ECLI:NL:RBROT:2025:4234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
ROT 22/5010 en ROT 22/5266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor aanbouw bij kinderopvang

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de omgevingsvergunning voor een aanbouw bij een kinderopvang. In de eerste zaak (ROT 22/5010) hebben omwonenden beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders de eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaar. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en oordeelt dat het bezwaar alsnog ontvankelijk is. De omgevingsvergunning blijft echter in stand, omdat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In de tweede zaak (ROT 22/5266) heeft de kinderopvang beroep ingesteld tegen een voorschrift dat aan de omgevingsvergunning is verbonden, namelijk de verplichting om een geluidsscherm van 3,5 meter te realiseren. De rechtbank oordeelt dat het college dit voorschrift niet had mogen verbinden aan de omgevingsvergunning, omdat het voorschrift niet in verhouding staat tot de strijdigheid van de aanbouw met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Beide zaken zijn gegrond verklaard, en het college is veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierechten aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/5010 en ROT 22/5266

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

zaaknummer ROT 22/5010

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres, en

[eiser], uit [woonplaats] , eiser,
tezamen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. H. Gerritsen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

(gemachtigde: mr. P.J. van Bruggen)
zaaknummer ROT 22/5266

[naam partij] , uit [plaatsnaam] , de kinderopvang

(gemachtigde: mr. R. van Nooijen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

(gemachtigde: mr. P.J. van Bruggen),
en

de Staat der Nederlanden (namens deze de minister van Justitie en Veiligheid).

Als derde-partij neemt aan de zaak ROT 22/5010 deel de kinderopvang,
(gemachtigde: mr. R. van Nooijen),
Als derde-partijen nemen aan de zaak ROT 22/5266 deel:
1. [eiseres] en [eiser] , uit [plaatsnaam] , belanghebbenden 1,
(gemachtigde: mr. H. Gerritsen),
2. [naam 1] en [naam 2] , uit [plaatsnaam] , belanghebbenden 2
(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
3. [naam 3] , uit [plaatsnaam] , belanghebbende 3, en
4. [naam 4] en [naam 5] , uit [plaatsnaam] , belanghebbenden 4,
(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
tezamen te noemen: belanghebbenden in de zaak ROT 22/5266

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor het realiseren van een aanbouw bij de kinderopvang die het college heeft verleend aan de kinderopvang.
1.1.
In de zaak ROT 22/5010 zijn eisers het niet eens met deze omgevingsvergunning. Zij voeren onder meer aan dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door de hoogte van de aanbouw. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning.
1.2.
Het college heeft het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid, zodat het college naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar aan eisers heeft toegekend.
1.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor de aanbouw op goede gronden heeft verleend. Het college heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat binnen het bestemmingsplan en het bouwvlak al een hoofdgebouw van 4 meter is toegestaan.
1.4.
Het beroep van eisers is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en voor zover de proceskosten in bezwaar niet zijn vergoed. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van eiser alsnog ontvankelijk te verklaren en het college te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten in bezwaar van eisers. De omgevingsvergunning blijft verder in stand.
1.5.
In de zaak ROT 22/5266 is de kinderopvang het niet eens met het voorschrift dat aan de omgevingsvergunning is verbonden. Zij moet namelijk een geluidsscherm van 3,5 meter realiseren. Zij vindt dit voorschrift onevenredig, omdat het bouwplan nagenoeg in het bestemmingsplan past. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning.
1.6.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het voorschrift niet had mogen verbinden aan de omgevingsvergunning. Het bouwplan ziet qua afwijking van het bestemmingsplan namelijk enkel op het bouwen van een aanbouw in strijd met de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte en bebouwingspercentage en niet op het gebruik als kinderopvang. Dit laatste is op grond van het bestemmingsplan gewoon toegestaan. Daarom strekt dit voorschrift te ver. Het beroep van de kinderopvang is dan ook gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat voorschrift eraan verbonden is.
1.7.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling van de rechtbank volgt vanaf 3, waarbij onder 4 een omschrijving wordt gegeven van waar de zaak over gaat. Zaak ROT 22/5010 wordt besproken vanaf 5 tot en met 10. Zaak ROT 22/5266 wordt besproken vanaf 11 tot 12. Aan het eind van de uitspraak staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. De kinderopvang heeft een aanvraag ingediend voor de realisering van een aanbouw op het adres Krommedijk 245 in [plaatsnaam] (het perceel). Met het primaire besluit van 9 februari 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 26 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het college onder een aanvullende motivering bij dat besluit gebleven. Het bezwaar van eiser heeft het college niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaak ROT 22/5010). Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De kinderopvang heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De kinderopvang heeft eveneens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaak ROT 22/5266). Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbenden 1, 2 en 3 hebben ook schrifteli gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers tevens belanghebbenden 1, belanghebbenden 2 en 4 en hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en [naam 6] (toezichthouder), de gemachtigde van de kinderopvang en [naam 7] en [naam 8] (eigenaren van de kinderopvang).

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over?
4. De kinderopvang wil met haar bouwplan het bestaande gebouw uitbreiden. Hierdoor kunnen er meer kinderen opgevangen worden, omdat er een grote vraag is naar kinderopvang in de wijk.
4.1.
Het college heeft met het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo). In het bestreden besluit is ook een vergunning verleend voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Reeland heeft het perceel voor zover relevant de bestemming “Maatschappelijk” (artikel 10 van de planregels). Tevens geldt voor het overgrote gedeelte van het perceel een bouwvlak. Het bouwplan is in strijd met artikel 10.2.3, aanhef en onder b, van de planregels, omdat het bouwwerk hoger is dan 3 meter en het gezamenlijk oppervlak van het bijbehorend bouwwerk meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte buiten de aanduiding “bouwvlak” tot een maximum van 50 m2. Het bouwplan voorziet in een bijbehorend bouwwerk van 132 m2.
4.2.
Het college heeft voor de afwijking toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo in samenhang met artikel 10.3, onder a en b, van de planregels. Op grond van dit artikel kan het college met een omgevingsvergunning (binnenplans) afwijken van het bestemmingsplan door het toestaan van een bouwhoogte van 4 meter en een bebouwingspercentage van 75% indien de betreffende bebouwing nodig is voor het goed functioneren van de functie binnen de aanduiding “bouwvlak” en er geen sprake is van onevenredige hinder voor de (woon)omgeving. In dat kader is overleg gevoerd over een geluidsscherm. De kinderopvang heeft op 12 en 18 mei 2022 (hangende bezwaar) gewijzigde tekeningen ingediend, waaronder een tekening met een geluidsabsorberende schutting (geluidsscherm). Tevens is de bouwhoogte van het bijgebouw verlaagd van 3,91 meter naar 3,69 meter. De wijzigingen zijn opgenomen in de omgevingsvergunning.
4.3.
Het college heeft een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend, omdat de betreffende bebouwing nodig is voor het goed functioneren van de functie. Er is namelijk een grote vraag naar kinderopvang in de wijk. De kinderopvang heeft te maken met wachtlijsten, waardoor niet alle kinderen kunnen worden geplaatst. Ook is het niet voor alle kinderen mogelijk om door te stromen naar de volgende groep. Kinderen moeten bijvoorbeeld langer in de babygroep blijven of kunnen na de peutergroep niet terecht bij de BSO-groep. Hierdoor kunnen ouders niet werken of gaan studeren. Binnen het huidige gebouw is er geen ruimte meer beschikbaar. Alle ruimtes zijn in gebruik. Het is dus niet mogelijk om meer kinderen een plek te bieden binnen het huidige gebouw. Het is noodzakelijk dat hiervoor de voorgestelde uitbreiding wordt gebouwd.
Het college vindt dat met de afwijking geen onevenredige hinder optreedt voor de
woonomgeving nu een geluidsscherm van 3,5 meter wordt opgericht.
Het college heeft in bezwaar aan de omgevingsvergunning dan ook de volgende voorschriften verbonden:
  • Vergunninghouder realiseert een geluidsscherm van 3,5 meter hoogte van het materiaal Greenwall of een akoestisch gelijkwaardig scherm op de locatie die op de nieuwe bouwtekening is ingetekend.
  • Vergunninghouder sluit de opening tussen de schutting en de nieuwbouw ter hoogte van de nummers 106 en 108 door het plaatsen van hardhouten palen met rabatdelen van minimaal 20 millimeter dikte.
4.4.
Eiseres woont aan [adres 1] en eiser woont aan [adres 2] . Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Alle andere belanghebbenden wonen ook direct aan de achterkant van de buitenplaats van de kinderopvang. Tussen de woningen van belanghebbenden en de buitenplaats van de kinderopvang liggen de tuinen van belanghebbenden.
Beoordeling van de beroepsgronden in de zaak ROT 22/5010
Heeft het college eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar?
5. Eiser stelt dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij koper/eigenaar van de woning aan [adres 2] was/is. Dit volgde duidelijk uit het aanvullend bezwaarschrift van 22 april 2021. De proceskosten in bezwaar moeten ook worden vergoed.
5.1.
Uit het bezwaarschrift van 22 april 2020 volgt dat eiser, als koper, bezwaar aantekent. In het bestreden besluit wordt het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij als voormalig eigenaar wordt aangemerkt. Het college heeft erkend dat er abusievelijk een fout is gemaakt omdat eiser ten onrechte als voormalige eigenaar is aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiser ontvankelijk is en inhoudelijk had moeten worden beoordeeld.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt.
Had het college een geheel nieuw besluit moeten nemen?
6. Eisers betogen dat het college, gelet op het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het primaire besluit in heroverweging had moeten herroepen en in plaats daarvan een nieuwe besluit had moeten te nemen. In bezwaar is namelijk een nieuwe activiteit toegevoegd, namelijk de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De bezwaren zijn gegrond verklaard en om die reden had het college ook de proceskosten in bezwaar moeten vergoeden.
6.1.
Met het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verleend. Naar aanleiding van het door eisers gemaakte bezwaar heeft het college in het besluit op bezwaar onder meer de omgevingsvergunning in stand gelaten. De omgevingsvergunning is met het bestreden besluit aangevuld met het verlenen van toestemming voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de procedure over een verleende omgevingsvergunning naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar een daarvoor noodzakelijke afwijking van het bestemmingsplan in het besluit op bezwaar worden gegeven zonder dat dit tot een volledige herroeping van het primaire besluit leidt. De rechtbank overweegt in dit verband dat de grondslag van de verlening van de omgevingsvergunning in het besluit op bezwaar weliswaar deels is gewijzigd, maar een bestuursorgaan heeft in het kader van de heroverweging in bezwaar ruime herstelmogelijkheden, waaronder ook de verbetering van de grondslag van een besluit. Dit volgt uit artikel 7:11 van de Awb. In dit geval is het directe rechtsgevolg van het besluit waartegen het bezwaarschift is gericht, te weten het verlenen van de omgevingsvergunning, ongewijzigd gebleven.
6.3.
Het college heeft door het aanvullen van de omgevingsvergunning met de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan de omgevingsvergunning gewijzigd. Deze wijziging komt in feite neer op een gedeeltelijke herroeping wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15 van de Awb. Om deze reden is er dan ook aanleiding voor het oordeel dat het college alsnog de proceskosten in bezwaar, zoals door eisers verzocht, moet vergoeden aan eisers. Deze komt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht neer op een totaal bedrag van € 1.294,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, waarbij 1 punt € 647,- is).
6.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
Had de kinderopvang een nieuwe aanvraag moeten indienen?
7. Eisers betogen dat de kinderopvang een nieuwe aanvraag had moeten indienen voor de wijzigingen van het bouwplan. De kinderopvang heeft het bouwplan hangende bezwaar namelijk ingrijpend gewijzigd door de bouwhoogte te wijzigen en een geluidwerende voorziening te plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een ondergeschikte wijziging.
7.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat de verandering in bouwhoogte niet ondergeschikt is. Het betreft hier een verlaging van 3,91 meter naar 3,69 meter. Dit is, gelet op de aard en omvang van het gehele bouwplan ruimtelijk gezien ondergeschikt en bovendien in het belang van eisers zodat zij niet door deze wijziging in een nadeliger positie zijn komen te verkeren.
7.2.
Voor zover eisers stellen dat het vergunnen van het geluidsscherm niet ondergeschikt is, oordeelt de rechtbank dat eisers geen belang hebben bij een nieuwe aanvraag op dit punt. Het geluidsscherm bevindt zich niet ter hoogte van hun percelen en zij ondervinden daarvan geen nadelige gevolgen. Bovendien misgunnen eisers hun buren geen geluidsscherm. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat als het geluidsscherm niet was vergund met het voorschrift, het geluidsscherm impliciet was vergund.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de kinderopvang in strijd met het bestemmingsplan?
8. Eisers stellen dat de kinderopvang in strijd is met de bestemming “Maatschappelijk”, omdat het niet gaat om een educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke voorziening en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening (artikel 1.36 van de planregels). De bestemming is enkel bedoeld voor onderwijs, zoals uit artikel 10.4 van de planregels volgt. Eisers vinden voor dat standpunt ondersteuning in de plantoelichting.
8.1.
De rechtbank merkt op dat eisers hiermee stellen dat de gehele kinderopvang op deze locatie in strijd is met het bestemmingsplan en daarmee dus ook het gebruik. Dit is primair een handhavingskwestie. Deze procedure ziet echter uitsluitend op de omgevingsvergunning voor het bijgebouw, weliswaar ten behoeve van de kinderopvang. De rechtbank oordeelt dat de kinderopvang niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat deze onder de definitie “Maatschappelijk” valt. Het is daarvoor niet noodzakelijk dat de kinderopvang een niet-commerciële inrichting is. Dat volgt immers niet uit de definitie. Voorts volgt de rechtbank het standpunt van het college dat uit artikel 10.4 van de planregels niet volgt dat op het perceel uitsluitend onderwijs is toegestaan. De functieaanduiding ‘onderwijs’ heeft tot gevolg dat op het perceel ook onderwijs is toegestaan, naast de overige maatschappelijke activiteiten. Als het perceel de aanduiding ‘onderwijs’ niet had, dan zou daarvan hooguit het gevolg zijn dat er dus geen onderwijs is toegestaan, maar wel een kinderopvang.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
9. Eisers stellen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door het bijgebouw, omdat zij uitkijken op een muur van 3,92 meter hoog. Deze hoogte is onevenredig hoog. Bovendien past de muur niet in de omgeving en had dit moeten worden meegewogen. Eisers vinden dan ook dat het college hun belangen onvoldoende heeft meegewogen.
9.1.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State (Afdeling) van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4225).
Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1259) dat het college bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen mag meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft bij zijn besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning terecht meegewogen dat op grond van artikel 10.2.2 van de planregels binnen het bouwvlak een hoofdgebouw van 4 meter hoog gebouwd mag worden. Dit is ook ter plaatse waar de aanbouw wordt geplaatst. Zoals in het bestreden besluit terecht is opgemerkt zou de kinderopvang ook het hoofdgebouw kunnen afbreken en dan alles ineen kunnen opbouwen als hoofdgebouw, waarbij het bouwplan wel past binnen het bestemmingsplan. Eisers zouden bij realisering van dit fictieve bouwplan uitkijken op een muur van 4 meter hoog. Door het bouwplan als het realiseren van een bijbehorend bouwwerk aan te merken, volgt het college echter de regels die daarbij horen, weliswaar met inachtneming van wat binnen het bestemmingsplan (binnen het bouwvlak) al mogelijk is.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college vooringenomen gehandeld?
10. Eisers stellen dat het college vooringenomen heeft gehandeld. De wethouder heeft zich actief bemoeid met het bouwplan, terwijl deze het bestreden besluit ook namens het college heeft ondertekend. Alles duidt erop dat het college de kinderopvang tegemoet komt door een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwwerk van 132 m2.
10.1.
Dat de wethouder als portefeuillehouder actief is betrokken bij het bouwplan betekent niet dat er vooringenomen is gehandeld. Het college heeft blijk gegeven van een zorgvuldige behandeling van de zaak, door met partijen in gesprek te gaan en een voor alle partijen meest wenselijke situatie te realiseren. Daarbij komt dat het college moet beslissen op een aanvraag zoals deze voorligt en minder beleidsruimte heeft als het plan nagenoeg in het bestemmingsplan past. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun standpunt dat het college enkel tegemoet is gekomen aan de belangen van de kinderopvang.
10.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling van de beroepsgronden in de zaak ROT 22/5266
Had het college het voorschrift voor het bouwen van een geluidsscherm van 3,5 meter aan de omgevingsvergunning kunnen verbinden?
11. De kinderopvang betoogt dat het voorschrift voor het bouwen van een geluidsscherm onredelijk, onevenredig en onvoldoende onderbouwd is. Doordat in bezwaar het bijgebouw gezien wordt als bijbehorend bouwwerk past het opeens niet meer in het bestemmingsplan, terwijl het in het primaire besluit nog als hoofdgebouw werd aangemerkt en wel paste in het bestemmingsplan. Omdat er nu binnenplans wordt afgeweken van het bebouwingspercentage, geldt als voorwaarde dat er geen ontoelaatbare hinder voor de (woon)omgeving wordt gecreëerd. Als het bouwwerk als hoofdgebouw werd gezien dan paste het in het bestemmingsplan en had het college de voorschriften niet kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
11.1.
Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo, worden aan een omgevingsvergunning voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo.
11.2.
De rechtbank volgt de kinderopvang in haar standpunt dat het college het voorschrift van het geluidsscherm niet aan de omgevingsvergunning had kunnen verbinden. De aanvraag ziet namelijk op het bouwen van een aanbouw bij de al bestaande kinderopvang. Het gaat dan enkel om het bouwen in strijd met het bestemmingsplan [1] , omdat de aanbouw de bouwhoogte en het bebouwingspercentage overschrijdt voor bijbehorende bouwwerken (artikel 10.2.3 van de planregels). Het stellen van een voorschrift met het oog op dat er geen sprake mag zijn van onevenredige hinder voor de (woon)omgeving, dient zich te beperken tot (de gevolgen van) de toegestane overschrijding van de bouwhoogte en het bebouwingspercentage en niet het gebruik voor kinderopvang als zodanig. Het voorschrift dat de kinderopvang een geluidsscherm moet realiseren ziet niet op de genoemde strijdigheden, maar op de gevolgen van het gebruik van de aanbouw voor kinderopvang. Het gebruik van de aanbouw ten behoeve van de kinderopvang is niet in strijd met het bestemmingsplan (zie ook ROT 22/5010, overweging 9). Er is in het bestemmingsplan ook geen beperking opgenomen voor het aantal kinderen dat ter plaatse mag worden opgevangen. In zoverre zijn er ook geen andere beperkingen gesteld aan het toegestane gebruik. Het stellen van het bewuste voorschrift is daarom in dit geval onevenredig. Dit brengt met zich dat de kinderopvang niet met een voorschrift verplicht kan worden om het geluidsscherm te realiseren. Wel heeft, zoals op zitting besproken, de kinderopvang op zichzelf de mogelijkheid ten behoeve van de omgeving een geluidsscherm te realiseren, omdat het college met het bestreden besluit, gezien de hangende bezwaar ingediende wijziging van het bouwplan, voor het geluidsscherm (impliciet) een omgevingsvergunning heeft verleend.
Gelet op voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden die zien op de geluidsonderzoeken verder te bespreken.
11.3.
De beroepsgrond slaagt.
Is de redelijke termijn overschreden?
12. De kinderopvang heeft op zitting verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
12.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de kinderopvang toe. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren. Uitgangspunt is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden. Of de redelijke termijn is overschreden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
12.2.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 23 maart 2021 en de uitspraak is gedaan op 4 april 2025. Er zijn dan in totaal 4 jaar en 12 dagen verstreken. De rechtbank brengt hierop een periode van 6 maanden in mindering omdat na de hoorzitting op 1 november 2021 door bezwaarmakers is verzocht de beslissing op bezwaar aan te houden omdat zij in overleg wilden treden met de kinderopvang. Op 31 mei 2022 hebben bezwaarmakers verweerder laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt met de kinderopvang. Afgerond komt dit neer op een overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar. Het college moet een bedrag van € 500,- aan de kinderopvang vergoeden en de Staat moet een bedrag van
€ 1.500,- aan de kinderopvang vergoeden.

Conclusie en gevolgen

In zaak ROT 22/5010
13. Het beroep is gegrond, omdat het college het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en het college aan eisers geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en de proceskostenvergoeding in bezwaar is afgewezen.
13.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en bepaalt dat het bezwaar van eiser ontvankelijk is (maar ongegrond) en veroordeelt het college in de proceskosten van eisers in bezwaar tot een bedrag van € 1.294,-. De omgevingsvergunning blijft in stand.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van de proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
In zaak ROT 22/5266
14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.22 van de Wabo. Dit betekent dat het college het voorschrift dat de kinderopvang een geluidsscherm realiseert niet aan de omgevingsvergunning had mogen verbinden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het voorschrift tot het realiseren van een geluidsscherm aan de kinderopvang is opgelegd.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan de kinderopvang vergoeden en krijgt de kinderopvang ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van de kinderopvang een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
14.2.
De kinderopvang krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt voor het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het college en de Staat moeten die vergoeding betalen, omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan een ieder toe te rekenen is. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor van 0,5 (licht). Toegekend wordt in totaal € 418,50. Waarbij de Staat
€ 313,88 dient te vergoeden en het college € 104,63.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak ROT 22/5010
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 september 2022 voor zover daarin is beslist dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is en aan eisers geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend;
- verklaart het bezwaar van eiser ontvankelijk maar ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers in bezwaar tot een bedrag van € 1.294,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers;
in de zaak ROT 22/5266
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 september 2022 voor zover daarin is beslist dat aan de kinderopvang het voorschrift is opgelegd dat zij een geluidsscherm moet realiseren;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan de kinderopvang moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de kinderopvang;
- veroordeelt het college tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan de kinderopvang,
- veroordeelt het college tot betaling van € 104,63 aan proceskosten aan de kinderopvang;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 1.500,- aan schadevergoeding aan de kinderopvang;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 313,88 aan proceskosten aan de kinderopvang.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. V. van Dorst en mr. C.A. Geleijnse, leden, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
griffier
voorzitter
de griffier is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
[…].

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…].

Artikel 7:15

[…].
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
[…].
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…],
[…].
Bestemmingsplan Reeland

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

[…].
1.27
bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
[…].

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maatschappelijke voorzieningen;
ij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, parkeren, groen, water.
een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 10.4.
10.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
10.2.1
Bouwen algemeen
Toegestaan zijn hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2.2
Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
bouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
de oppervlakte bedraagt ten hoogste het in de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak. Wanneer geen bebouwingspercentage is ingeschreven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de in de verbeelding aangegeven hoogtemaat;
[…].
10.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
het gezamenlijk oppervlak mag niet meer bedragen dan 50 % van de oppervlakte buiten de aanduiding 'bouwvlak' tot een maximum van 50 m2.
[…].
10.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
lid 10.2.3 onder a. voor het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 4 m;
lid 10.2.3 onder b. voor het toestaan van een bebouwingspercentage van 75 indien de betreffende bebouwing nodig is voor het goed functioneren van de functie binnen de aanduiding 'bouwvlak' en er geen sprake is van onevenredige hinder voor de (woon)omgeving.
10.4
Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
[…];
onderwijsvoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.10, tweede lid, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.