Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlasteleggingen
3.Eis officier van justitie
- partiële vrijspraak van het onder 2 (ten aanzien van de vuurwapen merk FN en bijbehorende 6 kogelpatronen) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 (ten aanzien van de vuurwapen Glock en 11 kogelpatronen) ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/283830-23 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/125914-23;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest.
4.Waardering van het bewijs
Er zijn ook overigens geen aanwijzingen in het dossier dat de verdachte ten tijde van een worsteling het vuurwapen van [persoon A] heeft afgepakt. Sterker nog, er is überhaupt niet gebleken dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [persoon A] .
Verder blijkt uit het onderzoek van het NFI dat het vuurwapen bij het afvuren van proefschoten zonder storingen functioneerde. De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario – dat het wapen ‘per ongeluk’ is afgegaan – dus onaannemelijk.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer. Daarvoor is vereist dat door het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou intreden en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Gezien het handelen van de verdachte kan het niet anders dan dat hij deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
5.Strafbaarheid feiten
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
8.In beslag genomen voorwerpen
Artikel 36d Sr stelt als eis voor onttrekking aan het verkeer dat het moet gaan om voorwerpen die aan de dader of verdachte toebehoren. Het mes dat onder 1 op de beslaglijst is vermeld, is aangetroffen in de auto van [persoon A] . Uit niets blijkt dat dit mes aan de verdachte toebehoort. Om die reden kan het in de onderhavige zaak niet worden onttrokken aan het verkeer.
9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen
- Inkomstenderving € 372.508,36
- Mantelzorg € 5.073,60
- Daggeldvergoeding € 3.763,-
- Factuur medische info € 104,70
- Factuur VOF € 577,17
- Reis- en parkeerkosten € 4.954,06
- Kleding (schatting) € 350,-
- Nader te onderbouwen schade € 25.000,-
- Smartengeld € 450.000,-
- Nader te onderbouwen schade € 25.000,-
- Kledingschade € 200,-
- Eigen risico 2023/2024 € 587,49
- Beveiligingsmaatregelen € 349,-
- Verlies van arbeidsvermogen € 26.133,33
- Daggeldvergoeding € 3.763;
- Factuur medische info € 104,70;
- Factuur VOF € 577,17;
- Kleding € 350,-.
De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd op welke schade wordt gedoeld bij de schadepost “mantelzorg”. Enerzijds wordt verwezen naar een vergoeding voor de zorg voor hemzelf (zie bijvoorbeeld de verwijzing naar de Wlz), in welk geval onduidelijk is waarom ook een vergoeding wordt gevraagd voor de periode dat hij in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek lag. Anderzijds lijkt in de onderbouwing van de vordering te worden uitgegaan van een vergoeding voor hulp in de huishouding. Zo wordt benoemd dat het slachtoffer een bijdrage aan het huishouden leverde van 40%. Al met al is de vordering – ook na toelichting ter zitting – onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, zodat de benadeelde partij ook ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
- aan [slachtoffer 1] : € 224.794,87, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan [benadeelde partij 1] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 2] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 3] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan de wettelijke vertegenwoordigers van [benadeelde partij 4] : € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld;
- aan [benadeelde partij 5] : € 10.787,49, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Bij het bepalen van de duur van de gijzeling - die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast - heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 en artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal één jaar. De rechtbank zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen over de vorderingen van de benadeelde partijen.
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Bijlagen
12.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de nummers 2 t/m 5;
de benadeelde partij [slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat ten behoeve van de na te noemen benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2023, en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de hierna volgende duur. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.