ECLI:NL:RBROT:2025:4305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/10/694737 / KG ZA 25-159
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot ontruiming en vergoeding buitengerechtelijke incassokosten in kort geding tussen SCOTS INTERNATIONAL CHURCH ROTTERDAM en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de SCOTS INTERNATIONAL CHURCH ROTTERDAM (SICR) en een gedaagde. SICR, eigenaar van een voormalige kosterswoning, vorderde ontruiming van de woning door de gedaagde, die daar al meer dan tien jaar verblijft. SICR stelde dat er geen huurovereenkomst was en dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef. De gedaagde betwistte dit en stelde dat hij wel degelijk huurbescherming genoot. De voorzieningenrechter oordeelde dat SICR onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, omdat de omstandigheden niet wezenlijk waren veranderd en de uitkomst van een bodemprocedure kon worden afgewacht. De vorderingen van SICR werden afgewezen, evenals de tegenvordering van de gedaagde tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, aangezien SICR in het ongelijk was gesteld. De proceskosten werden begroot op € 1.375,00, en de voorzieningenrechter verklaarde deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/694737 / KG ZA 25-159
Vonnis in kort geding van 1 april 2025
in de zaak van
SCOTS INTERNATIONAL CHURCH ROTTERDAM SICR,
statutaire vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. van der Schee te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Shaaban te Rotterdam.
De partijen worden hierna SICR en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
SICR is eigenaresse van een voormalige kosterswoning. [gedaagde] woont op dit moment in (enkele kamers van) die woning. Partijen zijn het er niet over eens of [gedaagde] huurbescherming heeft. SICR stelt zich op het standpunt van niet, omdat SICR geen (huur)overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten en zij een eventuele bruikleenovereenkomst heeft opgezegd. Daarom vordert SICR – kort gezegd – dat [gedaagde] de woning uiterlijk op 30 juni 2025 ontruimt en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten betaalt. [gedaagde] is het daar niet mee eens, omdat hij van mening is dat hij wel een huurovereenkomst met SICR heeft gesloten en hij op grond daarvan huurbescherming geniet. [gedaagde] is bovendien van mening dat SICR geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. [gedaagde] wil dan ook dat de vorderingen van SICR worden afgewezen. Verder vordert [gedaagde] als tegenvordering dat SICR een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan hem moet betalen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van SICR en de tegenvordering van [gedaagde] af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 maart 2025, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de akte overleggen producties van SICR, met bijlagen 7 en 8;
  • de bijlagen 1 tot en met 15 van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling op 18 maart 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Schee;
  • de zittingsaantekeningen van mr. Shaaban.

3.De beoordeling

in conventie

SICR heeft onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen
3.1.
Eén van de vereisten om een vordering in een kort geding te kunnen toewijzen, is dat de partij die de vordering instelt voldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing daarvan. Het moet daarbij gaan om een situatie waarin, vanwege de feiten en omstandigheden van de zaak, het treffen van een onmiddellijke voorlopige voorziening noodzakelijk is en de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat SICR onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft en dat die vorderingen alleen al om die reden moeten worden afgewezen.
3.2.
SICR stelt in het kader van het spoedeisend belang bij haar vorderingen dat (i) het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de vordering tot ontruiming, (ii) [gedaagde] zonder recht of titel verblijft in een woning die eigendom is van SICR, (iii) [gedaagde], ondanks meerdere verzoeken om te vertrekken, inmiddels meer dan tien jaren in een woning van SICR verblijft (aanvankelijk op een ander adres), (iv) SICR er geen vertrouwen in heeft dat [gedaagde] de woning op betrekkelijk korte termijn verlaat en (v) de verhoudingen tussen SICR en [gedaagde] inmiddels zijn gebrouilleerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan geen van deze omstandigheden – apart of in onderlinge samenhang bezien – tot de conclusie leiden dat SICR de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten. Het enkele feit dat SICR ontruiming vordert, betekent niet dat zij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten. Dat geldt ook voor het standpunt van SICR dat [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft. Uit dat enkele feit – dat wordt betwist, en nog daargelaten of het standpunt inhoudelijk juist is – volgt namelijk niet zonder meer dat het treffen van een onmiddellijke voorlopige voorziening noodzakelijk is. De standpunten van SICR dat [gedaagde] inmiddels meer dan tien jaren in een woning van SICR verblijft, dat SICR er geen vertrouwen meer in heeft dat [gedaagde] de woning op betrekkelijk korte termijn verlaat en dat de verhoudingen tussen SICR en [gedaagde] inmiddels zijn gebrouilleerd, geven evenmin blijk van de voor een onmiddellijke voorlopige voorziening vereiste spoed maar zien veel meer op een inhoudelijke belangenafweging. Bij dit alles speelt mee dat partijen, zo stelt SICR zelf, al sinds 1 september 2020 met elkaar in overleg zijn over de woonsituatie van [gedaagde]. SICR heeft niet toegelicht waarom ruim 4,5 jaar later (ineens) spoed bestaat bij het ontruimen van de woning. Om al deze redenen heeft SICR onvoldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Inhoudelijke gronden om de vorderingen van SICR af te wijzen
3.3.
Als SICR wel een spoedeisend belang bij haar vorderingen had, dan waren die vorderingen afgewezen. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.4.
De kern van het geschil tussen partijen betreft een juridische beoordeling en kwalificatie van de relatie tussen SICR en [gedaagde]. Tegenover het standpunt van SICR dat [gedaagde] de woning hooguit op grond van een bruikleenovereenkomst bewoont, staat het standpunt van [gedaagde] dat hij de woning bewoont op grond van een huurovereenkomst. Beide partijen hebben hun standpunt met documenten onderbouwd, waaronder een aantal verklaringen. De voorzieningenrechter kan gelet op de inhoud van de documenten van [gedaagde] niet uitsluiten dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat sprake is van een huurovereenkomst, zoals [gedaagde] stelt. Hoewel met name de verklaring van het schuldmaatje van [gedaagde] (bijlage 3 van [gedaagde]) om een reactie schreeuwt, is SICR – ook niet nadat zij daar uitdrukkelijk op is gewezen – niet op de inhoud van die verklaring ingegaan. In plaats daarvan houdt SICR vast aan de inhoud van de verklaringen die zij zelf in het geding heeft gebracht, welke verklaringen lijnrecht staan tegenover de verklaringen die [gedaagde] in het geding heeft gebracht. Bij deze stand van zaken kan de voorzieningenrechter niet vaststellen wie van de partijen het bij het juiste eind heeft. Daarvoor is bewijslevering (door getuigen) nodig en daarvoor leent een kort geding zich niet. Anders dan [gedaagde] meent leidt dit overigens niet tot weigering van de van de voorlopige voorziening vanwege ongeschiktheid van de zaak voor een kort geding of niet-ontvankelijkverklaring van SICR, maar tot afwijzing van de vorderingen van SICR.
SICR moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.5.
SICR is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 90,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.375,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.6.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in reconventie
3.7.
[gedaagde] vordert betaling van € 925,00 als vergoeding voor de correspondentie die zijn advocaat voorafgaand aan deze zaak met (de advocaat van) SICR heeft gevoerd. Die vordering wordt afgewezen. Niet gesteld en onderbouwd is dat, en op welke grondslag, [gedaagde] tegenover SICR aanspraak kan maken op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.8.
Omdat de advocaat van SICR niet op de tegenvordering van [gedaagde] heeft gereageerd en die tegenvordering tijdens de mondelinge behandeling slechts zéér beperkt is besproken (de voorzieningenrechter heeft er één vraag over gesteld), worden de proceskosten in reconventie gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt SICR in de proceskosten van € 1.375,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als SICR de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet SICR € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
wijst de vordering af;
4.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
3349 / 2009