ECLI:NL:RBROT:2025:4180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/10/655957 / FA RK 23-2701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag en voorlopige ontzegging van de omgang in verband met verdenking van bezit kinderporno grafisch materiaal

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 maart 2025 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Erdal, verzoekt om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Todorov, zich hiertegen verzet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de man, die verdacht wordt van zedendelicten, waaronder het bezit van kinderporno. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft besloten het verzoek van de vrouw toe te wijzen en het gezag over de minderjarige aan haar toe te kennen, met als belangrijkste overweging dat de vrouw de hoofdopvoeder is en dat het in het belang van de minderjarige is dat zij rust en stabiliteit kan bieden. Daarnaast heeft de rechtbank de omgang tussen de man en de minderjarige voorlopig ontzegd, in afwachting van een observatie-interactie traject, omdat omgang anderszins in strijd zou zijn met de belangen van het kind. De rechtbank heeft ook een aanvullend raadsonderzoek verzocht, om meer informatie te verkrijgen over de situatie van de man en de minderjarige. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 1 april 2026.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/655957 / FA RK 23-2701
Beschikking van 27 maart 2025 over het ouderlijk gezag, de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en de informatieregeling
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T. Erdal te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J. Todorov te Maasdijk,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, hierna: de GI
gevestigd te Rotterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 18 januari 2024;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 18 oktober 2024;
  • de berichten (met bijlagen) van de vrouw van 10 en 21 februari 2025;
  • de berichten (met bijlagen) tevens aanvullende verzoeken van de man van 7 en 21 februari 2025.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
27 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 1] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2.De verdere vaststaande feiten

2.1.1. Bij beschikking van 18 januari 2024 is de zorgregeling voorlopig vastgesteld als volgt: de man en de minderjarige hebben wekelijks begeleid contact op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur in de regio van de woonplaats van de minderjarige, tenzij partijen onderling een andere dag overeenkomen waarbij de begeleiding voorlopig zal worden uitgevoerd door [naam 2] en een familielid van de vrouw, totdat Humanitas of een andere door de vrouw via de gemeente in te schakelen instantie de begeleiding overneemt. Verder is de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling pro forma aangehouden tot 1 september 2024 in afwachting van het raadsonderzoek of andere bemoeienis over de zorg- dan wel omgangsregeling. De rechtbank verwijst naar wat over die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.1.2. Bij beschikking van 28 november 2024 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
Uit het raadsrapport volgt dat er volgens de raad sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk tussen de ouders als gevolg van de zedendelicten waarvan de man verdacht wordt. De ouders communiceren nauwelijks met elkaar, waardoor zij niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. In de regel is hulpverlening voor het verbeteren van de onderlinge communicatie voorliggend aan een gezagswijziging, maar de raad vraagt zich af of dit op dit moment van de moeder verwacht kan worden. De raad verwacht niet dat op korte termijn stappen voorwaarts zullen worden bereikt als het gaat over de onderlinge communicatie tussen ouders.
De raad merkt op dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is. Wanneer de situatie zich voordoet waarin er iets met de vrouw zou gebeuren, dan krijgt de man de volledige zeggenschap over de minderjarige. Dat is gelet op de ernst van de delicten waarvan de man verdacht wordt niet in het belang van de minderjarige. De raad adviseert het verzoek ten aanzien van het gezag aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
3.1.5.
De vrouw stelt dat zij niet met de man kan communiceren en dat zij ernstige bezwaren heeft tegen de mogelijkheid voor de man om informatie over de minderjarige op te vragen. Namens de man is gesteld dat dit bezwaar zich in de praktijk niet voordoet. Daarnaast heeft hij ook geen gezagsbeslissingen tegengehouden. Volgens hem heeft een gezagswijziging impact op de ondertoezichtstelling, waardoor hij minder bij de ondertoezichtstelling kan worden betrokken. De GI zegt daarover dat zij de man, als hij geen gezag meer zou hebben, geen schriftelijke aanwijzing kunnen geven. Desondanks wordt de samenwerking met de man in het kader van de zorgregeling voortgezet. Daarbij maakt het geen verschil of de man wel of geen gezag heeft, aldus de GI.
De raad is tijdens de mondelinge behandeling van haar advies in het raadsrapport afgeweken. Na het horen en bespreken van de gebeurtenissen rondom de strafzaak van de man en het zien van de reactie van de vrouw daarop, is de raad van mening dat er rust moet worden ingebouwd. De raad acht het niet in het belang van de minderjarige dat het gezamenlijk gezag wordt voortgezet.
3.1.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen omdat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De rechtbank is het met de raad eens dat er een periode van rust moet komen met name voor de vrouw en de minderjarige. Voor de minderjarige is het van het grootste belang dat de vrouw overeind en beschikbaar blijft voor de minderjarige, omdat zij de hoofdopvoeder is. De rechtbank ziet in het laten voortbestaan van het gezamenlijk gezag een groot risico op blijvende stress voor de hoofdopvoeder. In de huidige situatie ziet de rechtbank niet in hoe partijen ooit, althans in de nabije toekomst, belangrijke beslissingen over de minderjarige gezamenlijk kunnen nemen. De rechtbank acht het ook strijdig met het belang van de minderjarige dat de man informatie over haar zou kunnen opvragen zoals foto’s bedoeld voor medisch gebruik. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat zij terughoudend is met bijvoorbeeld het laten maken van foto’s van de minderjarige om te voorkomen dat die foto’s voor een ander doel gebruikt worden dan waarvoor zij zijn bedoeld. Dat de vrouw terughoudend is, is begrijpelijk en daarnaast kan dat ook schadelijk zijn voor de minderjarige. Door de vrouw alleen het gezag toe te kennen, kan de vrouw indien dat noodzakelijk is, ook foto’s van de minderjarige (laten) maken voor medische doeleinden, zonder zich zorgen te hoeven maken over verkeerd gebruik. De rechtbank acht het argument van de man dat hij zonder het gezag niet meer bij de ondertoezichtstelling kan worden betrokken onvoldoende overtuigend, nu de GI heeft toegezegd dat de samenwerking met de man er is en dat ook zo blijft.
3.2.
Omgangsregeling
3.2.1.
Omdat de rechtbank beslist dat de vrouw voortaan alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, zal in het navolgende gesproken worden over een omgangsregeling.
3.2.2.
De man heeft in aanvulling op zijn eerdere verzoek verzocht een voorlopige zorgregeling te bepalen waarbij de man gedurende de ondertoezichtstelling een keer per week op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 13.00 uur omgang heeft met de minderjarige, onder begeleiding van de jeugdbeschermer, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat de vrouw de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 50.000,-.
3.2.3.
De vrouw verzoekt primair de omgang voor bepaalde tijd te ontzeggen dan wel subsidiair een raadsonderzoek te gelasten en tot aan de resultaten van zowel het strafrechtelijk onderzoek als het raadsonderzoek geen wijziging te brengen in de huidige zorgregeling.
3.2.4.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.2.5.
De raad is van mening dat binnen de ondertoezichtstelling gekeken moet worden of begeleide omgang tot de mogelijkheden behoort door middel van een observatie-interactie traject, waarbij in dat traject ook wordt gekeken naar de interactie tussen de vrouw en de minderjarige. Dit betekent dat de begeleide omgang tussen de man en de minderjarige stil gelegd dient te worden totdat het observatie-interactie traject kan starten. Indien uit dit traject blijkt dat de man de emotionele veiligheid van de minderjarige kan waarborgen, acht de raad begeleide omgang door een professional het hoogst haalbaar. De raad adviseert de voorlopige zorgregeling zoals beslist in de beschikking van 18 januari 2024 stil te leggen in afwachting van de resultaten van het observatie-interactie traject.
3.2.6.
Sinds het advies van de raad heeft er feitelijk ook geen contact meer plaatsgevonden tussen de man en de minderjarige.
3.2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat de minderjarige niet eerst moet worden blootgesteld aan het contact met de man, voordat uit het observatie-interactie traject blijkt dat het kan. De GI deelt hetzelfde standpunt en ziet geen mogelijkheden voor het uitvoeren van de voorlopige omgangsregeling totdat uit het traject meer duidelijk is geworden.
3.2.8.
De rechtbank zal de beschikking van 18 januari 2024, waarin een voorlopige zorgregeling is bepaald, wijzigen en het recht op omgang voorlopig ontzeggen in afwachting van het NIKA of KSCD onderzoek, omdat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het minderjarige. Dat betekent dat er, totdat het onderzoek start, geen omgang zal plaatsvinden en ook niet na afronding van het onderzoek tenzij met instemming van alle (professionele) betrokkenen of totdat de rechtbank daarover een beslissing heeft genomen. Zoals eerder overwogen is voor de minderjarige, die net twee jaar is geworden, van het grootste belang dat haar hoofdopvoeder rust krijgt en in staat blijft om voor haar te zorgen. Voor de minderjarige is dat belang vele malen groter dan de korte contactmomenten die zij met haar vader heeft. Dat de omgang de vrouw in dit stadium, waarin steeds meer informatie beschikbaar wordt, overvraagt, behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog. Bij deze beslissing betrekt de rechtbank ook dat uit het raadsonderzoek blijkt dat de officier van justitie heeft verklaard dat de stafzaak tegen de man betrekking heeft op ‘het kinderporno grafisch materiaal van de zwaarste categorie’ namelijk ‘penetratie en ontuchtige handelingen en dieren en poseren; geweld’ en dat het met name meisjes betreft waarvan 36% twee jaar en jonger is. Dat de man nog in afwachting is van het vonnis en dat mogelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf zal volgen die de man zou moeten weerhouden van strafbare feiten, doet daar op dit moment niet aan af. De veiligheid van de minderjarige staat voorop. Dat moet onderzocht worden door NIKA of KSCD. De minderjarige heeft er belang bij dat zij ouders heeft die hun eigen belangen opzij kunnen zetten voor haar belang. Voor de rechtbank is op dit moment onvoldoende duidelijk of de man daartoe daadwerkelijk in staat is. De rechtbank heeft, gelet op wat in het raadsrapport is vermeld over de jeugd van de man tot aan zijn relatie met de vrouw, vraagtekens bij de emotionele volwassenheid van de man zelf.
Dwangsom
3.2.9.
Nu de rechtbank geen voorlopige omgangsregeling zal bepalen, is er ook geen reden voor het opleggen van een dwangsom. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw zich verweerd met het argument dat zij niet voldoende financiële middelen heeft om een dwangsom te betalen. De rechtbank merkt op dat dat verweer niet relevant is, omdat een dwangsom juist een financiële prikkel is.
Aanvullend raadsonderzoek
3.2.10.
De vrouw heeft een aanvullend raadsonderzoek verzocht, omdat er te weinig informatie over de man en zijn strafzaak bekend is. Zij is van mening dat er meer informatie nodig is voordat kan worden ingezet op een al dan niet begeleide omgangsregeling. De raad ziet zelf ook ruimte voor een aanvullend raadsonderzoek. Zij heeft aangeven dat het raadsonderzoek pas kan starten nadat het observatie-interactie traject door de GI is ingezet. De man kan instemmen met een aanvullend raadsonderzoek. De rechtbank zal de raad alvast verzoeken een aanvullend raadsonderzoek te doen. Het is de bedoeling dat de raad start nadat het NIKA of het KSCD ofwel onderzoek gedaan heeft dan wel heeft aangegeven geen onderzoek te kunnen doen. De rechtbank zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden voor de duur van één jaar, gelet op de wachttijden bij het NIKA en het KSCD.
3.3.
Informatieregeling
3.3.1.
De man verzoekt een informatieregeling vast te stellen, waarbij de vrouw hem uiterlijk op de eerste van de maand informatie over de minderjarige verstrekt voorzien van een recente en goed gelijkende kleurenfoto, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de vrouw de informatieverplichting niet nakomt met een maximum van
€ 50.000,-.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het, zeker nu de man niet langer het gezag over de minderjarige heeft en voorlopig ook geen omgang heeft, van belang is dat de man geïnformeerd wordt over zijn dochter, voor zover dit niet schadelijk is voor de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de man gedurende de ondertoezichtstelling wordt geïnformeerd door de GI. Een noodzaak voor een informatieregeling, die voor de vrouw de nodige stress zal opleveren, is er om die reden niet. Bovendien is van belang dat onderzocht wordt welke informatie over de minderjarige wel en welke informatie niet verstrekt kan worden. Om die reden zal de rechtbank de beslissing op dit verzoek aanhouden in afwachting van het onderzoek over de omgang en het verloop van de ondertoezichtstelling.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Omdat ten aanzien van de omgangsregeling en informatieregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
wijzigt de beschikking van 18 januari 2024 en ontzegt de omgang tussen de man en de minderjarige voorlopig, in afwachting van het observatie-interactie traject door NIKA of KSCD zoals overwogen in rechtsoverweging 3.2.8.;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.5.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de (definitieve) omgangsregeling en de informatieregeling wordt aangehouden tot
1 april 2026 PRO FORMA;
4.6.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om aanvullend onderzoek of andere bemoeienis over de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en tegen bedoelde datum aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
4.7.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in deze zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hun procedurele wensen kenbaar te maken, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. C.A. Sedoc, griffier, op 27 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.