ECLI:NL:RBROT:2025:4286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10-315754-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het vervoeren van MDMA en witwassen van contant geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het vervoeren van 30.610 gram MDMA en het witwassen van een geldbedrag van € 23.605,-. De verdachte, geboren in 1990 en niet ingeschreven in de basisregistratie, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 3,5 jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van MDMA en het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van medeverdachten, observaties van de politie en digitale communicatie via Snapchat. De verdachte had samen met medeverdachten een plan uitgevoerd om MDMA-pillen in Rotterdam op te halen en te vervoeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld en dat de feiten ernstig waren, gezien de betrokkenheid bij de illegale drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-315754-24
Datum uitspraak: 31 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
,
raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 (drieënhalf) jaar met aftrek van voorarrest en verbeurdverklaring van de auto en het geldbedrag die in beslag zijn genomen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet zowel van feit 1 als van feit 2 worden vrijgesproken. Niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen 30.610 gram MDMA. Ook is niet bewezen dat de verdachte opzet had op het aanwezig hebben of vervoeren van de MDMA. Ook het onder 2 ten laste gelegde, witwassen van een geldbedrag van € 23.605,-, is niet wettig en overtuigend bewezen. Er is door het Openbaar Ministerie geen onderzoek gedaan naar de vraag of het aangetroffen contante geldbedrag in verhouding staat tot de inkomsten van de verdachte. Hierdoor is er geen sprake van een vermoeden van witwassen. Onder deze omstandigheden is er voor de verdachte dan ook geen verplichting om een verklaring over het geldbedrag af te leggen.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 1 oktober 2024 met een Peugeot 308 naar de woning aan [adres] (hierna: de woning) is gereden. Ook staat niet ter discussie dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de dag ervoor in de Peugeot van Parijs naar Nederland is gereden en dat [medeverdachte 1] in Nederland in een andere auto is overgestapt. De verdachte heeft voor de woning contact gehad met een derde persoon en is met die persoon en [medeverdachte 1] het huis binnen gegaan. Deze persoon bleek later medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn. De verdachte is hier een paar uur gebleven. Vaststaat dat de onder de verdachte in beslag genomen Apple iPhone 14 de telefoon van de verdachte is.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij van de verdachte heeft gehoord waar in Breda hij de andere auto moest ophalen en naar welk adres in Rotterdam ze moesten rijden. [medeverdachte 1] is samen met de verdachte en ‘de Marokkaan’, waarmee hij [medeverdachte 2] bedoelt, de woning binnen gegaan. Toen [medeverdachte 1] en de verdachte in de woning waren, ging de Marokkaan naar buiten en kwam weer naar binnen met twee tassen. Later is de Marokkaan weer naar buiten gegaan en kwam hij de woning weer binnen met een andere tas. [medeverdachte 1] zag in alle drie de tassen xtc-pillen in doorzichtige zakjes. [medeverdachte 1] heeft gezien dat de Marokkaan in het appartement van de drie tassen twee tassen heeft gemaakt. [medeverdachte 1] en de verdachte bevonden zich toen samen in de woonkamer. De grote baas, de opdrachtgever, had gezegd dat [medeverdachte 1] alles moest meenemen naar Frankrijk. [medeverdachte 1] mocht niet zien hoe de verdachte en [medeverdachte 2] afrekenden. De verdachte heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat [medeverdachte 1] alvast moest vertrekken, maar rustig moest rijden en dat de verdachte achter hem aan zou komen. [medeverdachte 1] moest dan de verdachte in de Peugeot volgen naar Frankrijk. De verdachte heeft [medeverdachte 1] een adres in Frankrijk gegeven. De verdachte had ondertussen telefonisch contact met de grote baas.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de observaties van de politie, waaruit blijkt dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning in is gegaan. Ook blijkt uit de observaties dat [medeverdachte 2] vervolgens een aantal malen de woning uit gaat en buiten van twee verschillende personen eerst twee tassen en vervolgens nog een derde tas aanneemt die hij mee naar binnen neemt. Hierna is gezien dat [medeverdachte 1] met twee tassen de woning uit komt, waarna hij de tassen in de Toyota plaatst en wegrijdt. Uit onderzoek is gebleken dat deze tassen 30.610 gram MDMA-pillen bevatten.
Op de telefoon van de verdachte is een Franstalige Snapchat-chat aangetroffen tussen het op de telefoon geregistreerde account [account 1], en het account [account 2] Dit gesprek loopt van 30 september 2024 te 21.20 uur tot 1 oktober 2024 te 18.24 uur. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niet de gebruiker [account 1] is en dat hij de chat niet heeft gevoerd. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat gedurende de reis van Parijs naar Nederland een ander zijn telefoon heeft gebruikt. Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte blijkt dat er op de telefoon een WhatsAppaccount is geregistreerd, gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] en aan de naam [naam 1]. Op de telefoon is ook een Snapchataccount geregistreerd, gekoppeld aan hetzelfde telefoonnummer en aan het
e-mailadres [e-mailadres]. Aan dit Snapchataccount is de naam [account 1] en de gebruikersnaam [gebruikersnaam] gekoppeld. De rechtbank maakt hieruit op dat [account 1] het persoonlijke Snapchataccount van de verdachte is. Dat de telefoon van de verdachte én zijn persoonlijke Snapchataccount gedurende de chat door een ander dan de verdachte zijn gebruikt, acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede gelet op de duur en het doorlopende karakter van het gesprek. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte de chat met [account 2] heeft gevoerd.
De verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in deze Snapchat-chat. Uit de vertaalde berichten blijkt dat [account 2] op 1 oktober 2024 in de middag aan de verdachte drie foto’s van gekleurde pillen stuurt. Rond half 6 ’s middags stuurt de verdachte terug “we halen het op / we pakken het / we halen het binnen”. Wat later stuurt de verdachte “Ik heb tegen [naam 2] gezegd dat zodra de spullen er zijn, jij ze in ontvangst neemt en vertrekt. Op die manier betaal ik die vent niet waar hij bij is. Begrijp je je weet nooit of hij het geld gaat tellen.”. Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] is gebleken dat de toestelnaam van [medeverdachte 1]’s telefoon “[toestelnaam]” is. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat met “[naam 2]” [medeverdachte 1] wordt bedoeld.
Na aanhouding van de verdachte is bij de insluitingsfouillering in beide jaszakken en broekspijp een contant geldbedrag van € 23.605,- aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande bewezen is dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen MDMA-pillen. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] vanuit Frankrijk naar Rotterdam gereden en is samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning binnen gegaan. De verdachte was samen met [medeverdachte 1] in de woning aanwezig tijdens het overladen van de MDMA-pillen van drie naar twee tassen door [medeverdachte 2]. Op grond van de verklaring van [medeverdachte 1], de Snapchat-chat en het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag stelt de rechtbank vast dat de verdachte [medeverdachte 2] voor de pillen zou betalen als [medeverdachte 1] met de pillen weg was en dat de verdachte vervolgens [medeverdachte 1] terug naar Frankrijk zou begeleiden. [medeverdachte 1] is aangehouden toen hij 30.610 gram MDMA-pillen met een auto vervoerde. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het plan om de MDMA-pillen in Rotterdam op te halen en de pillen te vervoeren. De bijdrage van de verdachte is van voldoende gewicht om van medeplegen te spreken. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 30.610 gram MDMA bewezen.
Feit 2
Vast staat dat in beide jaszakken en een broekspijp van de verdachte een contant geldbedrag van € 23.605,- is aangetroffen. In beide jaszakken is een stapel biljetten van € 20,- en € 50,- aangetroffen, vastgebonden met een elastiek. In een broekspijp zijn biljetten van € 100,- en € 50,- aangetroffen, op dezelfde wijze verpakt. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat op grond van de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen zonder meer sprake is van een vermoeden van het witwassen van genoemd geldbedrag. Dat vermoeden volgt uit de ongebruikelijk grote hoeveelheid geld die de verdachte contant bij zich droeg, de wijze waarop dat geld was verpakt (bundels van 20, 50, en 100-eurobiljetten) en de wijze waarop de verdachte dat geld bij zich droeg (onder meer in zijn broekspijp) en de omstandigheden waaronder de verdachte is aangehouden, te weten bij de handel in xtc-pillen, zoals uit de bewezenverklaring van feit 1 volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld grote risico’s met zich meebrengt. De verklaring van de verdachte dat hij het geld bij zich had om een auto te kopen heeft hij pas voor het eerst op zitting afgelegd en heeft hij niet concreet kunnen maken, bijvoorbeeld waar hij de auto wilde kopen en wanneer. Hij heeft het vermoeden van witwassen daarmee niet kunnen ontzenuwen. Van de verdachte mag dan worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Bij de politie en de rechter-commissaris heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook bij de raadkamer gevangenhouding heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen. Op de zittingen van 7 januari 2025 en 17 maart 2025 heeft de verdachte slechts een verklaring afgelegd over de bestemming van het geld, te weten dat hij met het geld in Nederland een voertuig wilde kopen. Pas voor het eerst bij pleidooi is door de verdediging aangevoerd dat het geld afkomstig was van zijn inkomsten als taxichauffeur. Daarbij zijn door de verdediging stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte een taxi-vergunning heeft en daar in ieder geval in september 2024 inkomsten uit heeft gehad. Deze inkomsten staan echter niet in verhouding tot het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen duidelijke en verifieerbare verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de herkomst van het grote contante geldbedrag. Daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 30.610 gram MDMA en het witwassen van een geldbedrag van € 23.605,-.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 1 oktober 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk heeft vervoerd,
30.610 gram, van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2
hij op 1 oktober 2024, te Rotterdam,
een geldbedrag van 23.605 euro,
- voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist, dat
dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
2.
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van ruim 30 kilo MDMA-pillen. De verdachte is samen met zijn mededader vanuit Frankrijk naar een woning in Rotterdam gereden om aldaar MDMA-pillen te kopen. De verdachte fungeerde hierbij tevens als contactpersoon van de opdrachtgever. Hij zou afrekenen met de verkoper. Na het ophalen van de pillen heeft zijn mededader de pillen in een auto vervoerd. De verdachte zou met zijn mededader vervolgens met de auto terug naar Frankrijk rijden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag dat hij bij zich droeg van ruim € 23.000,-. De door de verdachte gepleegde feiten zijn ernstig. Het is algemeen bekend dat de illegale handel in verdovende middelen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning van de bovenwereld. Daarnaast is het (ongecontroleerde) gebruik van verdovende middelen schadelijk voor de volksgezondheid en kan het zowel direct als indirect in verband worden gebracht met overlast en (zware) criminaliteit. De verdachte heeft door het vervoeren van ruim 30 kilo MDMA een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit. Hij lijkt zich om de gevolgen hiervan niet te hebben bekommerd. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. Daar komt bij dat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over zijn rol in het geheel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Nederlandse justitiële documentatie van 4 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het procesdossier en het besprokene ter zitting volgt dat de verdachte met zijn vrouw en dochter in Frankrijk woont en daar als zelfstandige werkt in de taxibranche.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij speelt ook een rol dat het hier xtc-pillen betreft; deze hebben een lagere straatwaarde dan bijvoorbeeld cocaïne en MDMA is ook minder verslavend. De rechtbank vindt het dan ook niet passend om aansluiting te zoeken bij straffen voor harddrugs in het algemeen, zoals de officier van justitie heeft gedaan. Zij is bij bepaling van de strafmaat uitgegaan van de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs. De rechtbank komt tot een lagere straf.
De verdediging heeft verzocht er rekening mee te houden dat de verdachte vanwege een terugkeerbesluit niet in aanmerking komt voor detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier rekening mee te houden, nu dit standpunt niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
De rechtbank legt op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 23.605,- en de in beslag genomen Peugeot personenauto verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht het in beslag genomen geldbedrag en de in beslag genomen personenauto terug te geven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 23.605,- zal worden verbeurd verklaard.
Het geldbedrag behoort aan de verdachte toe en het onder 2 bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen Peugeot personenauto zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu met deze auto de drugs niet werd vervoerd en dus niet direct verband houdt met enig strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2:
23605 EUR ([proces-verbaalnummer 1]);
- gelast de teruggave aan verdachte van:
de personenauto Peugeot 308, met (Frans) kenteken [kenteken]
([proces-verbaalnummer 2]).
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en W. Noort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 maart 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 30.610 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2
hij op of omstreeks 1 oktober 2024, te Rotterdam,
althans in Nederland,
(van) een geldbedrag van 23.605 euro, althans een of meer voorwerpen
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf.