In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een schuldenaar, die op 1 november 2024 een verzoek indiende op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat een eerder vonnis tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou worden gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker voldoende inkomsten heeft om de huur te betalen en dat hij recentelijk de huur voor december 2024 en januari 2025 heeft voldaan. Ondanks de huurachterstand die was ontstaan, oordeelde de rechtbank dat het belang van de verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder, die de ontruiming wilde doorzetten. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg hij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.