3.2.Omgangsregeling
3.2.1.Omdat de rechtbank beslist dat de vrouw voortaan alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, zal in het navolgende gesproken worden over een omgangsregeling.
3.2.2.De man heeft in aanvulling op zijn eerdere verzoek verzocht een voorlopige zorgregeling te bepalen waarbij de man gedurende de ondertoezichtstelling een keer per week op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 13.00 uur omgang heeft met de minderjarige, onder begeleiding van de jeugdbeschermer, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat de vrouw de zorgregeling niet nakomt met een maximum van € 50.000,-.
3.2.3.De vrouw verzoekt primair de omgang voor bepaalde tijd te ontzeggen dan wel subsidiair een raadsonderzoek te gelasten en tot aan de resultaten van zowel het strafrechtelijk onderzoek als het raadsonderzoek geen wijziging te brengen in de huidige zorgregeling.
3.2.4.Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.2.5.De raad is van mening dat binnen de ondertoezichtstelling gekeken moet worden of begeleide omgang tot de mogelijkheden behoort door middel van een observatie-interactie traject, waarbij in dat traject ook wordt gekeken naar de interactie tussen de vrouw en de minderjarige. Dit betekent dat de begeleide omgang tussen de man en de minderjarige stil gelegd dient te worden totdat het observatie-interactie traject kan starten. Indien uit dit traject blijkt dat de man de emotionele veiligheid van de minderjarige kan waarborgen, acht de raad begeleide omgang door een professional het hoogst haalbaar. De raad adviseert de voorlopige zorgregeling zoals beslist in de beschikking van 18 januari 2024 stil te leggen in afwachting van de resultaten van het observatie-interactie traject.
3.2.6.Sinds het advies van de raad heeft er feitelijk ook geen contact meer plaatsgevonden tussen de man en de minderjarige.
3.2.7.Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat de minderjarige niet eerst moet worden blootgesteld aan het contact met de man, voordat uit het observatie-interactie traject blijkt dat het kan. De GI deelt hetzelfde standpunt en ziet geen mogelijkheden voor het uitvoeren van de voorlopige omgangsregeling totdat uit het traject meer duidelijk is geworden.
3.2.8.De rechtbank zal de beschikking van 18 januari 2024, waarin een voorlopige zorgregeling is bepaald, wijzigen en het recht op omgang voorlopig ontzeggen in afwachting van het NIKA of KSCD onderzoek, omdat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het minderjarige. Dat betekent dat er, totdat het onderzoek start, geen omgang zal plaatsvinden en ook niet na afronding van het onderzoek tenzij met instemming van alle (professionele) betrokkenen of totdat de rechtbank daarover een beslissing heeft genomen. Zoals eerder overwogen is voor de minderjarige, die net twee jaar is geworden, van het grootste belang dat haar hoofdopvoeder rust krijgt en in staat blijft om voor haar te zorgen. Voor de minderjarige is dat belang vele malen groter dan de korte contactmomenten die zij met haar vader heeft. Dat de omgang de vrouw in dit stadium, waarin steeds meer informatie beschikbaar wordt, overvraagt, behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog. Bij deze beslissing betrekt de rechtbank ook dat uit het raadsonderzoek blijkt dat de officier van justitie heeft verklaard dat de stafzaak tegen de man betrekking heeft op ‘het kinderporno grafisch materiaal van de zwaarste categorie’ namelijk ‘penetratie en ontuchtige handelingen en dieren en poseren; geweld’ en dat het met name meisjes betreft waarvan 36% twee jaar en jonger is. Dat de man nog in afwachting is van het vonnis en dat mogelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf zal volgen die de man zou moeten weerhouden van strafbare feiten, doet daar op dit moment niet aan af. De veiligheid van de minderjarige staat voorop. Dat moet onderzocht worden door NIKA of KSCD. De minderjarige heeft er belang bij dat zij ouders heeft die hun eigen belangen opzij kunnen zetten voor haar belang. Voor de rechtbank is op dit moment onvoldoende duidelijk of de man daartoe daadwerkelijk in staat is. De rechtbank heeft, gelet op wat in het raadsrapport is vermeld over de jeugd van de man tot aan zijn relatie met de vrouw, vraagtekens bij de emotionele volwassenheid van de man zelf.
3.2.9.Nu de rechtbank geen voorlopige omgangsregeling zal bepalen, is er ook geen reden voor het opleggen van een dwangsom. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw zich verweerd met het argument dat zij niet voldoende financiële middelen heeft om een dwangsom te betalen. De rechtbank merkt op dat dat verweer niet relevant is, omdat een dwangsom juist een financiële prikkel is.
Aanvullend raadsonderzoek
3.2.10.De vrouw heeft een aanvullend raadsonderzoek verzocht, omdat er te weinig informatie over de man en zijn strafzaak bekend is. Zij is van mening dat er meer informatie nodig is voordat kan worden ingezet op een al dan niet begeleide omgangsregeling. De raad ziet zelf ook ruimte voor een aanvullend raadsonderzoek. Zij heeft aangeven dat het raadsonderzoek pas kan starten nadat het observatie-interactie traject door de GI is ingezet. De man kan instemmen met een aanvullend raadsonderzoek. De rechtbank zal de raad alvast verzoeken een aanvullend raadsonderzoek te doen. Het is de bedoeling dat de raad start nadat het NIKA of het KSCD ofwel onderzoek gedaan heeft dan wel heeft aangegeven geen onderzoek te kunnen doen. De rechtbank zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden voor de duur van één jaar, gelet op de wachttijden bij het NIKA en het KSCD.