In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het verstrekken, afleveren en vervoeren van meer dan 30 kilogram MDMA. De verdachte, geboren in 1986 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. A.A.T.X. Vonken. De officier van justitie, mr. K. Broere, had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde anders. Na het onderzoek op de terechtzitting, waar de verdachte op 17 maart 2025 werd gehoord, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 1 oktober 2024 in Rotterdam samen met anderen opzettelijk 30.610 gram MDMA had afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De rechtbank achtte het feit bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De rechtbank overwoog dat de verdachte een belangrijke rol had in de illegale handel in verdovende middelen, wat ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de maatschappij. De verdachte had de beschikking over een woning waar de MDMA-pillen werden opgeslagen en had contacten met mededaders die betrokken waren bij de handel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk bij een cafetaria en eerdere veroordelingen, maar oordeelde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf van 30 maanden rechtvaardigde. De rechtbank baseerde de straf op de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs, en besloot dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf volledig zou plaatsvinden in de penitentiaire inrichting, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling na een bepaalde periode.