ECLI:NL:RBROT:2025:4270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/10/683899 / FA RK 24-5878 (hoofdzaak) en C/10/686205 / FA RK 24-6965 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarigen met afwijzende houding van de minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2025 een beschikking gegeven in een procedure over het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor twee minderjarigen, geboren in 2010 en 2016. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E.M. Elbertse, verzoekt om gezamenlijk gezag en een zorgregeling, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Hoogenraad, zich verzet tegen deze verzoeken. De minderjarigen hebben aangegeven afwijzend tegenover de verzoeken te staan, wat de rechtbank heeft doen besluiten om een raadsonderzoek te verzoeken om te bepalen wat in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden en partijen hebben afgesproken dat de vrouw de man maandelijks zal informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarigen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen en de zaak zal op een later moment opnieuw worden behandeld, nadat het rapport van de raad is ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/683899 / FA RK 24-5878 (hoofdzaak)
C/10/686205 / FA RK 24-6965 (voorlopige voorziening)
Beschikking van 10 januari 2025 over het ouderlijk gezag, de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht dan wel de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de informatie- en consultatieregeling en voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L.E.M. Elbertse te Pijnacker,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. M.E. Hoogenraad te Maassluis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift in de hoofdzaak met bijlagen van de man, ingekomen op 1 augustus 2024;
  • het verzoekschrift in de voorlopige voorziening met bijlagen van de man, ingekomen op 19 september 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 25 november 2024;
  • het bericht van de vrouw met bijlagen van 27 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hier gebruik van gemaakt en hebben op 4 december 2024 met de kinderrechter gesproken.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
De vrouw oefent het ouderlijk gezag over de minderjarigen alleen uit. De man en de vrouw hebben het ouderlijk gezag nimmer gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 29 juli 2024 van deze rechtbank is bepaald dat de voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht als volgt zal zijn:
  • de minderjarigen verblijven éénmaal per twee weken op zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de man, te beginnen op zondag 8 september 2024;
  • de vrouw brengt de minderjarigen bij de man en de man brengt de minderjarigen bij de vrouw terug.

3.De beoordeling

3.1.
Ingetrokken verzoek
3.1.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv ingetrokken. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
3.2.
Gezag en omgangsregeling dan wel zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen voortaan aan partijen gezamenlijk toekomt. Daarnaast verzoekt de man een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) dan wel een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) vast te stellen, waarbij de minderjarigen om het weekend en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zullen verblijven. De vrouw zal de minderjarigen op vrijdag om 18.00 uur naar de man brengen en de man zal de minderjarigen op zondag om 18.00 uur weer naar de vrouw brengen. De man verzoekt daarbij op te nemen dat er een belmoment is met de minderjarigen elke woensdag om 17:00 uur.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt zelfstandig de man het recht op omgang met de minderjarigen te ontzeggen.
3.2.3.
Uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de stellingen van partijen ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de (on)mogelijkheid van omgang tussen de man en de minderjarigen haaks op elkaar staan. Vast staat dat de man sinds 2020 geen omgang met de minderjarigen heeft gehad, met uitzondering van één keer in 2024. Over de oorzaak daarvan verschillen partijen van mening. Alhoewel de man erkent dat hij zelf degene is die regelmatig te lang wachtte voor hij weer contact zocht, stelt de man dat dat komt door de lastige verhouding tussen hem en de vrouw. Zij krijgen altijd ruzie als het over de minderjarigen gaat en de man wilde geen verdere escalatie tussen partijen. De vrouw voert aan dat zij de minderjarigen al jaren alleen opvoed, maar dat zij altijd heeft geprobeerd de man daarbij te betrekken. De man heeft zijn kansen hiertoe gehad en niet benut, aldus de vrouw.
3.2.4.
De rechtbank stelt vast dat de onderlinge communicatie en het wederzijds vertrouwen tussen partijen ernstig is verstoord. Daarbij concludeert de rechtbank uit het gesprek met de minderjarigen dat – in ieder geval – [voornaam minderjarige 1] op dit moment afwijzend lijkt te staan tegenover omgang met de man. Beide minderjarigen krijgen op dit moment (trauma)therapie, om welke reden de vrouw geen uitvoering heeft gegeven aan het kort geding-vonnis. De man wil deze therapie niet doorkruizen en staat ervoor open om gedurende de therapie te wachten met de omgang.
De rechtbank is, met de raad, van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat partijen aan de slag gaan om het (gezamenlijk) ouderschap beter vorm te geven. Tijdens de mondelinge behandeling is echter ook gebleken dat partijen zelf niet in staat zijn om dat (gezamenlijk) op te pakken of om daartoe (gezamenlijk) een hulpverleningstraject te bewandelen.
3.2.5.
Omdat de rechtbank zich onvoldoende ingelicht acht om nu al een beslissing te nemen over het ouderlijk gezag over de minderjarigen en een eventueel vast te stellen omgangsregeling dan wel zorgregeling, is de rechtbank, conform het advies van de raad, van oordeel dat een raadsonderzoek de geëigende weg is om vast te stellen of en zo ja welke vorm van gezag en omgang het meest in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. Partijen hebben ter zitting aangegeven achter een raadsonderzoek te staan.
3.2.6.
De rechtbank zal de raad verzoeken in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:
 Zijn er feiten en/of omstandigheden die – bij toewijzing van het gezag aan de man – gegronde vrees voor het klem en verloren raken of voor schending van de belangen van de minderjarigen zouden opleveren?
 Welke zorg- of omgangsregeling komt het meest tegemoet aan het belang/de belangen van de minderjarige?
 Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
 Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.2.7.
De behandeling van de zaak zal op deze punten worden aangehouden en de raad zal worden verzocht nader te rapporteren.
3.3.
Informatie- en consultatieregeling
3.3.1.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw de man eens per maand moet informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en hem moet raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen.
3.3.2.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen bezwaar tegen het verzoek te hebben.
3.3.3.
Partijen hebben afgesproken dat de vrouw vóór de eerste van elke maand een e-mail aan de man stuurt met daarin de informatie, waarbij de eerste keer vóór 1 januari 2025 is. De vrouw zal zorgen dat de informatie volledig is en de man zal niet reageren op de e-mail van de vrouw. De rechtbank zal de door partijen overeengekomen regeling in de beslissing opnemen.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van het gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorziening:
4.1.
wijst het verzoek af;
in de hoofdzaak:
4.2.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de informatie- en consultatieregeling hebben getroffen, te weten;
  • dat de vrouw de man vóór de eerste van elke maand een e-mail stuurt met daarin de informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en hem moet raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen, waarbij de eerste keer vóór 1 januari 2025 is;
  • de vrouw zal zorgen dat de informatie volledig is en de man zal niet reageren op de e-mail van de vrouw;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.4.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 juli 2025 PRO FORMA;
4.5.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om onderzoek of andere bemoeienis over het ouderlijk gezag over de minderjarigen en de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht dan wel de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tegen bedoelde datum aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
4.6.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in deze zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hun procedurele wensen kenbaar te maken, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J. Don-van Loopik, griffier, op 10 januari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.