ECLI:NL:RBROT:2025:4301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10-315727-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verstrekken, afleveren en vervoeren van MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het verstrekken, afleveren en vervoeren van meer dan 30 kilogram MDMA. De verdachte, geboren in 1986 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. A.A.T.X. Vonken. De officier van justitie, mr. K. Broere, had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde anders. Na het onderzoek op de terechtzitting, waar de verdachte op 17 maart 2025 werd gehoord, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 1 oktober 2024 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk 30.610 gram MDMA had afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De rechtbank achtte het feit bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een belangrijke rol had in de illegale handel in verdovende middelen, wat ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de maatschappij. De verdachte had de beschikking over een woning waar de MDMA-pillen werden opgeslagen en had contacten met mededaders die betrokken waren bij de handel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk bij een cafetaria en eerdere veroordelingen, maar oordeelde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf van 30 maanden rechtvaardigde. De rechtbank baseerde de straf op de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs, en besloot dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf volledig zou plaatsvinden in de penitentiaire inrichting, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling na een bepaalde periode.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-315727-24
Datum uitspraak: 31 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
,
raadsman mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar met aftrek van voorarrest.

4.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 oktober 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt, en vervoerd,
30.610 gram van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het verstrekken, afleveren en vervoeren van ruim 30 kilo MDMA-pillen. De verdachte heeft de beschikking gehad over een woning in Rotterdam en heeft daar de MDMA-pillen van twee mededaders in ontvangst genomen. Vervolgens heeft hij deze pillen in de woning overgepakt in tassen en verstrekt aan twee Franse mededaders. Een van die mededaders heeft de tassen meegenomen en in zijn auto vervoerd.
Het door de verdachte gepleegde feit is ernstig. Het is algemeen bekend dat de illegale handel in verdovende middelen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning van de bovenwereld. Daarnaast is het (ongecontroleerde) gebruik van verdovende middelen schadelijk voor de volksgezondheid en kan het zowel direct als indirect in verband worden gebracht met overlast en (zware) criminaliteit. De verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan dit illegale circuit. Hij lijkt zich om de gevolgen hiervan niet te hebben bekommerd. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder, maar niet in de afgelopen vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het procesdossier en het besprokene op de zitting blijkt dat de verdachte fulltime werkzaam was bij een cafetaria en dat hij daar na zijn detentie weer kan gaan werken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft gelet op het feit dat de verdachte een grote rol had in het geheel door de beschikking te hebben over de woning, de MDMA-pillen van medeverdachten bij de woning in ontvangst te nemen, in tassen over te pakken en vervolgens weer aan anderen te verstrekken. Hij had ook de contacten met de baas van de Franse mededaders die de MDMA kwamen ophalen. Hij zou de betaling afhandelen met een van de Franse mededaders. Slechts door het ingrijpen van de politie is het niet tot een afgeronde verkoop gekomen.
De verdachte is eerder onherroepelijk – weliswaar net een paar dagen langer dan vijf jaar geleden – en ook een aantal keren in de afgelopen vijf jaar niet-onherroepelijk veroordeeld op grond van de Opiumwet. Dit is niet aan te merken als recidive in de zin van de wet, maar de rechtbank ziet ook geen aanleiding om de verdachte aan te merken als first offender en dus ook niet om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij speelt ook een rol dat het hier xtc-pillen betreft; deze hebben een lagere straatwaarde dan bijvoorbeeld cocaïne en MDMA is ook minder verslavend. De rechtbank vindt het dan ook niet passend om aansluiting te zoeken bij straffen voor harddrugs in het algemeen, zoals de officier van justitie heeft gedaan. Zij is bij bepaling van de strafmaat uitgegaan van de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs. De rechtbank komt tot een lagere straf. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en W. Noort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 maart 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 30.610 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.