ECLI:NL:RBROT:2025:4266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1516 - FT RK 24/1517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een schuldenaar, die op 1 november 2024 een verzoek indiende op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat een eerder vonnis tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou worden gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker voldoende inkomsten heeft om de huur te betalen en dat hij recentelijk de huur voor december 2024 en januari 2025 heeft voldaan. Ondanks de huurachterstand die was ontstaan, oordeelde de rechtbank dat het belang van de verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder, die de ontruiming wilde doorzetten. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg hij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 7 januari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 1 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 1 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 december 2024.
Ter zitting van 16 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoeker;
  • A. Ramanand, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • M. Gerpot, werkzaam bij Stichting DOCK (hierna: maatschappelijk werker);
  • T. Dreessen, werkzaam bij MDL Beschermingsbewind B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Mr. J.A. Wesdijk, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens Stichting Hef Wonen voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Stichting Hef Wonen (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Verzoeker heeft ter zitting aanvullende stukken met betrekking tot de aanvraag van het beschermingsbewind overgelegd. Na de zitting heeft verzoeker aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker wil een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft zich daarom gemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor schuldhulpverlening. Vanuit daar zou budgetbeheer worden opgestart, maar dat is niet gebeurd. Inmiddels is beschermingsbewind aangevraagd en uitgesproken. Verzoeker staat sinds 20 december 2024 onder beschermingsbewind. Verzoeker ontvangt ongeveer € 1.750,00 aan inkomsten, bestaande uit een Participatiewet-uitkering en toeslagen van de Belastingdienst. Hij heeft daarmee voldoende inkomsten om de maandelijkse huur van € 541,50 te voldoen. Bovendien heeft verzoeker de huur van december 2024 – weliswaar te laat – betaald. Daarnaast heeft hij ook al op 19 december 2024 de huur van januari 2025 betaald. De beschermingsbewindvoerder zal de betaling van de vaste lasten overnemen. Daarmee wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft zich in haar verweerschrift van 11 december 2024 op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe (samengevat) het volgende gesteld. De Kredietbank Rotterdam heeft op 1 november 2024 toegezegd dat de huur van december 2024 voor 1 december 2024 betaald zou worden. Dit is echter niet gebeurd. Daarnaast is de huurachterstand verder opgelopen. De huurachterstand ten tijde van het ontruimingsvonnis van 19 juni 2024 bedroeg € 2.550,60 en bedraagt thans
€ 6.820,04. Verweerster is dan ook van mening dat haar belang zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 18 oktober 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 19 juni 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft aangetoond dat hij voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen. Gebleken is verder dat de huur van december 2024 – weliswaar te laat – is betaald en dat inmiddels ook de huur van januari 2025 is betaald. Met beschermingsbewind wordt bovendien gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen voortaan tijdig en volledig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 19 juni 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
1 november 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.