5.2.1.Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de steekverwondingen aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft toegebracht. De getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden zijn inconsistent, innerlijk tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar. Daarbij vindt de ontkennende verklaring van de verdachte steun in het dossier.
Subsidiair is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en evenmin om [slachtoffer 1] letsel toe te brengen.
Meer subsidiair is aangevoerd dat het opgelopen letsel van [slachtoffer 2] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
5.2.2.Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat er in de nacht van 22 op 23 oktober 2021 in Rotterdam een incident heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en onder anderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarbij de twee laatstgenoemden verwondingen hebben opgelopen.
Uit de FARR-rapportage van 14 december 2021 blijkt dat [slachtoffer 2] in zijn linker bovenbeen drie wonden, van vijf, drieënhalf en drie centimeter, met scherpe wondranden heeft opgelopen. Voorts heeft hij in zijn linkerarm op de elleboogspunt een schaafwond van vijf centimeter en een wond van één centimeter, ook met scherpe wondrand, opgelopen. De wonden zijn behandeld door middel van hechtingen en antibiotica. De geschatte genezingsduur betrof twee tot drie weken.
Verbalisanten constateerden bij [slachtoffer 1] een krasverwonding van ongeveer 10 centimeter aan de binnenzijde van zijn linkerarm met in de elleboog een amandelvormig wondje.
Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben verklaard dat de verdachte hen deze verwondingen met een mes heeft toebracht.
[slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard dat de verdachte meerdere malen een slaande beweging maakte met zijn rechterhand, waarin hij een mes vasthield. Het betrof een keukenmes van 20 à 30 centimeter lang. [slachtoffer 2] duwde de verdachte verder de gang in en terug naar de kamer van (het zusje van) de verdachte, waarna [slachtoffer 2] door omstanders werd weggetrokken.
Volgens de verklaring van [slachtoffer 1] is de verdachte - nadat deze door [slachtoffer 2] naar achteren werd geduwd - terug gerend naar de kamer van zijn zusje, waarna [slachtoffer 2] achter hem aanrende, gevolgd door [slachtoffer 1] . De verdachte kwam vervolgens terug met het mes en begon ermee te zwaaien. [slachtoffer 2] sprong op de verdachte, waarna de verdachte wegdook en begon te steken in de benen van [slachtoffer 2] . Op het moment dat [slachtoffer 1] op de verdachte afrende, heeft de verdachte [slachtoffer 1] met het mes in de elleboog van zijn linkerarm geraakt. Het betrof een mes van 20 centimeter lang.
Daarnaast bevindt zich in het dossier de getuigenverklaring van [getuige 1] , inhoudende dat de verdachte een mes in zijn rechterhand had.
Daartegenover staat de verklaring van de verdachte. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij geen mes of ander scherp voorwerp voorhanden heeft gehad en dat hij deze verwondingen niet heeft kunnen toebrengen, omdat hij met zijn rug op de bank lag terwijl er drie personen, onder wie [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , op hem lagen. Desgevraagd heeft de verdachte het vermoeden uitgesproken dat iemand uit de groep van de tegenpartij de verdachte met een mes had willen steken, maar daarbij per ongeluk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die tijdens de worsteling met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een mes in zijn hand had en hen daarmee de opgelopen (steek)verwondingen heeft toegebracht. Een ander scenario zoals door de verdachte is geschetst, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zowel [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] als de getuige [getuige 1] hebben verklaard dat zij de verdachte met een mes hebben gezien. Hoewel de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet geheel met elkaar overeenkomen, sluiten deze verklaringen ten aanzien van de verdachte en het mes wel op elkaar aan en ondersteunen deze elkaar wederzijds. Bovendien worden deze verklaringen niet alleen door de getuigenverklaring van [getuige 1] ondersteund, maar ook door de verklaring van de verdachte zelf die hij tijdens het eerste politieverhoor heeft afgelegd. Tijdens voornoemd verhoor heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij - nadat hij twee trappen van [slachtoffer 1] kreeg - terug rende naar de kamer van zijn zusje en dat de drie jongens achter hem aan renden. Hiermee had de verdachte de gelegenheid om in de slaapkamer een mes te pakken voordat hij in die slaapkamer werd overmeesterd en met zijn rug op de bank terechtkwam. Bovendien passen de door [slachtoffer 2] opgelopen verwondingen bij het scenario dat de verdachte een mes in zijn rechterhand had en [slachtoffer 2] daarmee - terwijl hij op de verdachte lag - aan de linkerzijde van zijn lichaam heeft gestoken. Het feit dat er geen mes is aangetroffen op, dan wel in de buurt van, het plaats delict maakt dit niet anders. Uit het dossier blijkt immers niet dat de politie daarnaar heeft gezocht.
Daar komt bij dat een verbalisant heeft gezien dat de verdachte vlak na het incident via de trap naar beneden rende om het pand te verlaten, en zich bij het zien van de verbalisant in eerste instantie van hem afwendde. Volgens de verdachte waren de emoties hem te veel geworden en wilde hij weg. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat de verdachte, die zijn zusje naar eigen zeggen tijdens het eerdere gevecht had proberen te beschermen, haar om die reden achter zou laten in haar slaapkamer terwijl zij letsel opgelopen had en de andere groep nog aanwezig was in de nabijgelegen slaapkamer.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich door aldus te handelen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en mishandeling van [slachtoffer 1] .
Het meerdere malen steken met een mes in een bovenbeen is naar uiterlijke verschijningsvorm in zodanige mate gericht op en geschikt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat ten aanzien van [slachtoffer 2] sprake is van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In het bovenbeen bevinden zich immers spieren, zenuwen en bloedvaten. Door op deze wijze met een mes op [slachtoffer 2] in te steken, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hem ernstig zou verwonden.
Voorts heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] letsel zou toebrengen door tijdens een worsteling met een mes te zwaaien.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het nogmaals horen van de getuige [getuige 1] , indien de rechtbank twijfels heeft met betrekking tot een bewezenverklaring en een additionele verklaring van deze getuige relevant acht. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, nu zij zich voldoende in staat acht om op basis van het onderhavige dossier en de verklaring van de verdachte ter zitting, de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden. Het verzoek zal worden afgewezen.