In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure met betrekking tot een schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met zijn schuldeisers, waaronder KPN B.V. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een percentage van zijn schulden wilde aflossen. KPN B.V. heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond in verhouding tot de totale schuldvordering.
Tijdens de zitting op 12 maart 2025 is KPN niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat vijf van de zes schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van KPN. Gezien het feit dat KPN slechts 9,39% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en de meerderheid van de schuldeisers instemt met de regeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat KPN in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker toegewezen en KPN bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is KPN veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan en er geen griffierecht verschuldigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers.