ECLI:NL:RBROT:2025:4338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10/283830-23 & 10/125914-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, vuurwapenbezit en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging doodslag, vuurwapenbezit en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 28 oktober 2023 in een bar in Spijkenisse, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig gewond raakte door een schot in het hoofd. De verdachte had een vuurwapen, een Glock, en schoot in de richting van het slachtoffer tijdens een ruzie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, omdat het schieten in een volle bar een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was, maar de rechtbank verwierp deze stelling, onderbouwd door DNA-onderzoek van het NFI dat de verdachte aan het vuurwapen verbond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlasteleggingen, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 9 jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/283830-23 en 10/125914-23
Datum uitspraak: 2 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2025.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 2 (ten aanzien van de vuurwapen merk FN en bijbehorende 6 kogelpatronen) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 (ten aanzien van de vuurwapen Glock en 11 kogelpatronen) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/125914-23;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (het voorhanden hebben van de vuurwapens Glock en FN en de bijbehorende kogelpatronen) in de zaak met parketnummer 10/283830-23
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het vuurwapen van het merk FN en de bijbehorende 6 kogelpatronen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
Het voorhanden hebben van het vuurwapen van het merk Glock en de bijbehorende 11 kogelpatronen is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de poging tot doodslag, omdat er geen sprake is van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin. Niet is komen vast te staan dat de verdachte bewust de trekker heeft overgehaald, waardoor het vereiste (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er op 28 oktober 2023 rond 04:00 uur naar aanleiding van een ruzie/discussie een schietincident heeft plaatsgevonden in [naam bar] in Spijkenisse. Vast staat dat de verdachte éénmaal een kogel heeft afgevuurd die het slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn hoofd heeft geraakt, met als gevolg een doorschotverwonding (inschot aan de linkerzijde van het voorhoofd, uitschot in de rechterwang), waarbij beide ogen zijn aangedaan. Uit de letselrapportage blijkt dat het gaat om potentieel dodelijk letsel.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft in zijn eerste twee politieverhoren op 28 en 29 oktober 2023 en bij de rechter-commissaris op 31 oktober 2023 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Bij zijn laatste verhoor op 11 juni 2024 bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij niet degene was die met het vuurwapen de bar is binnengekomen, maar dat [persoon A] dit vuurwapen bij zich had. Op enig moment zag de verdachte dat [persoon A] het wapen wilde grijpen. De verdachte heeft toen in een worsteling het wapen van [persoon A] afgepakt om te voorkomen dat het uit de hand zou lopen. Er werd getrokken en geduwd en toen is het vuurwapen per ongeluk afgegaan, waarbij het slachtoffer is geraakt. Ter terechtzitting bleef de verdachte bij deze verklaring.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat DNA van de verdachte is aangetroffen op verschillende onderdelen van het vuurwapen waarmee is geschoten. Ook op twee patronen die in het patroonmagazijn zaten van het vuurwapen is DNA van de verdachte aangetroffen. Op het wapen en de patronen is – anders dan verwacht mag worden wanneer het wapen aan [persoon A] toebehoorde – géén DNA van [persoon A] aangetroffen.
Er zijn ook overigens geen aanwijzingen in het dossier dat de verdachte ten tijde van een worsteling het vuurwapen van [persoon A] heeft afgepakt. Sterker nog, er is überhaupt niet gebleken dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [persoon A] .
Verder blijkt uit het onderzoek van het NFI dat het vuurwapen bij het afvuren van proefschoten zonder storingen functioneerde. De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario – dat het wapen ‘per ongeluk’ is afgegaan – dus onaannemelijk.
De vraag die nu voorligt, is of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte, op het moment dat hij het vuurwapen afvuurde, de wil had om het slachtoffer te doden. Van vol opzet is daarom geen sprake.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer. Daarvoor is vereist dat door het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou intreden en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het met een vuurwapen schieten in een volle bar – waar meerdere bezoekers dicht op elkaar stonden – er volgens algemene ervaringsregels gemakkelijk toe kan leiden dat één van de barbezoekers (in dit geval het slachtoffer [slachtoffer 1] ) geraakt wordt en daardoor komt te overlijden.
Gezien het handelen van de verdachte kan het niet anders dan dat hij deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/125914-23
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de bedreiging met een vuurwapen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent dat hij een vuurwapen bij zich had en dat vuurwapen is ook nooit aangetroffen. De aangever en de [getuige] spreken elkaar tegen en de verklaringen zijn innerlijk tegenstrijdig.
4.3.2.
Beoordeling
De aangever heeft verklaard dat de verdachte, nadat hij was uitgestapt, naar de aangever toe is gelopen en zijn buideltasje heeft opengemaakt. De aangever verklaart dat hij in de buideltas duidelijk een zwart handvuurwapen heeft gezien. De [getuige] , die direct na het incident is gehoord, bevestigt dat hij zag dat de bijrijder (de verdachte) uitstapte, zijn nektas opende en een zwart vuurwapen half uit het tasje haalde.
De aangever en de [getuige] zijn nogmaals bij de rechter-commissaris gehoord en hebben (nogmaals) verklaard dat zij zeker weten dat het een vuurwapen was. Zij verklaren gedetailleerd, stellig en consistent. Dat de verklaringen van de aangever en de getuige op sommige punten van elkaar afwijken, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen.
Ook overigens is er geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft bedreigd door een vuurwapen te tonen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/125914-23 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/283830-23
1.
hij op 28 oktober 2023 te Spijkenisse
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waardoor die [slachtoffer 1] in zijn hoofd is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 oktober 2023 te Spijkenisse
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 19 Gen 4, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en 11 kogelpatronen van het kaliber 9mm welke geschikt zijn om met voornoemde Glock te worden verschoten voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10/125914-23
hij op 18 mei 2023 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door uit de auto te stappen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/283830-23
1.
poging doodslag;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
parketnummer 10/125914-23
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een drukke bar met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is hierbij in zijn hoofd geraakt. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer potentieel dodelijk letsel opgelopen in de vorm van onder meer schedelfracturen en een forse, blijvende hersenbeschadiging. Dat het slachtoffer het heeft overleefd, is een wonder. Het slachtoffer is nagenoeg blind en heeft een ernstige vorm van afasie, waardoor hij – blijvend – afhankelijk is van zijn partner en dierbaren. Dat de gebeurtenissen een flinke impact hebben gehad op het slachtoffer en zijn gezin, blijkt ook wel uit de door de partner van het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Dit soort strafbare feiten is in zijn algemeenheid schokkend voor de samenleving – in het bijzonder voor de barbezoekers, die getuigen zijn geweest van het schietincident – en zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien heeft het delict veel impact gehad op het slachtoffer, zijn familie en zijn compagnon die bij het schietincident aanwezig was.
De verdachte heeft bovendien het vuurwapen voorhanden gehad waarmee hij heeft geschoten. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte de keuze heeft gemaakt om met een geladen vuurwapen naar een druk bezochte bar te gaan. Het ongeoorloofd bezit van wapens leidt niet zelden tot het gebruik daarvan. De onderhavige zaak maakt dat nog maar eens pijnlijk duidelijk.
Tot slot heeft de verdachte, toen hij er op werd aangesproken dat hij zich mogelijk met slechte bedoelingen bij een winkelpand ophield, het nodig gevonden om een vuurwapen te tonen. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 februari 2025, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
PBC-rapport
De verdachte is van 18 september 2024 tot 30 oktober 2024 ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). [psycholoog] , [psychiater] en [forensisch milieuonderzoeker] hebben gezamenlijk een rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 2 december 2024. Daaruit blijkt (samengevat) het volgende.
Gedurende de gehele periode van observatie in het PBC heeft de verdachte geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Het contact met de onderzoekers is daardoor te beperkt geweest om gedegen psychiatrisch en psychologisch onderzoek te kunnen doen om tot diagnostische conclusies te komen. Het milieuonderzoek is zeer beperkt en zicht op zijn levensloop is fragmentarisch gebleven, omdat de onderzoeker geen toestemming kreeg om informatie op te vragen bij de huisarts of de GGZ en geen referenten heeft kunnen spreken.
De onderzoekers hebben – mede doordat de verdachte niet meewerkte aan het onderzoek – geen psychiatrische stoornis of persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte kunnen vaststellen, maar dit ook niet kunnen uitsluiten. Er kan dan ook geen uitspraak worden gedaan over de eventuele doorwerking van een eventuele stoornis in de hem ten laste gelegde feiten, en evenmin over een eventueel behandeladvies binnen een strafrechtelijk kader.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Bij de ernst van de feiten past een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen (Bijlage IV), gevorderd de in beslag genomen voorwerpen (nummers 1 t/m 5) te onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen met nummers 2 t/m 5 zullen worden onttrokken aan het verkeer. De bewezen feiten zijn met behulp van die voorwerpen begaan en/of de voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
Artikel 36d Sr stelt als eis voor onttrekking aan het verkeer dat het moet gaan om voorwerpen die aan de dader of verdachte toebehoren. Het mes dat onder 1 op de beslaglijst is vermeld, is aangetroffen in de auto van [persoon A] . Uit niets blijkt dat dit mes aan de verdachte toebehoort. Om die reden kan het in de onderhavige zaak niet worden onttrokken aan het verkeer.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Ingediende vorderingen
9.1.1.
Vorderingen [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
De vorderingen zijn door mr. P.R. Hogerbrugge namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend (ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/283830-23). Voor zover het gaat om de minderjarige kinderen, hebben hun wettelijke vertegenwoordigers in die hoedanigheid de vorderingen ingediend.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 412.330,89 aan materiële schade en een vergoeding van € 475.000,- aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Inkomstenderving € 372.508,36
  • Mantelzorg € 5.073,60
  • Daggeldvergoeding € 3.763,-
  • Factuur medische info € 104,70
  • Factuur VOF € 577,17
  • Reis- en parkeerkosten € 4.954,06
  • Kleding (schatting) € 350,-
  • Nader te onderbouwen schade € 25.000,-
De immateriële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Smartengeld € 450.000,-
  • Nader te onderbouwen schade € 25.000,-
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] (partner van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] (minderjarige kinderen van het slachtoffer) vorderen ieder een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
Door alle benadeelde partijen is verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.2.
Vordering [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] – bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers – heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/283830-23. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 787,49 aan materiële schade, een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade (schokschade) en een vergoeding van € 2.000,- voor nader te onderbouwen schade (voor een eventuele hoger beroepsprocedure).
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Kledingschade € 200,-
  • Eigen risico 2023/2024 € 587,49
Door de benadeelde partij is verzocht om de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de
schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.3.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/125914-23. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 26.482,33 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Beveiligingsmaatregelen € 349,-
  • Verlies van arbeidsvermogen € 26.133,33
Door de benadeelde partij is verzocht om de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat de nader te onderbouwen schade betreft dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 5] , voor zover die ziet op materiële schade. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank. Wat de nader te onderbouwen schade betreft dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Wat de vordering van [slachtoffer 2] betreft heeft de officier van justitie geconcludeerd tot matiging van de immateriële schade. Wat de materiële schade betreft dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
In alle gevallen dienen de toegewezen bedragen vermeerderd te worden met de wettelijke rente en dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair stelt de verdediging zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt dat de schadepost inkomstenderving onvoldoende is onderbouwd en dat het berekenen van het verlies aan verdienvermogen een onevenredig grote belasting voor het strafgeding oplevert. Om die reden moet de benadeelde partij wat dit deel betreft niet-ontvankelijk worden verklaard. De immateriële schade dient te worden gematigd. De nader te onderbouwen schade dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft de verdediging geconcludeerd tot matiging van de gevorderde immateriële schade. De nader te onderbouwen schade dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] stelt de verdediging zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd. Ten aanzien van de materiële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de schade onvoldoende is onderbouwd en de beoordeling van het gevorderde verlies van arbeidsvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
9.4.
Beoordeling
9.4.1.
Vordering [slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 (in de zaak met parketnummer 10/283830-23) bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vordering wordt toegewezen wat de volgende materiële schade betreft:
  • Daggeldvergoeding € 3.763;
  • Factuur medische info € 104,70;
  • Factuur VOF € 577,17;
  • Kleding € 350,-.
Deze schadeposten staan in causaal verband met het bewezen verklaarde strafbare feit, zijn genoegzaam onderbouwd en zijn niet weersproken door de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten inkomstenderving en mantelzorg een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het is evident dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade lijdt in de zin van verlies aan verdienvermogen. De verdediging heeft de vordering echter voldoende gemotiveerd betwist en de omvang van deze posten laat zich uit de aard der zaak niet eenvoudig vaststellen. De overgelegde stukken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten en voor een nadere onderbouwing van deze schade is geen plaats in het strafproces. Niet uitgesloten is bovendien dat op dit punt deskundigen moeten worden geraadpleegd. Ook daarvoor is in het strafproces geen plaats.
De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd op welke schade wordt gedoeld bij de schadepost “mantelzorg”. Enerzijds wordt verwezen naar een vergoeding voor de zorg voor hemzelf (zie bijvoorbeeld de verwijzing naar de Wlz), in welk geval onduidelijk is waarom ook een vergoeding wordt gevraagd voor de periode dat hij in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek lag. Anderzijds lijkt in de onderbouwing van de vordering te worden uitgegaan van een vergoeding voor hulp in de huishouding. Zo wordt benoemd dat het slachtoffer een bijdrage aan het huishouden leverde van 40%. Al met al is de vordering – ook na toelichting ter zitting – onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, zodat de benadeelde partij ook ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële schade (voor een eventuele hoger beroepsprocedure) zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank zal de gevorderde reis- en parkeerkosten afwijzen, nu zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat het hier gaat om schade die het slachtoffer in zijn vermogen heeft geleden. Het gaat immers om kosten die de echtgenote van het slachtoffer heeft gemaakt. Dat het hier om verplaatste schade gaat, zoals ter zitting is betoogd, valt niet in te zien.
De conclusie is dat de rechtbank de vordering tot vergoeding van de materiële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 4.794,87.
Immateriële schade
Vast is ook komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade is toegebracht door het bewezen verklaarde strafbare feit. Uit de bewijsvoering blijkt dat sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde partij, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De schade zal naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, worden vastgesteld op € 220.000,-. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de nader te onderbouwen immateriële schade (voor een eventuele hoger beroepsprocedure) zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
9.4.2.
Vorderingen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
De benadeelde partijen hebben elk € 17.500,- aan affectieschade gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen tot de kring van gerechtigden behoren die aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade en dat het slachtoffer ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. De gevorderde bedragen zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de verzochte bedragen dan ook toewijzen.
9.4.3.
Vordering [benadeelde partij 5]
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht door het onder 1 (in de zaak met parketnummer 10/283830-23) bewezen verklaarde strafbare feit. Deze schadeposten staan in causaal verband tot het verwezen verklaarde strafbare feit, zijn genoegzaam onderbouwd en zijn niet weersproken door de verdediging. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het eigen risico in verband met de noodzakelijke psychische hulp wordt ook verwezen naar hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de schokschade. De gevorderde materiële schade zal worden toegewezen.
Immateriële schade (schokschade)
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name voordoen indien iemand tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of verwond.
Het recht op vergoeding van schokschade is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel, veroorzaakt door de onrechtmatige daad. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is, voor vergoeding in aanmerking.
De benadeelde partij was een vriend en compagnon van [slachtoffer 1] . Hij stond ten tijde van het schietincident naast het slachtoffer. De benadeelde partij heeft als gevolg hiervan geestelijk letsel opgelopen. Hij is onder behandeling bij een psycholoog, is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en krijgt hiervoor EMDR-therapie. Aan de vereisten voor het toewijzen van schokschade is voldaan. De rechtbank zal de hoogte van de vergoeding voor schokschade naar billijkheid vaststellen op € 10.000,-. Ten aanzien van het resterende deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Nader te onderbouwen schade
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd in verband met een eventueel hoger beroep.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt, dan wel onvoldoende zijn onderbouwd.
9.4.4.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 BW, omdat de verdachte het oogmerk had de benadeelde immateriële schade toe te brengen dan wel op grond van een aantasting in de persoon op andere wijze.
De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte het oogmerk had de benadeelde partij geestelijk letsel toe te brengen. De rechtbank stelt voorts vast dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat er sprake is van geestelijk letsel dan wel psychisch letsel, nu dit niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.4.5.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.5.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • aan [slachtoffer 1] : € 224.794,87, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan [benadeelde partij 1] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 2] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 3] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 4] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
  • aan [benadeelde partij 5] : € 10.787,49, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt passend en geboden geacht.
Bij het bepalen van de duur van de gijzeling - die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast - heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 en artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal één jaar. De rechtbank zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen over de vorderingen van de benadeelde partijen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 60a, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/283830-23 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/125914-23, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (Bijlage IV), als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de nummers 2 t/m 5;
verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten, gemaakt door de verdachte ter verdediging tegen de vordering, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de overige benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 28 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
Materiële schade
Immateriële schade
Totaal
[slachtoffer 1]
€ 4.794,87
€ 220.000,-
€ 224.794,87
[benadeelde partij 1]
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde partij 2]
(wettelijke vertegenwoordiger [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] )
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde partij 3]
(wettelijke vertegenwoordiger [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] )
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde partij 4]
(wettelijke vertegenwoordiger [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] )
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde partij 5]
€ 787,49
€ 10.000,-
€ 10.787,49
wijst af het resterende deel van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , voor zover die ziet op reis- en parkeerkosten;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat die onderdelen van de vordering slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten, gemaakt door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] ,
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen telkens begroot op nihil, en in de kosten nog te maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat ten behoeve van de na te noemen benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2023, en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de hierna volgende duur. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[slachtoffer 1]
€ 224.794,87
268
[benadeelde partij 1]
€ 17.500,-
21
[benadeelde partij 2]
€ 17.500,-
21
[benadeelde partij 3]
€ 17.500,-
21
[benadeelde partij 4]
€ 17.500,-
21
[benadeelde partij 5]
€ 10.787,49
13
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/283830-23
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2023 te Spijkenisse
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waardoor die [slachtoffer 1] in zijn hoofd, in elk geval zijn lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2023 te Spijkenisse
(een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 19 Gen 4, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of 11, in elk geval een of meerdere kogelpatronen van het kaliber 9mm welke geschikt zijn om met voornoemde Glock te worden verschoten en/of
een pistool, van het merk FN, type 1922, kaliber 7.65mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of zes, in elk geval een of meerdere kogelpatronen van het kaliber 7.65mm welke geschikt zijn om met voornoemde FN te worden verschoten voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10/125914-23
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door uit de auto te stappen en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te pakken en/of te tonen.