ECLI:NL:RBROT:2025:4078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
11060777 CV EXPL 24-10862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening in het kader van een vriendschappelijke relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die een vriendschappelijke relatie met elkaar hadden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.K. Tosun, vorderde een bedrag van € 10.678,- van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.A. Bhagwandin, op basis van een overeenkomst van geldlening. De eiser stelde dat hij tijdens hun relatie geld had geleend en spullen had gegeven aan de gedaagde, die hij nu terugvorderde met rente en kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde een bedrag van € 9.712,91 aan de eiser moet terugbetalen, omdat er voldoende bewijs was dat er een lening was verstrekt en dat de gedaagde een deel van de lening erkende. De kantonrechter heeft echter de vordering tot betaling van de resterende bedragen afgewezen, omdat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat deze bedragen ook als lening waren overeengekomen. Daarnaast is de wettelijke rente toegewezen vanaf 24 februari 2024 en zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.331,72. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11060777 CV EXPL 24-10862
datum uitspraak: 21 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. A.K. Tosun,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin,
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 april 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte van [gedaagde] van 25 november 2024, met bijlagen;
  • de akte van [eiser] , met vermindering van eis, van 6 januari 2025, met bijlagen.
1.2.
Op 16 oktober 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiser] met zijn gemachtigde en tolk, M.A. Budak aanwezig. [gedaagde] was met haar gemachtigde aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een vriendschappelijke relatie met elkaar gehad. [eiser] stelt dat hij tijdens deze relatie [gedaagde] geld heeft geleend en haar spullen heeft gegeven waarvoor ze hem zou terugbetalen. Hij stelt dat er nog een bedrag van € 10.678,- openstaat. Dit vordert hij terug met rente en kosten. De kantonrechter wijst een gedeelte van de vordering toe. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet een bedrag van € 9.712,91 aan [eiser] terugbetalen
2.2.
[gedaagde] moet aan [eiser] een bedrag van € 9.712,91 terugbetalen. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen partijen. [gedaagde] erkent dat zij € 8.133,91 moet terugbetalen, dus dat staat vast. De kantonrechter vindt dat daarnaast ook vaststaat dat [gedaagde] de contante betaling van € 300,- en de aanschafprijs van de Apple laptop van € 1.279,- moet terugbetalen. [eiser] heeft dit namelijk voldoende onderbouwd en [gedaagde] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.3.
[eiser] onderbouwt zijn stelling dat [gedaagde] de aanschafprijs van de laptop moet terugbetalen met een Whatsappbericht van [gedaagde] aan hem van 14 oktober 2023. Daarin schrijft [gedaagde] het volgende: ‘Because I have € 7.700 debt from what I can see on my back from you, and there is also the laptop the laptop which will make it € 8.995 in total’. Hierin geeft zij volgens [eiser] aan dat de aankoopwaarde van de laptop meetelt in de schuld aan hem. Volgens [gedaagde] klopt dat niet. Zij voert aan dat ze de laptop van [eiser] heeft gekregen. Maar dat volgt niet uit bovenstaand Whatsapp bericht. [gedaagde] heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] haar de laptop cadeau heeft gegeven. Hetzelfde geldt voor de contante betaling van € 300,- op 17 juni 2023. [eiser] onderbouwt zijn stelling dat [gedaagde] dit moet terugbetalen met een e-mail van [gedaagde] aan [eiser] van 26 januari 2024. Daarin schrijft [gedaagde] zelf dat deze contante betaling van € 300,- als lening aangemerkt wordt. Zij heeft hiertegenover onvoldoende aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat deze betaling een cadeau was.
De vordering tot betaling van de resterende bedragen wordt afgewezen
2.4.
De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de resterende bedragen af, omdat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat deze bedragen een lening waren. Het feit dat [gedaagde] eerst bereid was een hoger bedrag terug te betalen kan niet worden opgevat als een erkenning dat ze hiertoe ook verplicht was. Volgens [gedaagde] heeft zij dit namelijk alleen gezegd om van de procedure af te zijn.
De wettelijke rente wordt toegewezen
2.5.
De rente wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente over de buitengerechtelijke kosten wordt pas toegewezen vanaf 24 februari 2024, omdat [eiser] op die datum recht had op een vergoeding van die kosten (artikel 6:83b BW).
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.6.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief (hierna: ‘het Besluit’). Het door [eiser] geëiste bedrag van € 1.089,96 ligt hoger dan het in het Besluit genormeerde tarief. De maximale hoogte van de vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden is gerelateerd aan de hoogte van de toewijsbare hoofdsom en niet aan de aard en omvang van de buitengerechtelijke werkzaamheden. [1] Hierdoor wordt een bedrag van € 1.041,39 toegewezen.
Proceskosten
2.7.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 248,- aan griffierecht, € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.331,72. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en daarop niet is gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.754,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over
€ 9.712,91, met ingang van 24 februari 2024, tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden vastgesteld op € 1.331,72;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
62914

Voetnoten

1.HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.