ECLI:NL:RBROT:2025:4249

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/10/688712 / HA ZA 24-926
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident van Stedin Netbeheer B.V. tegen [partij B] inzake vrijwaringsincident

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in een incident tussen de besloten vennootschap Stedin Netbeheer B.V. en [partij B]. Stedin, eiser in de hoofdzaak, vorderde dat [partij B] zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 33.897,26, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van diefstal van energie door een hennepkwekerij in het bedrijfspand van [partij B]. Stedin stelde dat [partij B] aansprakelijk was omdat hij de verzegeling van de hoofdaansluitkast had laten verbreken, wat leidde tot illegale elektriciteitsafname.

In het incident vorderde [partij B] om Stedin in vrijwaring op te roepen, omdat hij het bedrijfspand had verhuurd aan [huurder] en stelde dat deze verantwoordelijk was voor de illegale afname van elektriciteit. Stedin voerde verweer en betwistte de huurovereenkomst tussen [partij B] en [huurder]. De rechtbank oordeelde dat [partij B] voldoende had gesteld om [huurder] in vrijwaring op te roepen en dat de vordering van [partij B] in het incident toewijsbaar was. Stedin werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die op € 792,00 werden begroot.

De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en bepaalde dat de zaak op 14 mei 2025 weer op de rol zou komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Dit vonnis is ondertekend door mr. J.M.J. Arts en openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/688712/HA ZA 24-926
Vonnis in incident van 2 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen
[partij B],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.A. van Lange te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Stedin en [partij B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Stedin van 15 oktober 2024, met producties 1 tot en met 4;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ex art. 210 Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Stedin vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [partij B] te veroordelen om aan Stedin te betalen € 33.897,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2024, met veroordeling van [partij B] in de proces- en beslagkosten.
2.2.
Stedin heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de politie in het bedrijfspand van [partij B] een hennepkwekerij heeft aangetroffen. Een medewerker van Stedin heeft vastgesteld dat de verzegeling van de hoofdaansluitkast was verbroken en dat er een illegale aansluiting vóór de elektriciteitsmeter was aangesloten, van waaruit de hennepkwekerij voorzien werd van onbemeten elektriciteit. Stedin stelt dat er sprake is van diefstal van energie en dat [partij B] op grond van een onrechtmatige daad hiervoor aansprakelijk is als hij de verzegeling zelf of in zijn opdracht heeft laten verbreken of als eigenaar van het bedrijfspand als hij de diefstal niet zelf heeft gepleegd. [partij B] heeft als enige toegang kunnen verlenen tot het bedrijfspand wat nodig is geweest voor het doen ontstaan van die illegale situatie. Voorts kan [partij B] worden verweten dat hij onvoldoende zorg heeft betracht en toezicht heeft gehouden op hetgeen er in zijn bedrijfspand is gebeurd indien hij niet de daadwerkelijke gebruiker hiervan zelf is geweest.
2.3.
[partij B] heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[partij B] vordert dat de rechtbank hem, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, toestaat om [huurder] (hierna: [huurder] ) in vrijwaring op te roepen en [partij B] uitstel te verlenen voor het indienen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
3.2.
[partij B] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij zijn bedrijfspand heeft verhuurd aan [huurder] en Stedin daarvan op de hoogte heeft gebracht. [partij B] stelt dat [huurder] als huurder verantwoordelijk is voor de gestelde, maar nog niet door [partij B] erkende, illegale afname van elektriciteit voor de hennepkwekerij. Indien in de hoofdzaak de aansprakelijkheid van [partij B] komt vast te staan, kan [partij B] regres nemen op [huurder] . [partij B] heeft er daarom belang bij [huurder] in vrijwaring op te roepen, zodat [huurder] wordt veroordeeld tot het betalen van bedragen waartoe [partij B] zo mogelijk wordt veroordeeld.
3.3.
Stedin voert verweer en verzoekt tot afwijzing van de incidentele vordering, althans die toe te wijzen met veroordeling van [partij B] als eiser in de kosten van het incident.
3.4.
Stedin voert hiertoe primair aan dat de door [partij B] gestelde huur onvoldoende is onderbouwd en subsidiair dat de kosten voor het incident ten laste van [partij B] moeten komen, omdat hij na de uitgebrachte dagvaarding wederom met deze niet onderbouwde stelling komt.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan gedaagde een derde in vrijwaring oproepen indien hij genoegzaam stelt dat tussen hem en die derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke die derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
[partij B] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen hem en [huurder] een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring door [huurder] verplicht, zodat aan de vereisten voor de oproeping in vrijwaring is voldaan. Het verweer van Stedin dat tussen [partij B] en [huurder] geen huurovereenkomst bestaat, maakt dat niet anders. Of die overeenkomst bestaat (en [huurder] tot vrijwaring verplicht) is een vraag die thuishoort in de vrijwaringszaak. Daarop kan in dit vrijwaringsincident niet worden vooruitgelopen. De incidentele vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
Stedin wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij B] worden begroot op:
  • salaris advocaat € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief II)
  • nakosten € 178,00(plus de in de beslissing vermelde verhoging)
Totaal € 792,00
4.4.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat de daartoe strekkende vordering op de wet is gegrond en niet is weersproken.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [huurder] door [partij B] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
14 mei 2025,
5.2.
veroordeelt Stedin in de kosten van het incident, tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als Stedin niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 mei 2025voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
3366/3246/3268/3455