ECLI:NL:RBROT:2025:4161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
10-150922-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne en versnijdingsmiddelen

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk afgeven, verstrekken en vervoeren van heroïne, alsook van het voorbereiden van een strafbaar feit door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen. De verdachte, geboren in 1988 en niet ingeschreven in de basisregistratie, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart. De officier van justitie, mr. N. Daalder, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 17 juni 2022 in Rotterdam meer dan twee kilo heroïne had afgeleverd en vervoerd, en dat hij bijna twee kilo versnijdingsmiddelen in zijn bezit had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereiste. Daarnaast werd een in beslag genomen geldbedrag van € 555,- aan de verdachte teruggegeven, omdat niet was gebleken dat dit geld verband hield met de strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-150922-22
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1988,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Ten eerste blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte degene is die de blokken heroïne of versnijdingsmiddelen heeft meegebracht. De verdachte en de medeverdachte
[medeverdachte] hebben geen berichten met elkaar uitgewisseld en kenden elkaar niet. Verbalisanten hebben geen overdracht van blokken tussen de verdachte en de medeverdachte waargenomen. Voor zover er al vanuit moet worden gegaan dat de verbalisanten de gang van zaken op de parkeerplaats hebben kunnen waarnemen, hebben zij slechts gezien dat de verdachte in de auto stapte, kort meereed en uitstapte. Zij hebben niet kunnen waarnemen wat er in de auto gebeurde. Zij zouden enkel hebben gezien dat de rugzak van de verdachte, voordat hij in de auto stapte, gevuld was en later bij zijn aanhouding niet meer.
Verder kan niet worden vastgesteld dat de blokken die in de auto zijn aangetroffen, uit de rugzak van de verdachte zijn gekomen. De blokken zouden al voorafgaand aan de ontmoeting in de auto aanwezig geweest kunnen zijn. Als er al vanuit moet worden gegaan dat er blokken uit de tas van de verdachte zijn gekomen, kan niet worden vastgesteld om hoeveel blokken dit ging en of precies die blokken de drugs hebben bevat.
Als laatste is aangevoerd dat als de blokken al in de auto aanwezig waren voordat de verdachte instapte, de tijd dat hij als bijrijder in de auto heeft gezeten met de blokken bij zijn voeten, te kort is geweest om als medepleger te worden beschouwd.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verbalisanten een man, de latere medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), een auto zien parkeren met een Frans kenteken. Er komt een andere man, de latere verdachte, naar de auto gelopen. De verdachte stapt met een gevulde en gesloten rugzak in de auto naast de bestuurder. De rugzak had hoekige vormen onderin. Zij rijden samen naar een meer afgelegen plek verderop en de auto wordt uit het zicht geparkeerd. Wanneer de verbalisanten naar de auto toelopen, zien ze de verdachte naast de auto staan met een lege geopende rugzak. Bij de beenruimte voor de bijrijdersstoel lagen vijf in plastic verpakte blokken. Na onderzoek blijken drie van die blokken heroïne te bevatten en twee blokken een mengsel van coffeïne en paracetamol, dat kan dienen als versnijdingsmiddel voor heroïne.
[medeverdachte] heeft verklaard dat iemand hem op die locatie spullen zou komen brengen. Hij heeft ook verklaard dat het om versnijdingsmiddelen ging.
De verdachte heeft verklaard dat de rugzak van hem is. [medeverdachte] heeft dat bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel vast kan worden gesteld dat het de verdachte is geweest die de in de auto aangetroffen heroïne en versnijdingsmiddelen in zijn rugzak had en na het instappen in de auto van [medeverdachte] heeft gelegd. [medeverdachte] wachtte immers op iemand die hem spullen, zoals versnijdingsmiddel, zou brengen. Er zijn geen feiten en omstandigheden die erop duiden dat (een deel van) de versnijdingsmiddelen en heroïne al in de auto aanwezig waren toen de verdachte instapte. Bovendien sterkt het de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, nu hij geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom hij vanuit Albanië naar Nederland is gereisd om op een afgelegen plaats in Rotterdam in een auto te stappen om daar de inhoud van zijn rugzak bij de medeverdachte, die eveneens uit Albanië afkomstig was, af te geven. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte en [medeverdachte] elkaar voor deze overdracht van drugs en versnijdingsmiddelen hebben getroffen en dat er dus sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.1.3.
Conclusie
Beide ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die
wijze dat:
feit 1
hij op 17 juni 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
736,6 gram van een materiaal
bevattende heroïne en
712,3 gram van een materiaal
bevattende heroïne en
713,6 gram van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
feit 2
hij op 17 juni 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, het opzettelijk vervaardigen
van heroïne , in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I- middelen te verschaffen,
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader wisten
of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten 994,2 gram van
een mengsel bevattende coffeïne en paracetamol en 994,5 gram van een
mengsel bevattende coffeïne en paracetamol.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
feit 2:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door samen met een ander opzettelijk ruim twee kilo heroïne af te leveren, te verstrekken en te vervoeren en strafbare voorbereidingshandelingen te plegen door het voorhanden hebben van bijna twee kilo versnijdingsmiddelen. De verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele drugshandel. De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Dit gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van heroïne groot. Tegen deze handel moet streng worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank en ziet geen reden om, zoals de verdediging heeft bepleit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Dit alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 555,- (IBG 17-06-2022 [beslagnummer] ) terug te geven aan de verdachte. De verdediging heeft hetzelfde bepleit.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Niet is gebleken dat het geld verband houdt met de bewezenverklaarde strafbare feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: een geldbedrag van € 555,- (IBG 17-06-2022 [beslagnummer] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
mr. J. van de Klashorsten
mr. L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 januari 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 736,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of
ongeveer 712,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of
ongeveer 713,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne,
zijnde heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, te weten 994,2 gram van
een mengsel bevattende coffeïne en/of paracetamol en/of 994,5 gram van een
mengsel bevattende coffeïne en/of paracetamol.