In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die een vriendschappelijke relatie met elkaar hadden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.K. Tosun, vorderde een bedrag van € 10.678,- van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.A. Bhagwandin, op basis van een overeenkomst van geldlening. De eiser stelde dat hij tijdens hun relatie geld had geleend en spullen had gegeven aan de gedaagde, die hij nu terugvorderde met rente en kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde een bedrag van € 9.712,91 aan de eiser moet terugbetalen, omdat er voldoende bewijs was dat er een lening was verstrekt en dat de gedaagde een deel van de lening erkende. De kantonrechter heeft echter de vordering tot betaling van de resterende bedragen afgewezen, omdat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat deze bedragen ook als lening waren overeengekomen. Daarnaast is de wettelijke rente toegewezen vanaf 24 februari 2024 en zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.331,72. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.