ECLI:NL:RBROT:2025:4324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/10/691700 / KG ZA 24-1234
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op vervreemding van aandelen in een vennootschap met betrekking tot arbitrageclausule

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2], een verbod voor DCTR om aandelen in de vennootschap [naam bedrijf] te vervreemden of te bezwaren. De eisers stellen dat DCTR op onrechtmatige wijze aandelen heeft verkregen en dat dit hen schade toebrengt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de arbitrageclausule in de aandeelhoudersovereenkomst (SHA) een zelfstandige grondslag biedt voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. De vorderingen zijn afgewezen omdat eisers onvoldoende spoedeisend belang hebben aangetoond en niet hebben onderbouwd dat de vordering in een bodemprocedure kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Turks recht van toepassing is op het geschil, maar dat de stellingen van eisers niet voldoende zijn onderbouwd. De vorderingen zijn afgewezen en eisers zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/691700 / KG ZA 24-1234
Vonnis in kort geding van 7 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

2. de vennootschap naar Turks recht
[eiser 2],
wonend respectievelijk gevestigd in Turkije,
eisers,
advocaten mr. B.C. Kroeze en mr. S.W. Holterman te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DCTR VENTURES B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DC EVENTVENUE B.V.,
beide gevestigd in Rotterdam,
gedaagden,
advocaten mr. L.J.J. Kerstens en mr. E.E.E. van de Ridder te Amsterdam.
Partijen worden hierna afzonderlijk [eiser 1], [eiser 2], DCTR en DC Eventvenue genoemd. Eisers worden gezamenlijk aangeduid als [eisers] Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als DCTR c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De, gelijktijdig met de indiening van een aanvraag kort geding ingestelde, vordering van [eisers] van 24 december 2024 tot het treffen van een (ex parte) voorlopige maatregel ex artikel 223 Rv;
  • het bericht van de voorzieningenrechter aan [eisers] van 30 december 2024, waarin vragen worden gesteld naar aanleiding van het verzoek ex artikel 223 Rv;
  • de brief van 19 februari 2025 van [eisers] waarin zij antwoord geven op de vragen;
  • het vonnis ex artikel 223 Rv van 3 maart 2025 (hierna: het tussenvonnis);
  • de brief van DCTR c.s. van 6 maart 2025, met het verzoek [eisers] te bevelen alle stukken uit de ex parte procedure te verstrekken aan DCTR c.s.;
  • de schriftelijke reactie van [eisers] van 7 maart 2025 op het verzoek van DCTR c.s.;
  • het bericht van de voorzieningenrechter aan partijen van 7 maart 2025, waarin wordt meegedeeld dat DCTR c.s. toegang krijgen tot het digitale dossier (waarin alle stukken van de ex parte procedure zijn opgenomen);
  • de dagvaarding van 14 maart 2025;
  • de 19 producties van [eisers];
  • de mondelinge behandeling op 24 maart 2025;
  • de pleitnota van [eisers], waarbij [eisers] hun eis hebben verminderd;
  • de pleitnota van DCTR c.s., met een productie.
1.2.
Kort vóór de zitting hebben [eisers] een productie 20 in het geding gebracht. Het betrof een
legal opinionover wat naar Turks recht geldt. DCTR c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen indiening van dat processtuk. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het stuk minder dan 24 uur vóór de zitting is ingediend. [eisers] hadden de betreffende productie eerder kunnen en moeten indienen, zeker in het licht van de overweging in r.o. 3.3.7. van het tussenvonnis dat toepasselijkheid van Turks recht voor de hand ligt. Op basis daarvan heeft de voorzieningenrechter op de voet van artikel 3.18 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken beslist dat productie 20 buiten beschouwing wordt gelaten en uit het digitale dossier wordt verwijderd. Daarnaast wordt geen acht geslagen op alle passages in de pleitnota van [eisers] die verwijzen naar productie 20.
1.3.
Op 4 april 2025 hebben DCTR c.s., met instemming van [eisers], nog een productie in het geding gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is één van de aandeelhouders van de Turkse vennootschap [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]). Hij hield die aandelen tezamen met zijn broer [naam] (hierna: [naam]). In 2019 vond een financiële herstructurering plaats bij [naam bedrijf] en andere vennootschappen van [eiser 1] en [naam]. In 2020 bleek een aanvullende financiering nodig. Bij die tweede financiering hebben de broers, ieder voor de helft, 30% van de aandelen in [naam bedrijf] overgedragen aan de Luxemburgse entiteit Yamma Investments S.A.R.L (hierna: Yamma).
2.2.
In verband met de transacties in 2019 en 2020 zijn meerdere overeenkomsten gesloten, waaronder:
- een
loan and restructuring agreement(hierna: de LRA), waarbij bestaande bancaire leningen aan [naam bedrijf] en andere vennootschappen van [eiser 1] en [naam] zijn aangepast;
- een
shareholders agreement(hierna: de SHA) tussen [eiser 1], [naam] en Yamma;
- een
share pledge and usufruct agreement(hierna: de SPUA), waarbij [eiser 1] en [naam] een (tweederangs) pandrecht en recht van vruchtgebruik vestigden op hun aandelen in [naam bedrijf] als zekerheid voor bepaalde verplichtingen onder de LRA.
2.3.
[eiser 2], waarvan [eiser 1] enig aandeelhouder is, heeft vanwege gedane betalingen in het kader van de LRA en de SPUA een tweederangs pandrecht op de aandelen van [naam] in [naam bedrijf] (hierna: de Aandelen).
2.4.
[naam] heeft de Aandelen op 23 oktober 2024 overgedragen aan DCTR. Op dezelfde datum heeft DCTR een
deed of adherenceondertekend, waarin zij verklaart als aandeelhouder van [naam bedrijf] de voorwaarden van de SHA na te leven.
De aandelenoverdracht is ingeschreven in het register van de kamer van koophandel in Istanbul en in het aandeelhoudersregister.
2.5.
DC Eventventure is enig aandeelhouder van DCTR.
2.6.
De SHA bevat een bepaling waarmee Yamma verkoop van alle aandelen in [naam bedrijf] kan afdwingen, het zogenaamde
compulsory sale process. Yamma heeft hierop in mei 2023 een beroep gedaan met een kennisgeving van het proces van gedwongen verkoop. Dit verkoopproces is niet afgerond. Partijen zijn verwikkeld in een geschil over de wijze waarop Yamma het verkoopproces heeft geïnitieerd en de bepaling van de verkoopprijs van de aandelen. Op 10 november 2024 heeft [eiser 1] in verband daarmee een arbitrageprocedure tegen Yamma aanhangig gemaakt bij het ICC in Zwitserland conform de arbitrageclausule in artikel 15 van de SHA.
2.7.
[eiser 1] heeft in de arbitrageprocedure om voorlopige voorzieningen gevraagd. Dat betrof, onder meer, het verzoek om Yamma te bevelen geen effect te geven aan de overdracht van de Aandelen aan DCTR. De arbiters hebben de gevraagde voorzieningen afgewezen in een
order on interim measuresvan 11 december 2024. Op 6 februari 2025 heeft [eiser 1] de arbiters verzocht om deze beslissing te heroverwegen. Daarop is nog niet beslist.
2.8.
Verder heeft [eiser 1] bij de rechtbank in Istanbul, Turkije, verzocht om de registratie van de kennisgeving van de overdracht van de Aandelen nietig te verklaren vanwege schending van meerdere bepalingen van het Turkse Wetboek van Koophandel. Dit leidde in eerste instantie tot een schorsing van de gevolgen van de registratie van de verkrijging van de Aandelen, maar die is op 26 december 2024 opgeheven. [eiser 1] heeft hier hoger beroep tegen ingesteld bij het hof van beroep van Istanbul. Op 20 maart 2025 heeft het hof van beroep het verzoek van [eiser 1] afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – na eisvermindering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. DCTR met onmiddellijke ingang na het te wijzen vonnis te verbieden de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van [naam bedrijf] over te dragen of anderszins te vervreemden, dan wel deze te bezwaren met enig zekerheidsrecht of daarop een recht van vruchtgebruik (of enig ander beperkt recht te vestigen), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000.000,00 voor het geval DCTR dit verbod schendt;
2. DC Eventvenue met onmiddellijke ingang na het te wijzen vonnis te verbieden de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van DCTR over te dragen of anderszins te vervreemden, dan wel deze te bezwaren met enig zekerheidsrecht of daarop een recht van vruchtgebruik (of enig ander beperkt recht te vestigen), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000.000,00 voor het geval DC Eventvenue dit verbod schendt;
3. DCTR c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Het verweer van DCTR c.s. strekt ertoe dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart dan wel de vorderingen afwijst, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van dit geding en de nakosten.

4.De beoordeling

Bevoegdheid voorzieningenrechter

4.1.
DCTR c.s. betogen primair, met een beroep op de arbitrageclausule in de SHA, dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
4.2.
In artikel 15.2 van de SHA staat onder het kopje
Arbitration:
(a) Any and all disputes, differences, controversies, actions or claims, arising out of or relating to this Agreement, or with respect to the construction or interpretation of this Agreement, or concerning the respective rights or obligations hereunder of the Parties hereto and their respective successors and permitted assigns, whether by operation of law or otherwise shall be exclusively referred to and finally resolved by arbitration.
(…)
(d) The arbitrators shall have the power to grant any legal remedy or relief available under law, including injunctive relief, whether interim, partial and/or final, and specific performance, and any measures ordered by the arbitrators may be specifically enforced by any court of competent jurisdiction. Each of Founders and purchaser retains the right to seek interim or provisional measures, including injunctive relief and including pre-arbitral attachments or injunctions, from any court of competent jurisdiction, and any such request shall not be deemed incompatible with the agreement to arbitrate or a waiver of the right to arbitrate.
De tweede zin van onderdeel (d) bevat een zelfstandige grondslag om zich tot de voorzieningenrechter te kunnen richten. Daaruit volgt dat de overeengekomen arbitrageclausule toestaat dat een voorlopige voorziening in kort geding kan worden gevraagd. Het beroep van DCTR c.s. op de arbitrageclausule slaagt dan ook niet.
4.3.
Nu DCTR c.s. zijn gevestigd in Rotterdam, is de voorzieningenrechter te Rotterdam op grond van artikel 2 Rv in combinatie met artikel 99 lid 1 Rv bevoegd om het geschil in behandeling te nemen.
De vordering jegens DCTR
4.4.
[eisers] leggen aan hun vordering jegens DCTR artikel 6:162 BW in verbinding met artikel 3:296 BW ten grondslag. DCTR heeft tegenover [eiser 1] de rechtsplicht om de Aandelen niet (verder) over te dragen zonder zijn toestemming. Tegenover [eiser 2] heeft DCTR op basis van de SPUA de rechtsplicht om de Aandelen niet (verder) over te dragen. Daarnaast heeft DCTR de buitencontractuele plicht om de SPUA en het pandrecht en recht van vruchtgebruik van [eiser 2] te respecteren en ervoor te zorgen dat de Aandelen hun waarde behouden nu die zekerheid geven aan [eiser 2] zolang de verplichtingen onder de LRA niet zijn voldaan. Het belang van [eisers] bij hun vorderingen is het voorkomen van een (verdere) wijziging van de aandeelhoudersstructuur totdat de bodemprocedure uitsluitsel geeft over de geldigheid van de overdracht van de Aandelen en de vraag of DCTR partij is bij de SHA, aldus [eisers]
4.5.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat in de gegeven omstandigheden de vordering van [eisers] tegen DCTR moet worden afgewezen en licht dat hierna toe.
4.6.
Gezien de handelwijze van [eisers] en DCTR kunnen er vraagtekens worden gezet bij het spoedeisend belang van [eisers] bij hun vordering.
[naam] heeft de Aandelen in oktober 2024 overgedragen aan DCTR. Van aanvang af heeft [eiser 1] bezwaar gemaakt tegen die overdracht. Tot op heden heeft hij echter nog geen bodemprocedure aanhangig gemaakt om uitsluitsel te krijgen over de rechtsgeldigheid van de overdracht van de Aandelen en over de vraag of DCTR partij is (geworden) bij de SHA. In de processtukken voorafgaand aan de zitting staat dat [eisers] er nog over nadenken of zij een bodemprocedure zouden starten in Nederland, Turkije of Zwitserland. Ter zitting deelden zij in dat kader mee dat hun juridische team in Turkije na het vonnis in deze zaak een keuze gaan maken voor de te bewandelen rechtsgang. Die afwachtende houding verdraagt zich niet goed met het spoedeisende karakter van dit geding.
Verder is van belang dat DCTR tot op heden de Aandelen niet heeft vervreemd of bezwaard noch dat zij daartoe op korte termijn plannen heeft. [eisers] hebben gesteld dat zij een reële vrees hebben dat DCTR tot vervreemding over zal gaan, maar hebben die – door DCTR c.s. betwiste – vrees niet onderbouwd. De enkele stelling dat [naam] en DCTR met de aandelenoverdracht eerder onrechtmatig hebben gehandeld en dus geen moeite hebben om contractuele afspraken met voeten te treden, is onvoldoende om aan te nemen dat op korte termijn een vervreemding van de Aandelen door DCTR te verwachten is.
4.7.
[eisers] hebben bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hun vordering in een bodemprocedure kans van slagen heeft.
4.8.
Allereerst is van belang dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat Turks recht van toepassing is op het geschil tussen partijen.
De gestelde grondslag van [eisers] houdt in dat de overdracht van de Aandelen niet rechtsgeldig is omdat die heeft plaatsgevonden in strijd met bepalingen in de SHA. Bij de overdracht heeft DCTR zich, door het ondertekenen van een
deed of adherence, verbonden om de bepalingen in de SHA na te leven.
In artikel 15.1 van de SHA staat:
“The construction, validity and performance of this Agreement, and any non-contractual rights and obligations arising from or connected with this Agreement shall be governed by the laws of Turkey without reference to its "conflict of laws" provisions.”
In artikel 5 van de
deed of adherencestaat:
Governing Law and Settlement of Disputes
5. The provisions of Clause 15 of the Shareholders Agreement shall apply to this Deed.”
Aangenomen wordt dat, nu het geschil tussen [eiser 1] en DCTR betrekking heeft op de SHA en de
deed of adherence, Turks recht van toepassing is op hun geschil.
Hetzelfde geldt ook in de rechtsverhouding tussen [eiser 1] én [eiser 2] enerzijds en DCTR anderzijds wanneer de grondslag is gebaseerd op onrechtmatige daad. Daarover is al eerder overwogen, in r.o. 3.3.7. van het tussenvonnis, dat op grond van artikel 4 lid 1 Rome II het recht van het land waarin [eisers] schade lijden of dreigen te lijden, van toepassing is. Geoordeeld werd dat het (meer) voor de hand ligt dat Turks recht van toepassing is, omdat [eisers] als de schadelijdende partijen in Turkije zijn gevestigd. Na het tussenvonnis hebben [eisers] geen omstandigheden gesteld die reden geven om daarop terug te komen. Het beroep van [eisers] op artikel 4 lid 3 Rome II wordt verworpen. De enkele omstandigheid dat DCTR in Nederland is gevestigd, is onvoldoende om aan te nemen dat de vordering een nauwere band heeft met Nederland.
4.9.
[eisers] hebben niet – hun productie 20 is als tardief ingediend buiten beschouwing gelaten – voldoende duidelijk gemaakt wat naar Turks recht heeft te gelden.
4.10.
Voorts blijkt uit de beslissingen van het ICC, de rechtbank en het hof van beroep van Istanbul dat zij de stellingen van [eiser 1] (vooralsnog) niet volgen.
Zo staat in de beslissing van het ICC van 11 december 2024:
“96. On a mere preliminary basis, and only for the purposes of deciding on Claimant’s First Application, subject to further review and assessment of the evidence, the Tribunal notes inter alia the following points in particular:
(i) Clause 8.1(a) SHA states that “[t]he Parties shall not Transfer any Shares to any person except in accordance with the provisions of this Agreement and Applicable Laws. […]”. Accordingly, a transfer of [naam] shares seems to be valid under certain circumstances. Whereas the remainder of Clause 8.1(a) is addressed to the Investor (but not the Founders), Clause 8.1.(b) again envisages the possibility of a transfer of the shares of [naam], however subject to certain conditions.
(ii) Whilst the different scenarios of share transfers and exit are set out in Clauses 8.2 – 8.7 SHA, it may be a question of contract interpretation whether further transfers are possible under the “Applicable Laws” (as per Clause 8.1(a), first sentence, SHA). Moreover, Respondent initiated the CSP by notice of 12 May 2023, which leads to a sale process “for all (and not Iess than all) of the Shares” (as per Clause 8.7(a) SHA). It is not yet sufficiently dear to the Tribunal at this stage to what extent [naam] transfer of shares stands in violation of the CSP.
(iii) Also, the Tribunal notes that according to Article 489 of the Turkish Commercial Code a transfer of bearer shares may not be prohibited. Therefore, the transfer of the shares of [naam] may have validly taken place and may, thus, not be reversible.
(iv) Finally, in relation to DCTR’s Deed of Adherence, the Tribunal recalls Clause 8.1.(d) SHAI22 and notes that the document executed by DCTR (cf. Exhibit C-14) follows the template in Schedule 3 to the SHA.
97. At this stage, the Arbitral Tribunal is not persuaded by Claimant’s position that the transfer of [naam] shares was invalid under the SHA and, thus, this Tribunal cannot confirm that Claimant has shown that it has a prima facie case on the merits.”
De rechtbank en het hof van beroep van Istanbul hebben de vordering van [eiser 1] om de registratie van de kennisgeving van de overdracht van de Aandelen nietig te verklaren, op 26 december 2024 respectievelijk 20 maart 2025 afgewezen.
4.11.
De grondslag van de vordering van [eiser 2] tegen DCTR is mede gebaseerd op het overdrachtsverbod dat is vastgelegd in de SPUA. Omdat dat verbod, volgens de tekst van de SPUA, uitzonderingen kent, heeft de voorzieningenrechter in het kader van het verzoek ex artikel 223 Rv aan [eisers] gevraagd om uit te leggen waarom die uitzonderingen niet van toepassing zijn. [eisers] hebben vervolgens verklaard dat die uitzonderingen niet van toepassing zijn, maar dit verder niet toegelicht. In r.o. 3.3.8. van het tussenvonnis is geoordeeld dat dat niet toereikend is. Ook na het tussenvonnis hebben [eisers] nagelaten de gevraagde toelichting te geven.
4.12.
De gestelde buitencontractuele plicht van DCTR om het pandrecht en recht van vruchtgebruik van [eiser 2] uit hoofde van de SPUA te respecteren, hebben DCTR c.s. betwist en is verder niet onderbouwd. Volgens DCTR c.s. (zie randnummer 3.4.5. van hun pleitnota) heeft DCTR de schulden van [naam] aan [eiser 2] onder de LRA voldaan en is daarmee het tweederangs pandrecht van rechtswege komen te vervallen. Dat de schuld van [naam] aan [eiser 2] is voldaan, hebben [eisers] niet bestreden (zie randnummer 30a. van hun pleitnota). [eisers] maken niet duidelijk waarom, onder die omstandigheid, het tweederangs pandrecht van [eiser 2] onder de LRA nog bestaat.
4.13.
Het onder 1. gevorderde verbod aan DCTR om – kort gezegd – de Aandelen te vervreemden of te bezwaren, wordt daarom bij gebrek aan een grondslag en (spoedeisend) belang afgewezen.
De vordering jegens DC Eventvenue
4.14.
[eisers] hebben geen zelfstandig verwijt gemaakt aan DC Eventvenue. De grondslag voor deze vordering is gelieerd aan de gestelde onrechtmatige gedragingen van DCTR. Nu de vordering jegens DCTR wordt afgewezen, is er ook geen grondslag voor toewijzing van vordering 2.
Proceskosten
4.15.
[eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten van DCTR c.s. veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.661,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.553,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.553,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als [eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.
2091 / 2009