9.3.Eiser heeft nog aangevoerd dat het CBR de LEMG ook in het Engels zou kunnen aanbieden. De rechtbank laat die stelling onbesproken. Het is namelijk niet aan de rechtbank om in het kader van deze procedure een oordeel te vellen over alternatieve oplossingen.
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Hij heeft echter niet duidelijk gemaakt waarover de rechtbank concreet prejudiciële vragen zou moeten stellen en heeft ook niet onderbouwd waarom het stellen van prejudiciële vragen nodig is voor de oplossing van deze zaak. Alleen al daarom ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen. Voor zover het de bedoeling van eiser is dat de rechtbank aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen stelt over de geldigheid van (bepalingen uit) de Regeling, geldt dat de prejudiciële procedure zich daarvoor niet leent. In een prejudiciële vraag kan immers niet de geldigheid van het nationale recht ter discussie worden gesteld. Artikel 267 van het VWEU biedt daarvoor geen ruimte.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel?
11. Eiser heeft zich verder beroepen op het evenredigheidsbeginsel. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(de Afdeling), moet de bestuursrechter bepalen of een beroep op het evenredigheidsbeginsel strekt tot exceptieve toetsing van (een bepaling in) het algemeen verbindende voorschrift, tot rechtstreekse toetsing van het bestreden besluit waarmee aan het algemeen verbindende voorschrift toepassing is gegeven of tot beide. Als een beroep alleen inhoudt dat toepassing van de bepaling in het voorliggende geval onevenredig uitpakt en daarom buiten toepassing moet blijven, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit rechtstreeks aan het evenredigheidbeginsel.
12. De rechtbank leest het beroepschrift van eiser zo, dat hij van mening is dat bepalingen uit de Regeling
in zijn gevalonevenredig uitwerken. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom rechtstreeks toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Weliswaar heeft de gemachtigde van eiser ter zitting opgemerkt dat de Regeling in zichzelf in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, maar eiser heeft dat standpunt niet verder onderbouwd. De rechtbank laat een exceptieve toets daarom achterwege.
13. Uit de formulering van artikel 21, aanhef en onder c, en artikel 23, eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling, blijkt dat het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid een gebonden bevoegdheid is. Bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift heeft al een belangenafweging in algemene zin plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid. Daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Het te nemen besluit volgt namelijk uit het wel of niet vervuld zijn van de toepassingsvoorwaarden en het bestuursorgaan hoeft daarbij geen belangenafweging te maken. Toch kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in een voorliggend geval toepassing van het algemeen verbindende voorschrift voor een of meer belanghebbenden zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid – en dus niet ook om de geschiktheid en noodzakelijkheid, zoals eiser heeft betoogd. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
14. Om dezelfde redenen als hiervoor onder 9.2 vermeld, is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. De rechtbank volstaat met een verwijzing naar de betreffende overweging.