4.1.2.Beoordeling
Feit 1
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 1 oktober 2024 met een Peugeot 308 naar de woning aan [adres] (hierna: de woning) is gereden. Ook staat niet ter discussie dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de dag ervoor in de Peugeot van Parijs naar Nederland is gereden en dat [medeverdachte 1] in Nederland in een andere auto is overgestapt. De verdachte heeft voor de woning contact gehad met een derde persoon en is met die persoon en [medeverdachte 1] het huis binnen gegaan. Deze persoon bleek later medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn. De verdachte is hier een paar uur gebleven. Vaststaat dat de onder de verdachte in beslag genomen Apple iPhone 14 de telefoon van de verdachte is.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij van de verdachte heeft gehoord waar in Breda hij de andere auto moest ophalen en naar welk adres in Rotterdam ze moesten rijden. [medeverdachte 1] is samen met de verdachte en ‘de Marokkaan’, waarmee hij [medeverdachte 2] bedoelt, de woning binnen gegaan. Toen [medeverdachte 1] en de verdachte in de woning waren, ging de Marokkaan naar buiten en kwam weer naar binnen met twee tassen. Later is de Marokkaan weer naar buiten gegaan en kwam hij de woning weer binnen met een andere tas. [medeverdachte 1] zag in alle drie de tassen xtc-pillen in doorzichtige zakjes. [medeverdachte 1] heeft gezien dat de Marokkaan in het appartement van de drie tassen twee tassen heeft gemaakt. [medeverdachte 1] en de verdachte bevonden zich toen samen in de woonkamer. De grote baas, de opdrachtgever, had gezegd dat [medeverdachte 1] alles moest meenemen naar Frankrijk. [medeverdachte 1] mocht niet zien hoe de verdachte en [medeverdachte 2] afrekenden. De verdachte heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat [medeverdachte 1] alvast moest vertrekken, maar rustig moest rijden en dat de verdachte achter hem aan zou komen. [medeverdachte 1] moest dan de verdachte in de Peugeot volgen naar Frankrijk. De verdachte heeft [medeverdachte 1] een adres in Frankrijk gegeven. De verdachte had ondertussen telefonisch contact met de grote baas.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de observaties van de politie, waaruit blijkt dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning in is gegaan. Ook blijkt uit de observaties dat [medeverdachte 2] vervolgens een aantal malen de woning uit gaat en buiten van twee verschillende personen eerst twee tassen en vervolgens nog een derde tas aanneemt die hij mee naar binnen neemt. Hierna is gezien dat [medeverdachte 1] met twee tassen de woning uit komt, waarna hij de tassen in de Toyota plaatst en wegrijdt. Uit onderzoek is gebleken dat deze tassen 30.610 gram MDMA-pillen bevatten.
Op de telefoon van de verdachte is een Franstalige Snapchat-chat aangetroffen tussen het op de telefoon geregistreerde account [account 1], en het account [account 2] Dit gesprek loopt van 30 september 2024 te 21.20 uur tot 1 oktober 2024 te 18.24 uur. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niet de gebruiker [account 1] is en dat hij de chat niet heeft gevoerd. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat gedurende de reis van Parijs naar Nederland een ander zijn telefoon heeft gebruikt. Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte blijkt dat er op de telefoon een WhatsAppaccount is geregistreerd, gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] en aan de naam [naam 1]. Op de telefoon is ook een Snapchataccount geregistreerd, gekoppeld aan hetzelfde telefoonnummer en aan het
e-mailadres [e-mailadres]. Aan dit Snapchataccount is de naam [account 1] en de gebruikersnaam [gebruikersnaam] gekoppeld. De rechtbank maakt hieruit op dat [account 1] het persoonlijke Snapchataccount van de verdachte is. Dat de telefoon van de verdachte én zijn persoonlijke Snapchataccount gedurende de chat door een ander dan de verdachte zijn gebruikt, acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede gelet op de duur en het doorlopende karakter van het gesprek. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte de chat met [account 2] heeft gevoerd.
De verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in deze Snapchat-chat. Uit de vertaalde berichten blijkt dat [account 2] op 1 oktober 2024 in de middag aan de verdachte drie foto’s van gekleurde pillen stuurt. Rond half 6 ’s middags stuurt de verdachte terug “we halen het op / we pakken het / we halen het binnen”. Wat later stuurt de verdachte “Ik heb tegen [naam 2] gezegd dat zodra de spullen er zijn, jij ze in ontvangst neemt en vertrekt. Op die manier betaal ik die vent niet waar hij bij is. Begrijp je je weet nooit of hij het geld gaat tellen.”. Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] is gebleken dat de toestelnaam van [medeverdachte 1]’s telefoon “[toestelnaam]” is. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat met “[naam 2]” [medeverdachte 1] wordt bedoeld.
Na aanhouding van de verdachte is bij de insluitingsfouillering in beide jaszakken en broekspijp een contant geldbedrag van € 23.605,- aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande bewezen is dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen MDMA-pillen. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] vanuit Frankrijk naar Rotterdam gereden en is samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning binnen gegaan. De verdachte was samen met [medeverdachte 1] in de woning aanwezig tijdens het overladen van de MDMA-pillen van drie naar twee tassen door [medeverdachte 2]. Op grond van de verklaring van [medeverdachte 1], de Snapchat-chat en het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag stelt de rechtbank vast dat de verdachte [medeverdachte 2] voor de pillen zou betalen als [medeverdachte 1] met de pillen weg was en dat de verdachte vervolgens [medeverdachte 1] terug naar Frankrijk zou begeleiden. [medeverdachte 1] is aangehouden toen hij 30.610 gram MDMA-pillen met een auto vervoerde. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het plan om de MDMA-pillen in Rotterdam op te halen en de pillen te vervoeren. De bijdrage van de verdachte is van voldoende gewicht om van medeplegen te spreken. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 30.610 gram MDMA bewezen.
Feit 2
Vast staat dat in beide jaszakken en een broekspijp van de verdachte een contant geldbedrag van € 23.605,- is aangetroffen. In beide jaszakken is een stapel biljetten van € 20,- en € 50,- aangetroffen, vastgebonden met een elastiek. In een broekspijp zijn biljetten van € 100,- en € 50,- aangetroffen, op dezelfde wijze verpakt. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat op grond van de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen zonder meer sprake is van een vermoeden van het witwassen van genoemd geldbedrag. Dat vermoeden volgt uit de ongebruikelijk grote hoeveelheid geld die de verdachte contant bij zich droeg, de wijze waarop dat geld was verpakt (bundels van 20, 50, en 100-eurobiljetten) en de wijze waarop de verdachte dat geld bij zich droeg (onder meer in zijn broekspijp) en de omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden, te weten bij de handel in xtc-pillen, zoals uit de bewezenverklaring van feit 1 volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld grote risico’s met zich meebrengt. De verklaring van de verdachte dat hij het geld bij zich had om een auto te kopen heeft hij pas voor het eerst op zitting afgelegd en heeft hij niet concreet kunnen maken, bijvoorbeeld waar hij de auto wilde kopen en wanneer. Hij heeft het vermoeden van witwassen daarmee niet kunnen ontzenuwen. Van de verdachte mag dan worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Bij de politie en de rechter-commissaris heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook bij de raadkamer gevangenhouding heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen. Op de zittingen van 7 januari 2025 en 17 maart 2025 heeft de verdachte slechts een verklaring afgelegd over de bestemming van het geld, te weten dat hij met het geld in Nederland een voertuig wilde kopen. Pas voor het eerst bij pleidooi is door de verdediging aangevoerd dat het geld afkomstig was van zijn inkomsten als taxichauffeur. Daarbij zijn door de verdediging stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte een taxi-vergunning heeft en daar in ieder geval in september 2024 inkomsten uit heeft gehad. Deze inkomsten staan echter niet in verhouding tot het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen duidelijke en verifieerbare verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de herkomst van het grote contante geldbedrag. Daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.