Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2025 in de zaak tussen
[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster
de Korpschef van Politie (de korpschef)
Inleiding
Op 7 februari 2025 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Op 17 oktober 2022 is verzoekster door ziekte uitgevallen uit deze functie. Per einde wachttijd, 14 oktober 2024, is haar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% en uit te betalen door de werkgever.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
20 maart 2025 meegedeeld dat de betaalrichting van de uitkering inmiddels bij het UWV is aangepast en verzoekster sindsdien maandelijks de WIA-uitkering rechtstreeks van het UWV ontvangt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang (meer) heeft bij haar verzoek. Verzoekster heeft niet onderbouwd dat de huidige inkomsten niet toereikend zijn om de beslissing op bezwaar af te wachten.
Wat verzoekster hierover heeft aangevoerd laat de voorzieningenrechter dan ook verder buiten bespreking en vormt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De genoemde kosten kunnen, mits onderbouwd, samen met de verzoeken om schadevergoeding en de overige vorderingen van verzoekster in de bezwaarprocedure aan de orde komen. Dit geldt ook voor (specificatie van) de uit- of nabetaling van nog niet geregistreerde of betaalde verlofuren (voor zover deze nog in geschil zijn).