ECLI:NL:RBROT:2025:4316

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10-283937-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van 50 kilogram cocaïne met partiële vrijspraak voor andere verdovende middelen

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 50 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.P.N. Pieterse. Tijdens de zitting op 19 februari 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Heemst, een gevangenisstraf van 40 maanden eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat het bewijs onvoldoende was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de cocaïne, die in twee sporttassen in de woonkamer was aangetroffen. Het bewijs, waaronder DNA-sporen van de verdachte op de tassen, was voldoende om tot een veroordeling te komen. Echter, de rechtbank sprak de verdachte partieel vrij van de beschuldigingen met betrekking tot de metamfetamine en een deel van de cocaïne, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 21 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank benadrukte de impact van de drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-283937-24
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Tegenspraak (gemachtigd raadsvrouw)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1986,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
tijdens het onderzoek ter terechtzitting verblijvende op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ( [land] ),
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. van Heemst, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • partiële vrijspraak voor het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van metamfetamine en van 20 kilogram cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Het ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De verdachte is slechts korte tijd in de woning van de medeverdachte geweest en wist niet dat daar verdovende middelen aanwezig waren. Het was donker in de woning en de verdachte had veel geblowd en kort geslapen. Het DNA van de verdachte kan op de hengsels van de tas met blokken cocaïne terecht zijn gekomen doordat de verdachte mogelijk de tas heeft verplaatst.
4.1.2.
Beoordeling
Het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen. Op basis van de verklaring van de verdachte dat hij daags voor zijn aanhouding in de woning is geweest, het aantreffen van zijn DNA op de binnenzijde van een werkhandschoen en op hengsels van één van de tassen met cocaïne en het gegeven dat door een openstaande rits de blokken cocaïne direct zichtbaar waren, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de 50 blokken cocaïne met een totaalgewicht 50.114,50 gram, die zijn aangetroffen in de twee sporttassen in de woonkamer. Niet wettig en overtuigend is bewezen het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de 20 kilo cocaïne en de metamfetamine die zijn aangetroffen in de afgesloten kast. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 september 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
50.114,50gram, van een materiaal
bevattende cocaïne en van
zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen in de woning van de [medeverdachte] ruim 50 kilogram cocaïne aanwezig gehad. Dit is een ernstig feit. Hij heeft hiermee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van harddrugs veelal tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hier indirect aan bijgedragen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2025 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Besprokene ter terechtzitting
De raadsvrouw heeft meegedeeld dat de verdachte in het Verenigd Koninkrijk een universitaire opleiding volgt en als inspecteur voor een veilinghuis voor auto’s werkt. De raadsvrouw heeft een door de verdachte opgestelde verklaring en een brief van een arts overgelegd. Hieruit blijkt dat de verdachte in september 2024 is gediagnosticeerd met een door cannabis veroorzaakte psychotische stoornis en een niet-gespecificeerde bipolaire stemmingsstoornis. De verdachte is niet op de zitting verschenen, omdat hij geen financiële middelen heeft om vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland te reizen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Doordat de verdachte niet op de zitting is verschenen, kan geen volledig zicht worden verkregen op zijn sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding. De rechtbank weegt mee dat de verdachte door niet op de zitting te verschijnen ook geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 5 maart 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 september 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 70336,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 1237 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde cocaïne en/of metamfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.