ECLI:NL:RBROT:2025:4265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
10-002671-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding wegens opruiing na Facebookbericht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift tegen een dagvaarding wegens opruiing. De verdachte had in 2020 een bericht op Facebook geplaatst dat betrekking had op een cartoon die in een klaslokaal was opgehangen. De rechtbank oordeelde dat het bericht niet als directe opruiing kon worden gekwalificeerd, omdat er geen oproep tot strafbare handelingen in stond en het bericht niet verwees naar een strafbaar feit. De rechtbank maakte ook duidelijk dat de feiten en omstandigheden die door het Openbaar Ministerie werden aangevoerd, niet voldoende waren om te spreken van indirecte opruiing. De zaak verschilde van de 'Context'-zaak, waarin wel sprake was van verheerlijking van geweld. De rechtbank concludeerde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het ten laste gelegde feit bewezen zou verklaren. Daarom werd het bezwaar gegrond verklaard en werd de bezwaarde buiten vervolging gesteld. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit drie rechters, en het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-002671-21
raadkamernummer : 24-030577
datum : 20 maart 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 262 Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde], bezwaarde,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 5 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 10 maart 2025 het klaagschrift in besloten raadkamer behandeld.
Daarbij zijn de bezwaarde, de raadsvrouw mr. T. Buruma, en de officieren van justitie mrs. K.P. Mandos en H.A. van Wijk op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de dagvaarding die tegen de bezwaarde is uitgebracht.
Namens de bezwaarde is aangevoerd dat het op de dagvaarding vermelde feit niet te kwalificeren is als opruiing in de zin van artikel 131 Wetboek van Strafrecht (Sr). Hiertoe is aangevoerd dat er geen sprake is van het direct of indirect aanzetten tot enig strafbaar feit. Daarnaast is er geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet. Gelet hierop dient de bezwaarde buiten vervolging gesteld te worden.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie concluderen tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Het handelen van de bezwaarde kan wel degelijk gekwalificeerd worden als opruiing, al dan niet in indirecte zin. Daarbij wordt verwezen naar de jurisprudentie in de Haagse “Context” zaak, waarin is bepaald dat ook een indirecte opruiing tot het plegen van een strafbaar feit strafbaar is (ECLI:NL:2020:447). Bij indirecte opruiing gaat het om de kennelijke bedoeling en zijn de feiten en omstandigheden, die rond het plaatsen van het bericht speelden, van belang. Ook eerdere ervaringen en (gewelddadige) gebeurtenissen die grote maatschappelijke en politieke onrust hebben veroorzaakt en hebben geleid tot een zekere angst bij gezagsdragers, kunnen hierbij worden betrokken. In dit geval is het bericht geplaatst twee weken na de moord op Samuel Paty, een Franse docent die tijdens een les een cartoon met een afbeelding van de profeet had besproken en getoond. Ook overigens zijn er voldoende aanwijzingen van schuld aanwezig.

Bevoegdheid

De rechtbank is bevoegd van het onderhavige bezwaarschrift kennis te nemen. Het betreft een bezwaarschrift ter zake van een door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam uitgebrachte dagvaarding om voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank te verschijnen.

Ontvankelijkheid

De bezwaarde is ontvankelijk in haar bezwaarschrift. De dagvaarding is op 7 december 2024 op de bij de wet voorgeschreven wijze aan haar betekend. Het bezwaarschrift is ingediend op 5 december 2024, dus binnen de in artikel 262, eerste lid, Sv genoemde termijn.

Beoordeling bezwaarschrift

De rechtbank stelt voorop dat deze raadkamerprocedure een summier karakter kent. De rechtbank dient te beoordelen of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het ten laste gelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing. Hieraan ligt ten grondslag dat zij een foto van de spotprent ‘Onsterfelijk’ van Joep Bertrams – die een docent in een klaslokaal van het Emmaus College had opgehangen – met daarbij de tekst, zoals opgenomen in de tenlastelegging, heeft geplaatst in twee Facebookgroepen. Tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging bestaat geen discussie over de feiten, maar wel over de juridische duiding daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bericht van de verdachte niet als opruiing worden gekwalificeerd. In het bericht wordt niet gesproken over een strafbaar feit en worden anderen ook niet opgeroepen tot het plegen van (strafbare) handelingen. Uit het bericht blijkt dan ook niet dat direct aangezet wordt tot het plegen van enig strafbaar feit.
De door het Openbaar Ministerie aangevoerde feiten en omstandigheden maken ook niet dat gesproken kan worden van indirecte opruiing. Weliswaar is het bericht twee weken na de dood van Samuel Paty geplaatst, maar in het bericht wordt op geen enkele wijze – ook niet indirect – verwezen naar dit strafbare feit. Dat met het bericht de moord op Samuel Paty zou worden verheerlijkt of dat wordt aangezet of opgeroepen tot het plegen van een dergelijk feit, ziet de rechtbank dan ook niet. De enkele omstandigheid dat het bericht kort na het feit is geplaatst, is onvoldoende om te oordelen dat het bericht opruiiend was. Ook anderszins is niet gebleken van verheerlijking van enig strafbaar feit. Dit was anders in de aangehaalde ‘Context-zaak’ waarin uit de inhoud van de berichten die op Facebookpagina’s werden geplaatst, wel bleek van verheerlijking van onder meer het martelaarschap in het kader van de gewelddadige Jihadstrijd. Deze zaak is dan ook niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
De rechtbank is aldus met de verdediging van oordeel dat het bericht weliswaar afkeurend van toon is – en de verdachte hiermee wellicht het politieke debat wilde opzoeken – maar dat dit op geen enkele wijze concreet aanzet tot strafbare feiten of een verheerlijking daarvan inhoudt.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het ten laste gelegde geheel of ten dele bewezen zal verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en stelt de bezwaarde ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde buiten vervolging.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. E.M. Havik, voorzitter,
mrs. S.W.H. Bootsma en L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie hoger beroep bij het gerechtshof open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na de dagtekening van deze beslissing.