ECLI:NL:RBROT:2025:4269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
FT RK 25/21 – FT RK 25/22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.P. van Eeden-van Harskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster heeft op 7 januari 2025 een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening, waarbij zij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, haar verhuurder, overgaat tot ontruiming van haar huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster de huurtermijnen van februari en maart 2025 tijdig heeft betaald en dat er een plan voor budgetbeheer in gang is gezet, wat de kans vergroot dat toekomstige huurtermijnen ook tijdig voldaan zullen worden. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 heeft verzoekster zich ziek gemeld, maar de rechtbank heeft de zitting toch door laten gaan. De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden en op 12 maart 2025 opnieuw behandeld. Verweerster heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen de toewijzing van het verzoek, mits er duidelijkheid is over de betaling van de huurtermijnen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoekster, gezien het vonnis van 26 juli 2023 tot ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen dan die van verweerster en heeft het verzoek tot moratorium toegewezen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 26 maart 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 januari 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 januari 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 februari 2025.
Op 14 februari 2025 – voorafgaand aan de zitting – heeft schuldhulpverlening de rechtbank laten weten dat verzoekster niet ter zitting zal verschijnen. Verzoekster heeft bij schuldhulpverlening aangegeven dat zij ziek is. De rechtbank heeft schuldhulpverlening laten weten dat de zitting op 14 februari 2025 doorgang zal vinden.
Ter zitting van 14 februari 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw A. Changur, werkzaam bij Geldplein Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam], werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de zaak ter zitting aangehouden. In de oproepingsbrief van 18 februari 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 maart 2025.
Ter zitting van 12 maart 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw A. Changur, schuldhulpverlening;
  • [naam] namens verweerster.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 18 maart 2025 per e-mail bericht dat het intake gesprek met verzoekster voor het minnelijk schuldhulpverleningstraject eerst gepland stond op 18 maart 2025 en dat dit wegens omstandigheden aan de kant van schuldhulpverlening is verplaatst naar 26 maart 2025.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster ontvangt inkomen uit arbeid van circa € 1.100,-- per maand. Daarnaast ontvangt verzoekster toeslagen van de Belastingdienst. De kale huur bedraagt € 645,91 per maand. De huurtermijn van februari 2025 is op 20 januari 2025 – tijdig – betaald. Ook heeft verzoekster de huurtermijn van maart 2025 op 20 februari 2025 – tijdig – betaald. Ter zitting heeft verzoekster met schuldhulpverlening verklaard dat budgetbeheer zal worden opgestart. Door het budgetbeheer zal ook voldoende gewaarborgd zijn dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting aangegeven duidelijkheid te willen over het betalen van de lopende huurtermijnen. Daarnaast wil verweerster dat schuldhulpverlening zal worden opgestart. Als dat gebeurt, heeft verweerster geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek. Verweerster verzoekt in het vonnis op te nemen dat als de lopende huurtermijnen niet tijdig worden betaald, het moratorium komt te vervallen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 10 december 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 januari 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 juli 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van februari en maart 2025 zijn tijdig betaald. Daarnaast zal met de schuldhulpverlening ook budgetbeheer worden opgestart, waardoor ook voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 juli 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], [postcode] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
7 januari 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.