ECLI:NL:RBROT:2025:4256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/10/673106 / FA RK 24-855
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling met betrekking tot minderjarige

In deze zaak verzoekt de vrouw om de beëindiging van het gezamenlijk gezag en een wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind. Sinds het einde van de ondertoezichtstelling is de communicatie tussen de partijen verslechterd, wat leidt tot een verzoek om mediation. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van deze mediation. De vrouw heeft ook een verzoek ingediend om de onderhoudsbijdrage te verhogen, maar dit verzoek is afgewezen omdat er geen wettelijke basis is om de reiskosten bij de onderhoudsbijdrage op te tellen. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag en de zorgregeling aangehouden tot 1 april 2025, met de opdracht aan de advocaten om de rechtbank te informeren over de voortgang van de mediation.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/673106 / FA RK 24-855
Beschikking van 16 januari 2025 over het ouderlijk gezag, de zorgregeling of omgangsregeling en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel,
t e g e n
met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorgregeling/omgangsregeling
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Atceken-Ata te Rotterdam,
met betrekking tot de onderhoudsbijdrage
Van Rijn Bewind B.V.,
gevestigd te Maasdam, in hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam man] (de man),
advocaat mr. S. Atceken-Ata te Rotterdam.
De kinderrechter merkt met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorgregeling/omgangsregeling als informant aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,
gevestigd te Dordrecht, hierna: de GI.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 01 februari 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 14 mei 2024;
  • het bericht met bijlage van de man van 17 juni 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 29 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
12 december 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A]
De GI, met bericht van verhindering, en de bewindvoerder zijn niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
In het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 1 juli 2020 zijn de door partijen gemaakte afspraken opgenomen, die - kort gezegd - inhouden dat de minderjarige elke zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de man is. Partijen hebben daarbij ook afspraken gemaakt over het brengen en halen van de minderjarige. Tot slot zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de reiskosten voor het halen en brengen van de minderjarige voor de maand juli 2020 € 25,- betaalt en voor de maanden daarna € 12,50, te betalen op de eerste dag van die maand.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2020 is het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag afgewezen. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 12 oktober 2020, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 25,- per maand.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 februari 2023 is het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag wederom afgewezen.
2.8.
De ondertoezichtstelling van de minderjarige is laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank van 13 oktober 2023 verlengd tot 26 oktober 2024. Daarna is de ondertoezichtstelling niet meer verlengd.

3.De beoordeling

3.1.
Het gezag en de zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt (opnieuw) haar alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten. Daarnaast verzoekt zij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) zodanig te wijzigen dat de man de minderjarige bij zich heeft op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij aan de vrouw een marge voor het halen en brengen wordt vergund van 20 minuten. De vrouw verzoekt ook te bepalen dat er een nader aan te wijzen onafhankelijke derde partij aanwezig is bij de overdracht van de minderjarige.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt en dat dat is verergerd sinds de ondertoezichtstelling is afgelopen en de GI niet meer bij partijen is betrokken. Met enige regelmaat begrijpen partijen elkaar over en weer niet goed en dat levert wrijving en irritaties op. Beide partijen verwijten elkaar dat zij tekort schieten in de communicatie en niet flexibel ten opzichte van de ander willen zijn.
De rechtbank is het met de raad eens dat wanneer partijen op deze manier blijven handelen en communiceren, de minderjarige daar last van kan krijgen, als hij dat niet al heeft. Vaststaat dat beide ouders erg veel om hun zoon geven en zij nog lange tijd samen de ouderlijke verantwoordelijkheid over hem dragen. Bij de uitoefening van die verantwoordelijkheid gaat het niet alleen om het naar ieders tevredenheid uitvoeren van de vaste afspraken, maar ook dat partijen flexibel(er) kunnen omgaan met de afspraken als de situatie daarom vraagt. Dat is in het belang van de minderjarige.
3.1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen een mediationtraject in te gaan met als doel het verbeteren van hun onderlinge communicatie. Daarnaast zullen partijen zich inzetten om overeenstemming te bereiken over de eventuele aanpassing van de zorgregeling.
3.1.5.
De rechtbank zal in afwachting van de resultaten van de mediation de beslissing op de verzoeken over het gezag en de zorgregeling aanhouden voor de duur van drie maanden, tot 1 april 2025.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De vrouw verzoekt de beschikking van 11 november 2020 deels te wijzigen en
te bepalen dat de man een bijdrage aan de vrouw moet voldoen in de kosten van opvoeding en verzorging én de reiskosten van de minderjarige:
primair
met ingang van 12 oktober 2020 € 37,50 per maand;
met ingang van 1 januari 2021 € 38,25 per maand;
met ingang van 1 januari 2022 € 38,74 per maand;
met ingang van 1 januari 2023 € 39,63 per maand;
met ingang van 1 januari 2024 € 41,31 per maand;
subsidiair
met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift € 41,31 per maand.
3.2.2.
De vrouw voert aan dat de door de man te betalen onderhoudsbijdrage is vastgelegd bij beschikking van 11 november 2020. Daarnaast hebben partijen afspraken gemaakt over de door de man te betalen reiskosten. Deze afspraken zijn vastgelegd in het kort geding-vonnis van 1 juli 2020. Volgens de vrouw voldoet de man al jaren de reiskosten niet. Met haar verzoek wil de vrouw bewerkstelligen dat de reiskosten worden opgeteld bij de onderhoudsbijdrage, zodat de vrouw de invordering van het totale bedrag kan overdragen aan het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
3.2.3.
De bewindvoerder voert gemotiveerd verweer.
3.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettelijke grondslag voor dit verzoek is. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Omdat ten aanzien van het gezag en de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vrouw ten aanzien van de wijziging van de onderhoudsbijdrage af;
4.2.
en voordat verder wordt beslist:
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag over de minderjarige en de zorgregeling wordt aangehouden tot
1 april 2025 PRO FORMA, met verzoek aan de advocaten van partijen uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de mediation en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke manier volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
4.4.
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler, griffier, op 16 januari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.