ECLI:NL:RBROT:2025:4279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
10-315744-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het afleveren en vervoeren van MDMA met een hoeveelheid van 30.610 gram

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het afleveren en vervoeren van een hoeveelheid MDMA. De verdachte, geboren in 1963 en vertegenwoordigd door raadsman mr. E.W.B. van Twist, werd beschuldigd van het vervoeren van twee tassen met MDMA-pillen op 1 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum met een auto twee tassen van de Engelbrechtweg naar een woning heeft vervoerd, waar hij deze heeft overgedragen aan een man. De politie had eerder observaties gedaan die leidden tot de aanhouding van medeverdachten, die betrokken waren bij de verdeling van de MDMA. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door het vervoeren van de tassen, opzettelijk heeft bijgedragen aan de handel in verdovende middelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 100 dagen en een taakstraf van 180 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-315744-24
Datum uitspraak: 31 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
raadsman mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte MDMA heeft vervoerd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Niet valt vast te stellen wat zich in de tassen bevond en de verdachte wist zelf ook niet wat hij in die tassen vervoerde. Er is mogelijk ook al drugs in de woning aanwezig geweest. Subsidiair en voor zover er van uit wordt gegaan dat de verdachte MDMA vervoerde, is niet wettig en overtuigend bewezen het vervoer van meer dan enkele kilo’s MDMA, zodat de verdachte van het meerdere moet worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 1 oktober 2024 met een personenauto twee tassen van de Engelbrechtweg in Rotterdam naar de woning aan [adres 2] (hierna: de woning) heeft vervoerd. Hij heeft de twee tassen bij het complex van de woning overgedragen aan een man die naar hem zwaaide en is weggereden. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij bij het afleveren van de tassen één van de twee tassen heeft opgetild en dat hij een handdoek heeft gezien. Deze tas woog volgens de verdachte enkele kilo’s.
Uit de observaties van de politie blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] enige tijd samen in de woning hebben verbleven. [medeverdachte 1] verliet om 18.35 uur de woning en maakte contact met de verdachte die in een Volkswagen Polo kwam aanrijden. Samen reden en liepen zij iets verder de straat in, in de richting van de algemene toegangsdeur van het complex. Kort daarop zag de verbalisant dat [medeverdachte 1] via de algemene toegangsdeur met een gele en witte bigshopper het complex in liep en bij de woning naar binnen ging. De verbalisanten zagen dat de bigshoppers ergens mee gevuld waren, omdat zij zagen dat er spanning op de hengsels stond en er iets met gewicht onderin deze bigshoppers zat. De verdachte is weggereden. Ongeveer een uur later zien de verbalisanten dat [medeverdachte 1] weer de woning verlaat, van een onbekend persoon een zware gele bigshopper aanneemt en deze ook meeneemt de woning in.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat ‘de Marokkaan’, waarmee hij [medeverdachte 1] bedoelt, even wegging uit de woning en terug kwam met twee tassen. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] volgens [medeverdachte 2] nog een keer de woning verlaten en kwam hij terug met een derde tas. Toen [medeverdachte 1] de twee eerste tassen openmaakte, zag [medeverdachte 2] in één van de tassen een handdoek, met daaronder doorzichtige gesloten zakjes xtc-pillen. Ook in de derde tas zag [medeverdachte 2] xtc. [medeverdachte 2] zag dat [medeverdachte 1] de inhoud van de drie tassen verdeelde over twee tassen. [medeverdachte 2] heeft die twee tassen mee naar buiten genomen en in de Toyota gezet, waarna hij werd aangehouden. De tassen bevatten 30.610 gram pillen met MDMA.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de twee tassen die de verdachte bij de woning heeft afgeleverd de twee tassen met xtc-pillen zijn die [medeverdachte 1] volgens [medeverdachte 2] als eerste de woning in heeft gebracht, waarvan één met bovenop een handdoek. De inhoud van deze twee tassen en de inhoud van de later afgeleverde tas is vervolgens door [medeverdachte 1] in de woning verdeeld over de twee tassen met 30.610 gram MDMA, waarmee [medeverdachte 2] is aangehouden.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat vast is komen te staan dat de twee tassen die de verdachte naar de woning heeft vervoerd MDMA hebben bevat. Dat de tassen waarmee [medeverdachte 2] is aangehouden oranje en geel van kleur waren, terwijl volgens de politie alleen witte en gele tassen zijn binnengebracht, \ maakt dit niet anders, nu de inhoud van de aangeleverde tassen is verdeeld over andere tassen en in de woning een grote hoeveelheid tassen is aangetroffen.
Doordat de inhoud van de drie tassen over twee tassen is verdeeld, kan de exacte hoeveelheid MDMA die door de verdachte naar de woning is vervoerd niet worden vastgesteld. De rechtbank is het met de raadsman eens dat dit in elk geval niet de tenlastegelegde 30 kilo is geweest. De verdachte heeft verklaard dat een van de twee tassen die hij heeft afgeleverd enkele kilo’s woog. Daarom acht de rechtbank het vervoer van een hoeveelheid MDMA wettig en overtuigend bewezen en wordt bij de bepaling van de strafmaat uitgegaan van een lagere hoeveelheid.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het vervoeren van MDMA omdat hij niet wist wat er in de twee door hem vervoerde tassen zat, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat het om ‘foute handel‘ gingen dat er op verboden goederen vaak een handdoek wordt gelegd. Hij heeft er € 250,- voor gekregen en heeft geen vragen gesteld of in de tas gekeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door onder deze omstandigheden in te stemmen met het vervoeren van de twee tassen, waarvan in ieder geval één tas afgedekt was met een handdoek, tegen een aanzienlijke betaling zonder nader onderzoek te doen naar de inhoud van de tassen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er verdovende middelen – ook in de zin van harddrugs – in de tassen zaten. Anders dan de verdediging is de rechtbank aldus van oordeel dat de verdachte – in ieder geval in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op het vervoeren van een hoeveelheid MDMA.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid MDMA.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 oktober 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk
heeft afgeleverd en vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich in opdracht van een ander schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van twee tassen met in elk enkele kilo’s MDMA-pillen. Het door de verdachte gepleegde feit is ernstig. Het is algemeen bekend dat de illegale handel in verdovende middelen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning van de bovenwereld. Daarnaast is het (ongecontroleerde) gebruik van verdovende middelen schadelijk voor de volksgezondheid en kan het zowel direct als indirect in verband worden gebracht met overlast en (zware) criminaliteit. De verdachte heeft door het vervoeren van deze MDMA een bijdrage geleverd aan dit illegale circuit. Hij lijkt zich om de gevolgen hiervan niet te hebben bekommerd. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit, vervoer en afleveren van harddrugs, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank gaat daarbij uit van een hoeveelheid van 5 tot 10 kg. De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat de verdachte in opdracht van een ander als chauffeur voor het vervoer van A naar B heeft opgetreden en in die zin een beperkte rol in het geheel heeft gehad. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij speelt ook een rol dat het hier xtc-pillen betreft; deze hebben een lagere straatwaarde dan bijvoorbeeld cocaïne en MDMA is ook minder verslavend. De rechtbank vindt het dan ook niet passend om aansluiting te zoeken bij straffen voor harddrugs in het algemeen, zoals de officier van justitie heeft gedaan. Zij is bij bepaling van de strafmaat uitgegaan van de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs met een hoeveelheid van 10 kg en heeft daar een paar maanden afgetrokken. De rechtbank komt tot een fors lagere straf. De rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur die door de veroordeelde in voorlopige hechtenis is doorgebracht passend. Daarnaast wordt een taakstraf van 180 uur opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 100 (honderd) dagen,;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
3 (drie) maanden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Riemens, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en W. Noort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 maart 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 30.610 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.