ECLI:NL:RBROT:2025:4335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10/001838-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen verlengde invoer van cocaïne, veroordeling voor voorbereidingshandelingen en wederrechtelijk verblijf op haventerrein

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 4 april 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor deze invoer, alsook van wederrechtelijk verblijf op een haventerrein. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van cocaïne in de Rotterdamse haven. Dit omvatte het openbreken van een container en het proberen te stelen van de daarin verstopte cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk cocaïne had ingevoerd. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van voorbereidingshandelingen en het wederrechtelijk verblijven op het haventerrein. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde criminaliteit, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Team straf 1
Parketnummer: 10/001838-25
Datum uitspraak: 4 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. M.J. Rubberg, advocaat te Echt.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 21 maart 2025.

1.Beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1
hij in of omstreeks de periode 30 december 2024, althans 2 januari 2025 tot en met 3 januari 2025 te Rotterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een (grote) hoeveelheid (tenminste 5 kilogram) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode 2 januari 2025 tot en met 3 januari 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/ of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/ of vervoeren, en/ of van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- zich (onbevoegd) te begeven op het terrein van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of
- een telefoon voorhanden te hebben en/of
- met één of meer mededader(s) (via Signal en/ofWhatsapp) contacten te onderhouden en/ of informatie uit te wisselen en/ of
- via Whatsapp een film met een container en/of blokken cocaïne door te sturen en/of
- een gat in de constructie van de container met nummer [containernummer] te maken en/of
- cocaïne(blokken) uit de container te halen en/of (vervolgens) in één of meer tas(sen) te stoppen, en/of
- één of meer tas(sen) (met daarin die cocaïne(blokken)) over het hek van het haventerrein van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] te gooien, en/of
- een auto naast het hek van dat terrein te parkeren en/of (vervolgens) één of meer tassen (met daarin die cocaïne (blokken)) in het voertuig te laden;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode 2 januari 2025 tot en met 3 januari 2025, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten haventerrein (van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] ,) gelegen aan de [adres]

2.Beslissingen over het bewijs

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. H.A. van Wijk vindt dat de feiten 1 primair en 2 bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 subsidiair en 2 heeft begaan op de volgende manier:
1. subsidiair:
hij in de periode 2 januari 2025 tot en met 3 januari 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/ of vervoeren, van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- voorwerpen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s), wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- zich onbevoegd te begeven op het terrein van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of
- een telefoon voorhanden te hebben en
- met één of meer mededader(s) (via Signal en/ofWhatsapp) contacten te onderhouden en informatie uit te wisselen en
- via Whatsapp een film met een container en blokken cocaïne door te sturen en
- een gat in de constructie van de container met nummer [containernummer] te maken ;
2.
hij in de periode 2 januari 2025 tot en met 3 januari 2025, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten haventerrein (van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] ,) gelegen aan de [adres]
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt voor de feiten 1 subsidiair en feit 2 op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had een telefoon bij zich. Op deze telefoon zijn berichten aangetroffen die erop duiden de verdachten voorafgaand aan hun aanhouding al pakketten uit de container hebben gehaald. Daarnaast wordt op de camerabeelden gezien dat twee personen, waarvan de verdachten zeggen dat zij het zijn, een tas met inhoud over een hek gooien naar een derde. Hieruit volgt dat de verdachten cocaïne uit de container hebben gehaald en hebben ingevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen bewijsmiddel waaruit volgt dat in de tas die over het hek is gegooid cocaïne zat. De rechtbank kan daarmee niet vaststellen dat sprake is van de (verlengde) invoer van cocaïne. De verdachte dient daarom van het onder feit 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Opgave bewijsmiddelen
Verklaring van de verdachte J.J. Fecunda op de zitting van 21 maart 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisanten of één van hen, proces-verbaal van bevindingen nummer [proces-verbaalnummer 1] , documentcode [code document 1] van 3 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisanten of één van hen, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 2] van 3 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisanten of één van hen, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 2] van 3 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisant, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 3] van 3 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisant, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 4] van 6 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisanten of één van hen, proces-verbaal van bevindingen met nummer: [proces-verbaalnummer 2] van 3 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisant, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 5] van 9 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisant, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 6] van 9 januari 2025;
Onderzoek van de politie, verklaring van de verbalisant, proces-verbaal van bevindingen, documentcode [code document 7] van 8 januari 2025.

3.Verboden gedragingen en strafbaarheid

Kwalificatie

Feit 1 subsidiair:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 2:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie,
opslag en/of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Strafmotivering

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en (persoonlijke) omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering. Zij gaat daarbij uit van bewezenverklaring van de feiten 1 primair en 2.
De beoordeling
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen gepleegd voor de (verlengde) invoer van cocaïne in de Rotterdamse haven. Dit door samen met zijn neef een container open te breken en te proberen de daarin verstopte cocaïne uit de container te halen. Zij waren daartoe onbevoegd op het haventerrein.
Alhoewel de rol van de verdachte als uithaler substantieel kleiner is dan van degenen die dit soort drugstransporten organiseren, is hij een belangrijke en onmisbare schakel voor de georganiseerde criminaliteit. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien vaak samen met andere vormen van (zware) criminaliteit. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Voor de havens, de haventerreinen, de bedrijven werkzaam in de containersector, douane,
politie en justitie leveren de activiteiten rondom deze cocaïnetransporten daarnaast een
enorme kostenpost op.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van 4 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank weegt dit mee in de straftoemeting.
De reclassering heeft op 19 maart 2025 een rapport over de verdachte opgemaakt. De reclassering adviseert om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De verdachte bekent zijn betrokkenheid bij (een deel van) het ten laste gelegde. De kans op herhaling wordt laag geschat. De verdachte heeft gezegd dat hij aan de bijzondere voorwaarden, die door de reclassering zijn geadviseerd, zal meewerken.
Passende straf
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat wordt onderstreept door uitspraken die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal echter een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen omdat toezicht door de reclassering nodig is. Daarnaast zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank komt op een gevangenisstraf met een duur van 12 maanden. Daarvan wordt 6 maanden onvoorwaardelijk en 6 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling een voorwaardelijke straf van 6 maanden boven zijn hoofd hangt.
De rechtbank zal de volgende bijzondere voorwaarden opleggen. Een meldplicht, een locatieverbod voor de containerhavens Vlissingen, Waalhaven en Maasvlakte, het inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur en het inzicht geven in zijn financiën. De rechtbank zal geen contactverbod opleggen met de medeverdachte omdat hier onvoldoende aanleiding toe is.
Conclusie
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de reclassering, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.

5.Beslag

Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan en voorbereid.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissingen

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de containerhavens Vlissingen, Waalhaven en Maasvlakte, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het openbaar ministerie dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich inspannen tot het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur;
4. de veroordeelde zal inzicht geven in zijn financiën en (eventuele) schulden en indien nodig meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 subsidiair en 2:
1. STK Telefoontoestel
(Omschrijving: [beslagnummer] , Apple).
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. S.M. den Hollander en W. Noort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 4 april 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.