ECLI:NL:RBROT:2025:4182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/10/622129 / FA RK 21-5417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de voorlopige zorgregeling en ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrokkenheid van de GI

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de zorgregeling voor twee minderjarigen, geboren in 2018 en 2020. De rechtbank heeft de voorlopige zorgregeling verlengd en de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 23 februari 2026. De zaak betreft een man en een vrouw die in een zorgelijke situatie verkeren, waarbij de man niet consequent de afspraken van de voorlopige omgangsregeling nakomt. De vrouw heeft twijfels over de betrouwbaarheid van de man en stelt voorwaarden voor uitbreiding van de zorgregeling. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) is betrokken en heeft aangegeven bereid te zijn om de zorgregeling te monitoren en te ondersteunen. De rechtbank heeft besloten dat de voorlopige zorgregeling kan worden uitgebreid onder regie van de GI, mits de ouders zich inzetten voor de hulpverleningstrajecten. De rechtbank heeft de behandeling van de definitieve zorgregeling aangehouden tot 1 januari 2026, met de opdracht aan de GI om de rechtbank te informeren over de voortgang van de zorgregeling.

Uitspraak

9Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/622129 / FA RK 21-5417
Beschikking van 11 februari 2025 over de zorgregeling
in de zaak van:
[naam man], hierna: man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.P. Biesbroek te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Kuijer te Berkel en Rodenrijs,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna: de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 28 oktober 2022;
  • het F9 formulier van de vrouw gedateerd 14 februari 2023;
  • het F9 formulier van de man, gedateerd 15 februari 2023;
  • het F9 formulier van de vrouw, gedateerd 1 september 2023;
  • het F9 formulier van de vrouw, gedateerd 9 januari 2024;
  • het F9 formulier van de vrouw, gedateerd 9 april 2024;
  • het F9 formulier van de vrouw, gedateerd 30 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Het verzoek is gecombineerd behandeld met het bij de rechtbank lopende verzoek van de GI met betrekking tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, bekend onder zaak-/rekestnummer: C/10/691020 / JE RK 24-2659. In die zaak is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 1] , jeugdbeschermer;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 2] .

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 28 oktober 2022 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald in die zin dat de minderjarigen eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 15.00 uur tot 18.15 uur (na het avondeten) bij de man verblijven, waartoe de man de minderjarigen ophaalt en terugbrengt. De behandeling van de zaak is met betrekking tot de definitieve zorgregeling aangehouden.
2.2.
Bij afzonderlijke beschikking van 11 februari 2025 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 23 februari 2026.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling ter zitting blijkt dat er nog steeds sprake is van een zorgelijke situatie. De voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen wordt door de man (om hem moverende redenen) niet consequent nagekomen, hetgeen tot teleurstelling leidt bij de minderjarige en frustratie bij de vrouw.
De man wenst een grotere rol in de opvoeding van de minderjarigen en wenst daarbij een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling. De vrouw staat hier niet onwelwillend tegenover, maar vindt dat de omgang pas kan worden uitgebreid indien de man laat zien dat hij de afspraken consequent nakomt, op tijd laat weten wanneer een afspraak niet door kan gaan, niet (meer) blowt en geen onverantwoordelijke acties met de minderjarigen onderneemt, zoals met hen rijden in een auto terwijl hij geen rijbewijs heeft. De vrouw heeft op dit moment geen vertrouwen in de man.
2.4.
De hulpverlening bij Enver, in het kader van de ondertoezichtstelling, omtrent de echtscheidingsproblematiek is afgesloten, omdat er geen verandering werd gezien bij de ouders om de situatie te verbeteren en de ouders de afspraken niet na kwamen. Kinderen Uit de Knel zou wellicht iets kunnen betekenen voor de minderjarigen, maar dit heeft volgens de GI alleen kans van slagen indien ook de ouders een bereidheid laten zien dat zij de situatie willen verbeteren.
2.5.
Zeer recentelijk heeft er een gesprek plaatsgevonden met ouders en de GI waarbij is gesproken over de zorgelijke situatie waarin de minderjarigen nu verkeren. In dit gesprek stond de vraag centraal hoe nu verder te gaan met elkaar om de situatie voor de minderjarigen beter te maken en hoe daar te komen.
In dit gesprek heeft de GI partijen de kans geboden om – in het kader van de ondertoezichtstelling – nogmaals deel te nemen aan het hulpverleningstraject bij Enver en hierop aansluitend het KUK-traject in te zetten, wat hopelijk ook een gedragsverandering bij de ouders in gang zou kunnen zetten. De zorgregeling zou hierin direct kunnen worden meegenomen.
2.6.
Beide ouders zijn blij met deze nieuwe kans en hebben (ook tijdens de mondelinge behandeling) toegezegd dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om het traject bij Enver ditmaal wel te laten slagen.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling blijkt echter wel dat het traject bij KUK pas zal starten wanneer de groep vol is, hetgeen betekent dat dit wellicht pas september 2025 zou kunnen zijn.
De GI heeft vervolgens verklaard dat de uitbreiding van de zorgregeling niet alleen afhankelijk is van KUK. Indien de voorlopige zorgregeling naar behoren draait zal er gekeken worden naar een uitbreiding hiervan en zal worden gekeken hoe dit nader in te vullen. De GI ziet hierbij een grote rol voor haar weggelegd. Zij kunnen de zorgregeling monitoren, aangeven wat er goed gaat en daar op te vertrouwen en aangeven wat eventueel verbetering behoeft. De opbouw van de zorgregeling zal dan nader worden ingevuld door de GI. Hoewel dit betekent dat de rol van de GI vrij intensief zal worden, is de GI hiertoe bereid.
2.8.
De raad staat positief ten opzichte van het nogmaals proberen van Enver. Ook staat de raad er positief tegenover indien de voorlopige zorgregeling door de GI wordt gemonitord en eventuele opbouw van de zorgregeling onder regie van de GI zal gaan plaatsvinden.
2.9.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank zich nog steeds onvoldoende geïnformeerd om een definitieve beslissing te nemen over de zorgregeling. Binnen de ondertoezichtstelling zullen partijen nogmaals worden aangemeld bij het hulpverleningstraject bij Enver, waarna aansluitend Kinderen Uit de Knel zal worden ingezet. De toezegging van de GI om de komende periode de voorlopige zorgregeling te monitoren en bezien of de voorlopige zorgregeling kan worden uitgebreid en hoe deze dan moet worden ingevuld, acht de rechtbank in het belang van de minderjarigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor alle partijen duidelijk welk pad er komende tijd bewandeld gaat worden. De rechtbank acht het van groot belang dat partijen zich ten volle zullen inzetten bij de hulpverleningstrajecten bij Enver en KUK. Daarbij acht de rechtbank het van groot belang dat beide partijen alle afspraken stipt zullen nakomen.
2.10.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de voorlopige zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van deze rechtbank van 28 oktober 2022 wijzigen. zodat deze regeling (indien partijen zich houden aan de afspraken) onder regie van de GI mogelijk kan worden uitgebreid. De voorlopige zorgregeling zal luiden zoals hierna is aangegeven.
2.11.
Omdat ten aanzien van de zorgregeling nog geen eindbeschikking wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de zorgregeling – voorlopig – als volgt zal zijn:
  • de minderjarigen zullen eenmaal in de veertien dagen op zaterdag van 15.00 uur tot 18.15 (na het avondeten) bij de man verblijven, waartoe de man de minderjarigen ophaalt en terugbrengt bij de vrouw;
  • als de voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarigen goed verloopt, kan de zorgregeling onder regie van de GI worden opgebouwd en kan – voor zover het belang van de minderjarigen dat toelaat – onder regie van de GI worden uitgebreid en worden toegewerkt naar de door de man verzochte zorgregeling,
een en ander onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van
28 oktober 2022;
3.2.
verklaart deze beschikking – tot zover – uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
3.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling wordt aangehouden tot
1 januari 2026 PRO FORMA, met het verzoek aan de GI om uiterlijk twee weken voor genoemde datum de rechtbank te informeren over de voortgang van de zorgregeling;
3.4.
verzoekt de raadslieden van partijen tegen voormelde datum de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent het verloop van de voorlopige zorgregeling en voorts hun verdere processuele wensen kenbaar te maken aan de rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 11 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.