In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het afleveren en vervoeren van een hoeveelheid MDMA. De verdachte, geboren in 1963 en vertegenwoordigd door raadsman mr. E.W.B. van Twist, werd beschuldigd van het vervoeren van twee tassen met MDMA-pillen op 1 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum met een auto twee tassen van de Engelbrechtweg naar een woning heeft vervoerd, waar hij deze heeft overgedragen aan een man. De politie had eerder observaties gedaan die leidden tot de aanhouding van medeverdachten, die betrokken waren bij de verdeling van de MDMA. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door het vervoeren van de tassen, opzettelijk heeft bijgedragen aan de handel in verdovende middelen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 100 dagen en een taakstraf van 180 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de wet.