10.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 90 (negentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
44 (vierenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op een
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling [jeugdreclassering] te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan de inzet van Welzijn E25 en eventuele toekomstige hulpverlening, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van (een zinvolle) vrijetijdsbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling [jeugdreclassering] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig)uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf het in beslag genomen geldbedrag van € 600,-;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.975,86 (zegge: tweeduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en zesentachtig cent ), bestaande uit
€ 475,86 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 2.975,86(hoofdsom,
zegge:
tweeduizend negenhonderdvijfenzeventig euro en zesentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast
de tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 10 uren subsidiair 5 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de zaak met parketnummer 10/162983-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.S. van den Berge en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer met 2130, althans een
hoeveelheid simkaarten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die
[slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n)
door
- een vuurwapen uit zijn, verdachtes, kleding te pakken, en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of (daarbij) zijn, verdachtes,
wijsvinger om de trekker te houden, en/of
- een mes/vuurwapen, althans een voorwerp, uit zijn, verdachtes, jaszak te trekken
en/of dit op die [slachtoffer] gericht te houden, en/of
- meermalen tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moest opkankeren;
2
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een omgebouwd gaspistool (9mm PAK) naar een kogelverschietend
pistool van het merk Blow, type TR34, kaliber 9mm PAK,
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie
III, te weten een of meerdere, kogelpatronen van het kaliber 9mm PAK,
voorhanden heeft gehad.